Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXVI.

Onderdrukking der gemeente te Konstantinopel, na verbanning van Chrysostomus. Troostbrieven.

Het was Chrysostomus niet onbekend gebleven wat er na zijn vertrek uit Konstantinopel gebeurd was; dat de grote kerk verbrand was en dat de vijanden hiervan de gemeente in haar geheel beschuldigde, zodat er een gerechtelijk onderzoek tegen haar werd ingesteld.

Dit blijkt uit een brief, welke hij schreef aan de diacones Pentadia, van wie men de bekentenis had trachten af te persen, dat zij aan de brandstichting mede schuldig was. Hij schreef in zijn brief onder meer het volgende: Zij hebben geen middelen onbeproefd gelaten om u angst aan • te jagen en zodoende u te dwingen, tegen uw overtuiging en beter weten, aan te spreken, maar als een fiere adelaar hebt gij de netten, door hen u gespannen, vaneengereten. Ge hebt u door hen niet op een verkeerde weg laten brengen, maar integendeel hun beschuldiging omtrent de aanstekers van de brand, waarvan de lage zielen zich zo veel voorstelden, als laster doen kennen.

Het bovenvermeld gerechtelijk onderzoek werd geleid door een zekere Optatus, de toenmalige prefect van Konstantinopel, die heiden was en tevens het Christendom en de Christenen fel haatte. Het is dus te begrijpen, dat hij de hem geboden gelegenheid gretig aangreep ohi zijn haat bot te vieren op degenen, die in de gemeente een vooraanstaande plaats bekleedden. Geheel willekeurig, zonder enig bewijs voor hun schuld, liet hij ze gevangen nemen en de wreedaardigste folteringen ondergaan om ze zodoende tot schuldbekentenis te dwingen.

Behalve de kerkbrand was er nog een omstandigheid, die het de Christenen dier dagen zeer moeilijk maakte. De keizerin had namelijk na Chrysostomus' verbanning in diens plaats een niets betekenend man, Arsacius, als bisschop laten benoemen, terwijl ze tevens de aanhangers van Chrysostomus geboden had, hun Johannitische vereniging te ontbinden en Arsacius als hun wettige bisschop te erkennen. Chrysostomus' aanhangers wilden hieraan echter niet voldoen. Het gevolg was, dat onderscheidenen hunner in de gevangenis geworpen en tot geldboete of ballingschap veroordeeld werden. Hun vereniging, waarvoor trouwe volgelingen van Chrysostomus het Woord Gods verkondigden, werd als een oproerige bijeenkomst afgeschilderd en onder dit voorwendsel harde maatregelen tegen haar genomen. Ook de bisschoppen uit de provincies moesten zich met Theophilus en Arsacius in verbinding stellen. Deden zij dit niet en gaven zij openlijk hun afkeer over het gepleegde onrecht te kennen, dan werden zij afgezet en vervangen door onwaardige personen.

Smartelijk waren voor Chrysostomus de berichten, die gedurig tot hem kwamen.

Ze waren echter niet in staat zijn kalme gemoedsrust te verstoren. Hij mocht door het geloof zien op-Hem, Die gezegd heeft, dat de poorten der hel Zijn gemeente niet zullen overweldigen. Hij schreef ook woorden van troost aan zijn verdrukte mede-gelovigen, zoals onder meer aan de naar lichaam en ziel neergebogen Olympias, aan vwe hij zich als volgt uitliet: Toch geef ik de moed niet op. Mijn oog is gericht op de Bestuurder van het heelal, die niet door kunst de storm overwint, maar door Zijn wenk het onweder doet wegdrijven. En doet Hij dat niet terstond, bedenk, dat het Zijn gewoonte is. het kwaad niet in zijn ge­ boorte te verstikken. Eerst als het is toegenomen en zijn hoogte bereikt heeft, eerst als de meeste mensen aan redding beginnen te wanhopen, verricht Hij Zijn wonderen. Zo openbaart Hij Zijn almacht en stelt tevens het geduld der rampspoedigen op de proef. Wat ik u verzoeken mag, laat dan toch de moed niet zinken. Bedenk toch, Olympias, dat slechts één ding verschrikkelijk is, namelijk de zonde tegen God. Steeds heb ik dat woord u toegeroepen, al het andere is ijdel vertoon en kinderspel. Want wat betekenen vervolgingen, kuiperijen, valse beschuldigingen, verbeurdverklaring van uw bezittingen, ballingschap, een ontbloot zwaard, ja de aanval van een gehele wereld? Zijn 't niet alle voorbijgaande dingen? Ze mogen ons sterfelijk lichaam treffen, het waakzaam gemoed schaden ze niet. Vandaar, dat Paulus, waar hij de nietigheid van goed en kwaad in het leven dezes tijds wilde doen uitkomen, 't uitdrukte in dit korte, maar kernachtige gezegde: „de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk". Wat vreest gij dan toch het leed dezes tegenwoordigen tijds, dat ras geleden is? Want ik bid u, wat waarde hebben de dingen dezes tijds, 't zij ze van verblijdende of bedroevende aard zijn? De profeet noemt niet een of ander bepaald ding, maar al wat onder de mensen voor groots en heerlijk wordt gehouden, vat hij onder het ene woord „heerlijkheid" samen. En wat zegt hij er van?

Dit: „Alle heerlijkheid des mensen is als een bloem des velds". Maar, zult ge zeggen, rampen zijn toch een verschrikkelijk en drukkend iets. Hoor dan, hoe hij ons die onder een ander beeld voorstelt en ze eveneens veracht: „Vreest niet de smaadheid van de mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet. Want de mot zal ze opeten als een kleed en het schietwormpje zal ze opeten als wol".

Laat u dan toch niet langer verontrusten door de dingen, die gij ziet gebeuren.

Houd dan toch op, mensen om bijstand te vragen, schaduwbeelden na te jagen, want wat is de hulp die mensen ons verlenen kunnen. Maar smeek die God, Die ge dienen moogt, vurig en onafgebroken om uitkomst; één wenk van Hem en al uw leed zal in een ogenblik geweken zijn.

En wanneer ge Hem hebt aangeroepen, maar de plaag wordt nog niet opgeheven, verontrust u dan toch niet. God is gewoon — ik zeide het reeds tevoren — nimmer het kwaad in de geboorte te verstikken, maar eerst dan als het zijn hoogte bereikt heeft. Wanneer de vijanden al hun krachten hebben uitgeput, dan geeft Hij op eenmaal voor de onrust de vrede in de plaats. Hij toch kan niet slechts die weldaden ons bewijzen, die wij hopend verwachten, maar oneindig meer en oneindig groter. Vandaar, dat we Paulus horen zeggen: „Hem nu. Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven lal wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt".

Nadat Chrysostomus haar dit verder in het voorbeeld der drie jongelingen in de vurige oven als met eigen oog heeft doen zien, gaat hij aldus voort: „Verontrust u dan toch niet langer, maar houd niet op. God steeds voor alles te danken. Hem voor alles te prijzen. Hem aan te roepen. Want onze God kan niet door zwarigheden worden verrast, al is ook alles op de rand des verderfs gekomen. Hij is machtig om de gevallenen weer op te richten, de afgedwaalden terecht te brengen, tot vrede te brengen wie geërgerd zijn, de zondaar te bevrijden van duizenden zonden, die hem drukken en hem te rechtvaardigen door het geloof, de doden levend te maken, het vergankelijke met nieuwe heerlijkheid te kronen, het oude weer nieuw te maken. Wat bekommert gij u dan, dat deze uit

zijn werkkring is gerukt en gene in zijn plaats gesteld?

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1953

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1953

De Banier | 8 Pagina's