Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een nieuw oordeel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuw oordeel

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuw oordeel heeft ons getroffen. Het ene wee is van ons nog niet henengegaan, of het andere is alweder gekomen.

Met een zware bezoeking zijn wij opnieuw bezocht, zo zwaar, dat zij alle beschrijving verre te boven gaat.

Dr-ogen worden een mens vochtig en de tranen biggelen hem langs de wangen, ah, hij leest het ontzaggelijke leed, dat zo velen onzer landgenoten hebben doorgemaakt, doordat een woeste vloed hen overstroomde.

Wij zijn met het diepste beklag en de grootste ontroering vervuld, als wij gedenken het onuitsprekelijke onheil, dat bij de doorbraak van dijken over zo velen onzer landgenoten gekomen is.

Wie heeft niet mede te treuren met de treurenden, die op het onverwachtst in diepe rouw zijn gedompeld over hun verwanten, die soms voor hun ogen verdronken zijn.

Toen wij bij de eerste berichten vernamen, dat er in 's-Gravendeel zeven mensen waren omgekomen, werden wij al diep in ons binnenste geschokt. Doch het getal der omgekomenen bleek na latere berichten zo ontzettend veel hoger te zijn. Als wij dit artikel schrijven, is het reeds tot bijna 1300 geklommen, en men vreest, dat hun aantal nog veel groter zal blijken te zijn, als alle berichten dienaangaande binnen zijn gekomen.

Het is allerontzettendst.

Het hgt niet in onze bedoeling, dan zou het artikel te veel ruimte in beslag nemen, het aantal doden plaats voor plaats weer te geven, wij moeten volstaan met de opmerking, dat de provincie Zeeland, Goeree en Flakkee, de Hoeksche Waard, De Krimpener-en Alblasserwaard, West-Brabant en enige andere gedeelten van Noord-Brabant wel het allerzwaarst getroffen zijn.

Wij spreken hierbij tevens onze grote deernis uit over de daarin door de watervloed omgekomenen en bieden de hen betreurende verwanten onze innigste gevoelens van medelijden en rouwbeklag aan.

Zijn er zo vele doden te betreuren — wat wel het allerergste is — de beproeving is mede daarom zo erg, dewijl er zo vele huizen zijn ingestort, zo vele inboedels daarbij geheel verloren zijn gegaan en er duizenden stuks vee, tot ge vogelte, als kippen, toe, zijn omgekomen. Er zijn er toch heel wat geweest, die van hun bezittingen niets hebben kunnen redden, doch al zeer blijde waren als zij hun eigen leven nog konden redden, daar het in wüde vaart opkomende water in een ommezien van tijd hen tot aan de knieën ja tot aan de hals toe reikte. Ook zijn er al zo velen geweest, die bij het koude, gure weer en onder een loeiende storm geruime tijd op hun zolders zonder di-inkwater of ook vaak zonder levensmiddelen hebben moeten verkeren, ja, wat zo veel te erger was, die bi] het vreselijk ongetij op de daken van woningen of zelfs in de bomen hebben moeten verkeren, niet wetende en niet ziende of en hoe zij nog ooit uit zulk een hoogst benarde positie zouden gered wor'Sen. En dit zo wel bij dag als bij nacht.

Neen, het is niet te beschrijven, wat er al aan benauwdheid en angsten is doorgestaan, aan ellende geleden, aan levensgevaar beleefd is, en dat door duizenden en duizenden onzer landgenoten.

Nu zijn dan thans zeer velen hunner buiten levensgevaar gebracht - zij zijn geëvacueerd.

Doch met welke gemengde gevoelens, stellig met grote zorg over de toekomst, met diepe smart, dat zij hun huis en dorp op zulk een wijze hebben moeten verlaten, deze evacuatie geschied is, valt ook al niet te zeggen.

Zeker, deze geëvacueerden zijn vaak met grote hartelijkheid ontvangen en bereidwillig hier en daar ondergebracht, maar daarmede hebben velen hunner hun geliefde doden niet terug, over wier verlies sommigen hunner sprakeloos zijn van smart; daarmede hebben zij al evenmin hun huizen en bezittingen terug.

Stellig komt hierbij een woord van lof en dank toe aan burgers en militairen, die op de één of andere wijze de behulpzame hand ter redding hebben geboden en ook degenen, die met enig wijs beleid de door de vloed overstroomden met raad en daad hebben bijgestaan.

Doch trots dit alles is en blijft de nood van de geëvacueerden en van de in het gebied der overstroming achtergeblevenen hoog.

Het Ls dringend nodig, dat aan hen hulp geboden wordt. Een ieder werke daar aan naar zijn vermogen en krachten mede. Zeer veel hulp is er nodig. Millioenen schade is er geleden. In tal van gemeenten is een groot deel der behuizingen totaal verwoest, zijn er duizenden bij duizenden door verlies van al hun hebben en houden in de diepste armoede gestort.

Daarom kan er niet genoeg op aangedrongen worden om deze zo zwaar beproefden met giften aan geld en goederen steun te bieden. Daar is alle reden voor om thans de grootste barmhartigheid te betonen. Er zijn toch zovele stumperds en stakkers, die dringend geholpen moeten worden, zo vele geheel ol gedeeltelijk berooiden, die er aanspraak op maken, dat men hen flink helpt. Niemand blijve bij deze zo broodnodige hulpverlening achterwege. Niemand houde hierbij de hand stijf op zijn zak en op zijn beurs.

Beschouwden wij het oordeel, dat ons getroffen heeft, tot dusverre grotendeels van menselijke zijde, wij zouden aan Gods eer te kort doen, als wij het hierbij lieten. In dit oordeel is klaarblijkelijk Gods hand te zien. Wind en storm, ongetij en orkaan zijn Gods knechten, die Zijn raad en wil volvoeren, ook in hetgeen ons zo zwaar getroffen heeft.

Neen, het zijn geen natuurkrachten, zoals sommige bladen en personen dat zeggen, die ons zo erg geteisterd hebben.

Hierin is van Gods wege een welver­ diend oordeel over ons gekomen. Welverdiend, het zal mogelijk zeer velen vreemd in de oren klinken, en een uitspraak zijn, die zij niet willen aanvaarden of met de hoogste weerzin aanhoren.

En toch, het is zo en niet anders.

God de Heere doet geen onrecht, aan geen mens en aan geen volk. Hij is de Bron en de Handhaver van alle recht en gerechtigheid.

Gaat er een oordeel over mens en volk, dan hebben zij dit zichzelf vanwege hun zonden op de hals gehaald.

Ir er een oordeel over ons land gekomen, het behoeft niemand te verwonderen, als hij let op de onbekeerlijkheid en verharding zijner inwoners. Hij heeft er alleen maar op te letten hoe schrikbarend Gods Naam en Gods dag ten onzent ontheiligd worden.

Nederland is in de laatste tijd door Gods strafgerichten zwaar bezocht Het is door twee wereldoorlogen, vooral door de laatste, zwaar bezocht. Oorlogen en bezoekingen, zoals onze voorouders ze nooit gekend hebben; het heeft Indië verloren en wij zijn in allerlei maatschappelijk onheil gedompeld. Dat zijn ongetwijfeld waarschuwende stemmen er goedertierene uitnodigingen Gods tot ons volk geweest, om zich voor Zijn aangezicht te verootmoedigen, zich tot Hem te bekeren en de wegen der zonde te verlaten.

Doch hoe heeft ons volk zich daar tegenover gedragen? Is het niet in grotere goddeloosheid en afkerigheid dan tevoren nog gaan leven?

En dit heeft zo veel meer te zeggen, daar de Heere ons land zo wonderlijk welgedaan en zo rijkelijk met Zijn goedertierenheid begiftigd heeft.

Hij heeft toch ons land voor ons volk aan de golven der zee ontworsteld, zodat het daarin heeft kunnen wonen. Hij heeft ons van de tyrannie van Spanje verlost en het wrede geweld der inquisitie van Rome verbroken en Zijn Woord ons tot een licht voor onze voet en tot een lamp op ons pad gegeven. Hij heeft ons van de Franse heerschappij bevrijd en ons andermaal een eigen volksbestaan geschonken, gelijk Hij dat in Zijn nederbuigende goedheid ook nog korte jaren geleden gedaan heeft.

Wie heeft echter die wonderen Gods opgemerkt? Wie is daarbij stil gezet? Wie heeft zich daarbij als de schuldige leren kennen?

Er is zo veel, dat op het tegenovergestelde wijst. En dit bij alle inwoners des lands.

Daarbij moet het ten diepste betreurd worden, dat de achtereenvolgende ministeries steeds geweigerd hebben om ons volk op te wekken tot boetedoening en bekering, dat zij steeds geregeerd hebben zonder zich metterdaad om Gods Woord en Wet te bekommeren, zonder dat zij deze tot het richtsnoer van hun regeringsbeleid gekozen hebben.

Het is er helaas verre vandaan geweest en het is er bij deze regering nog verre vandaan. Men denke alleen i^aar aan de zo jammerlijke Zondagswet, welke zij bij de Tweede Kamer heeft ingediend, en aan de naar ons oordeel zo goddeloze veeafslachting, welke zij met het oog op mond-en klauwzeer toepast.

Kort geleden nog ontvingen wij bericht, dat in een plaats in ons land bij een boer 40 stuks vee, waaronder er 30 drachtig waren, van stal zijn gehaald om ergens te worden afgeslacht. Bovendien zijn er, om tot inenting te dwingen, maatregelen genomen, waaronder er van Gods kinderen zijn, die daarover ten hemel zuchten, welke hun alle handel onmogelijk maken.

Het is nu opmerkelijk, dat er bij de watervloed diuzenden stuks vee omgekomen zijn.

Zou dit de regering niets te zeggen hebben? Wij hopen van wel, al beklemt ons de vrees van niet. Hoe het in deze ook moge zijn, de Kamerleden der S.G.P. hebben gedurig aangedrongen op intrekking van alle maatregelen betreffende de inenting van het vee bij mond-en klauwzeer. Ook heeft de minister hun een persoonlijk onderhoud met enkele veehouders toegestaan, dat bij leven en welzijn op 12 Februari zal plaats vinden.

Tenslotte willen wij er nog met bijzondere klem de aandacht op vestigen, dat het nieuwe oordeel Gods, dat over ons land gekomen is, ons zeer veel te zeggen heeft.

Zijn al degenen, die daarbij gespaard gebleven zijn, die toch in genen dele uitnemender en beter dan de getroffenen zijn, over die genadige besparing in dankerkentenis voor de Heere weggezonken? Zijn zij daardoor als een middel in Gods hand tot bekering gekomen? Zijn zij er dichter door tot God gebracht, wijzer en heihger er door geworden?

Bovendien heeft dit oordeel ons klaar dosn zien, hoe vergankelijk en broos toch elk menselijk leven is. Hoe weinigen van de omgekomenen hadden een week tevoren gedacht, dait de dood hun zo na op de hielen zat. Hoe noopt dit oordeel ons er toe om te allen tijde bereid te zijn om voor Christus' rechterstoel zonder verschrikking te kunnen verschijnen! Hoe ook maant het een iegelijk mens aan om schuldig tot de Heere weder te keren. Hoe ook dringt het er bij ons op aan om ons onder de krachtige hand des Heeren te vernederen! Hoe ook roept het land en volk toe: O land, land, land, hoor des Heeren Woord! en om acht te geven op de roede en Wie ze besteld heeft!

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1953

De Banier | 8 Pagina's

Een nieuw oordeel

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1953

De Banier | 8 Pagina's