Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXVIII.

Clirysostomus richtte ook een schrijven aan Sallustius, één zijner medearbeiders in de gemeente te Konstantinopel, die zich evenals Theophüus aan ernstig plichtsverzuim had schuldig gemaakt door na het vertrek van de bisschop slechts vijf malen gepredikt te hebben.

Hij schreef hem onder meer: „Wat kunt gij ter uwer verontschuldiging inbrengen? Anderen getroosten zich vervolging, ja ballingschap; kunt gij u dan niet eens beijveren om door uw tegenwoordigheid en uw onderricht de ontmoedigde en verstrooide gemeente moed en kracht in te boezemen? "

De verbannen kerkleraar was in zijn ballingschap ook vol zorg over het lot der weduwen en wezen. Van één der opzieners, Domitianus geheten, had hij namelijk vernomen, dat dezen groot gebrek leden.

Daarom schreef hij hierover aan een zeer welgesteld persoon, met Name Valentinus, wie hij verzocht om de noodlijdenden hulp te verlenen. Tegelijk herinnerde hij Valentinus er aan, dat hij van laatstgenoemde nog enig geld hebben moest en verzocht hij hem dit bedrag voor het zelfde doel te besteden. Aan een ander aanzienlijk man betuigde hij zijn dank en blijdschap er over, dat deze na zijn vertrek zich het lot van de ongelukkigen had aangetrokken, de weduwen en wezen ondersteund en een gehele gemeente van brood, wijn, olie en al het nodige voorzien had.

In een brief aan de bedoelde persoon het hij zich als volgt uit: „Die tijding komt tot ons, terwijl we in dit afgelegen oord zijn neergezeten en door allerlei bekommernissen gekweld worden. Want de vrees voor een aanval van de Isauriërs, het woeste en verlatene van de landstreek en de koude en de winter werken tezamen om ons het leven hier onaangenaam te maken. Maar nu we die goede daad van u vernemen mogen, voelen we het onaangename van onze toestand niet meer; zo veel troost giet die tijding in onze wonden".

Hoe zeer Chrysostomus gespeend was aan alle aardse roem en eer, en dat hij het als roeping van hooggeplaatsten beschouwde om onder meer recht en gerechtigheid te oefenen, blijkt uit zijn schrijven aan Gemellus, een aanzienlijk burger, toen deze een hoge staatsbetiekkmg te Konstantinopel aanvaardde. Anderen, zo schreef Chrysostomus onder meer, wensen u geluk met het ereambt, dat gij thans bekleden moogt; ik wens de stad geluk. Wat u zelf betreft, u wens ik geluk, niet met de eer, die daardoor uw deel wordt — want gij hebt het geleerd boven zulke dingen verheven te zijn — maar omdat u daardoor de gelegenheid is geopend onbelemmerd ook aan de grote menigte bewijzen te kunnen geven van uw wijsheid en zachtmoedigheid en daarvan winst te trekken voor de eeuwigheid. Want hoevelen zijn er niet, wier gemoed aan de aarde verhecht is en in wier oog het ijdele droombeeld van roem en eer bij de grote menigte het hoogste is, wat men begeren kan? Dezulken zult gij het nu kunnen leren, dat een gewichtige betrekking begeerlijk is, niet om het purper en de gouden gordel, waarmede men dan versierd is, niet om de heraut, die voor ons uitgaat om onze komst aan te kondigen, maar omdat wij dan de gevallenen kunnen oprichten, de kranken genezen, het onrecht straffen en niet meer behoeven te dulden, dat het recht door willekeur en geweld wordt verdrukt.

Beven alles echter bleef Chrysostomus waakzaam in betrekking tot de verkondiging van het Evangelie onder alle volkeren der aarde. Daaraan wijdde hij al zijn krachten. Reeds onmiddellijk nadat hij in ballingschap weggevoerd werd, zorgde hij door onvermoeide ijver, dat de zending in Cilicië, Phoenicië en onder de Gothen niet te gronde ging, maar integendeel immer in bloei toenam.

Wanneer er waren, die hem persoonlijk geschenken wilden geven, dan wees hij die af en verzocht hij hen om bij te dragen voor de heilige zaak van het zendingswerk. En degenen, die in de zendingsgebieden moesten arbeiden, sprak hii moed in en zette hij aan om voortdurend bezig te zijn met het heil van onsterfelijke zielen. Hij wees er hen op, hoe de apostelen menigerlei vervolgingen van landgenoten en vreemden te verduren hebben gehad, hoe zij voortdurend hebben blootgestaan aan beproevingen en allerlei gevaren en toch het hun toebetrouwde werk, zelfs in de kerker, niet hebben laten varen.

Toen de zendingszaak in Phoenicië eens zware verliezen te lijden kreeg, doordat de heidenen zich vol woede op de zendelingen hadden geworpen en velen van hen hadden mishandeld en zelfs gedood, nodigde hij een zekere Rufinus uit om onverwijld naar Phoenicië te reizen, daar hij deze kende als een zachtmoedig, geduldig en volhardend, maar ook moedig man. Hij wees hem er daarbij op, dat het gemakkelijk is om in rustige stilte temeer te zitten en door geen bestrijder gehinderd, onderwijs in de godsdienstleer te geven; maar, zo schreef hij, om moedig de strijd te blijven strijden, ook waar de satan zulke verwoestingen aanricht; hen, die met de satan in verbond staan onder beding van Gods genade aan zijn macht te ontrukken en de overigen te behoeden, dat zij hem niet in handen vallen, daartoe moest men een krachtvol man zijn met een wakkere geest. En aangezien hij deze eigenschappen in Rufinus verenigd zag, deed hij al wat in zijn vermogen was om hem te bewegen zich voor de arbeid in het zwaar beproefde zendingsgebied in Phoenicië in te zetten. Ja, ook het zendingswerk in Perzië had zijn volle aandacht, zo zelfs, dat hij over hem persoonlijk aangedaan onrecht heenstapte, om toch de zaak der zending aldaar te steunen.

Zo is Chrysostomus in die tijd, waarin het Christendom reeds zo zeer verwereldlijkt en van de zuivere leer van Gods Woord afgeweken was, een steunpilaar geweest in de dienst van het Evangelie.

Wat de uitkering van de schadevergoeding betreft, heeft de regering ons niet gerustgesteld. Wij vrezen, dat deze niet voldoende zal zijn, daar de regering naar ons gevoelen te veel blijft vasthouden aan de regeling, zoals die bij de oorlogsslachtoffers heeft plaats gevonden.

Het heeft ons hierbij verheugd, dat de regering heeft toegezegd, dat er een snelle afwikkeling van de schadevergoeding zal plaats vinden. Ook heeft het bij ons voldoening ge-Nvekt, dat de regering toegezegd heeft, dat zij een nauwkeurig onderzoek zal instellen naar de dijken, en dat deze, waar het nodig zal zijn, verhoogd en versterkt zullen worden.

Het heeft ons verontrust, dat er door de regering verklaard is, dat de voorgenomen belastingverlaging uitgesteld zal worden. Het is zeer te vrezen, dat er in deze van uitstel afstel zal komen. En dit zouden wij niet in het belang van ons volk achten, daar het voor de economische welvaart van het grootste belang is, dat de zo zwaar drukkende belastingen en lasten verlaagd worden.

Tenslotte bepleiten wij nogmaals met alle klem de bevordering van een zo spoedig mogelijke terugkeer van de geëvacueerden.

Het antwoord, dat de regering gegeven heeft, gaf Ds Zandt aanleiding om nog een korte repliekrede te houden. Daarin werden aan de regering onder meer vragen gesteld. De eerste vraag liet de regering ook thans weder onbeantwoord. Op de tweede betreffende de veeafslachting bij mond-en klauwzeer en de regeringsmaatregelen, waarbij gewetensbezwaarde boeren en veehouders gedwongen worden om hun vee te laten inenten, ontving Ds Zandt al een zeer teleurstellend antwoord.

Trots het nieuwe oordeel, dat ons getroffen heeft, waarbij zó veel vee is omgekomen, verklaarde de regering door te zullen gaan met de veeafslachting en de maatregelen betreffende de gewetensbezwaarden niet te zullen intrekken. Dit is wel - heel erg. De bezoekende hand Gods heeft zich toch zo krachtig over ons land uitgestrekt. Elk, die het maar opmerken kan en wil, zal het moeten bekennen. Even erg was het, dat de_ regering, waar zulk een nieuw zwaar oordeel Gods over ons gegaan is, ons volk niet aangemaand heeft om zich onder de krachtige hand Gods te vernederen.

Dit oordeel heeft toch ons volk zeer veel te zeggen. En diegene is er wel het gelukkigst aan toe, die daaronder zich schuldig jegens de Heere mag gevoelen. Helaas valt er van die oprechte schuldbekentenis zo weinig te bemerken. Daarom te meer valt het zo te betreuren, dat de regering ons volk daartoe niet aangemaand heeft. Ons land zou er toch zo v/el bij varen, indien onze overheid en ons volk het pad der zonde gingen verlaten en schuldig tot de Heere, tot Diens Woord en wet terugkeerden.

Daarop heeft Ds Zandt in zijn rede mogen aandringen. Echter tevergeefs, zoals dat ook al zo vele malen tevergeefs geschied is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1953

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1953

De Banier | 8 Pagina's