Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijziging inentingswet van 1939

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijziging inentingswet van 1939

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervolg over hei debai

TWEEDE KAMER

REPLIEKREDE VAN DS ZANDT

Nadat de staatssecretaris dr Muntendam de rede van Ds Zandt beantwoord had, gevoelde deze zich gedrongen om de staatssecretaris van repliek te dienen. Ds Zandt sprak toen het navolgende:

Mijnheer de Voorzitter!

Tot mijn spijt kan ik het niet eens zijn met hetgeen de staatssecretaris vanmid­ dag heeft medegedeeld. Ik heb hem gevraagd om op wetenschappelijke gronden een bewijs te willen leveren, dat inenting vóór alles de pokkenziekte heeft teruggebracht. Op dat punt is de staatssecretaris in gebreke gebleven. Hij heeft geen enkel bewijs aangevoerd of kunnen aanvoeren, dat wat hij heeft geponeerd inderdaad juist is. Het is dan ooi een hypothese, gelijk de medische wetenschap jarenlang verkeerd heeft in de mening, dat aderlating een zegen was. Dat

kan ook de staatssecretaris niet ontkennen. Dat is een wetenschappehjk vaststaand feit. Men heeft jarenlang

in de vercmdersteümg

geleefd, dat aderlating beslist een zegen voor de mensheid was. Later is de wetenschap tot een gans ander inzicht np dit punt gekomen.

Het is zeer goed mogelijk, waar de wetenschap veel te veel met hypothesen werkt en veel te weinig met de feiten rekening houdt, dat aan de dag zal treden, dat de medische wetenschap ook op dit punt heeft gefaald. De staatssecretaris heeft ook gesproken over de epidemie in 1872. Maar hoe verklaart hij dan, dat aan de hand van de officiële cijfers vaststaat, dat er in tal van provincies in ons land meer mensen zijn gestorven aan de pokken, die waren ingeënt, dan die niet waren ingeënt? Ik heb daarop nog nimmer van enig medicus een afdoend antwoord gehoord. Ik wil hier volstrekt geen woorden zeggen, die een hatelijk karakter dragen, maar m.i. wordt veel te veel over het hoofd gezien door de medici het niet te loochenen feit, dat er

in 1872 in tal van provincies veel meer mensen aan de pokken zijn gestorven, die waren ingeënt, dan die niet loaren ingeënt.

Er zijn ook medici,

die verklaren, dat er een gans andere oorzaak kan zijn, waardoor de pokkenziekte in ons land is teruggedrongen, en dat de pokkenvaccinatie niet die betekenis heeft, als die welke men daaraan algemeen wil toekennen. Ook zijn er medici, die besliste tegenstanders van de vaccinatie zijn. De staatssecretaris heeft ook niet kunnen ontkennen, dat er kinderen,

ook heneden het jaar,

zijn gestorven ten gevolge van de inenting. Volgens de Heilige Schrift is het niet geoorloofd, maar ten strengste verboden, zijn leven en gezondheid in gevaar te brengen. En dat is bij inenting toch het geval. Dat zal de staatssecretaris, hoe welsprekend en hoe wetenschappelijk hij ook moge zijn, niet kunnen ontkennen; dat staat vast. Hoevele kinderen, ook beneden het jaar, die zijn ingeënt, zijn daarvan niet heel erg ziek geweest. Hun ouders hebben bij hun ziekbed in de grootste zorg gezeten; zij moesten vrezen voor het leven van hun kind. Men moet verder nog maar afwachten welke de gevolgen van de inenting zullen zijn in het latere leven. In i-a. van gevallen is vastgesteld, dat de mensen op latere leeftijd veel leed, last en kwaad van de gevolgen van de ineiit.ng ondervonden hebben.

Vele kwalen,

en daaronder hoogst ernstige, vloeien daaruit op latere leeftijd voort; kwalen, die men anders niet zou hebben gehad. Dat is door de medische wetenschap zelf vastgesteld. Nu kan men zeggen, dat in 1947 en in 1951 de ppkkenziekte door de inenting is teruggedrongen, maar dan vraag ik weer: waar is het bewijs daarvan? Hoe bewijst men dit? Er kaa ook nog een andere oorzaak zijn, waardoor de pokkenziekte niet in zo hevige mate in ons land is uitgebroken. Er is nog altijd een hoger bestuur namelijk de Heere Zelf,

Voortzetting van de beraadslagingen over het amendement

Die gaat over gezondheid en leven der mensen. Dat wordt door de wetenschap veel te veel genegeerd; men Ijeschouwt het te veel alsof men gezondheid en leven in eigen hand heeft. Ik zeg niet, dat dit het geval is t.a.v. de staatssecreta ris; ik weet dat niet; maar er zijn vele uitspraken te noemen van medici, waaruit blijkt, dat dit totaal wordt genegeerd. Iemand, die in Gods Woord gelooft, zal zich bij de inenting nimmer kunnen neerleggen. Ik heb niet gezegd, dat de officiële wetenschap op alle gebieden lichtvaardig omgesprongen is en schrikaanjagend is opgetreden. Ik heb echter wel een aantal gevallen genoemd, waarin de mensen schrik is aangejaagd, om hen er toe te krijgen zich te laten inenten tegen de pokken. Dat is afkeurenswaardig. Door schrik kan men plotseling sterven. Verleden week is het in Noord-Holland nog voorgekomen, dat iemand van de schrik bij een brand dood bleef. Men kan zo veel goed praten als men wil, zo veel redeneren als men wil, maar met het aanjagen van schrik valt zeker niet te spotten.

De volgende dag werd de beraadslaging over de toelaatbaarheid van het amendement van Ds Zandt en Ir van Dis voortgezet. De Voorzitter merkte op, dat er thans daarover een beslissing genomen

Ik heb niemand persoonlijk beschuldigd, maar in het algemeen gezegd, dat men de feiten, die duidelijk uitwijzen, dat aan inenting gevaren zijn verbonden, ceel te veel kleineert. Deze gevaren worden vaak veel te veel verzwegen. Gelukkig is het de laatste tijd iets beter, maar er is een tijd g? -. weest, waarin al die kwalen en ziekten, die door inenting tot de mens z-'jn gekomen, veel te veel gekleineerd werden en nog doen sommigen dat. Als men het één zegt, moet ook het ander worden genoemd. Ons volk heeft er recht op, volledig te worden ingelicht. Wanneor de kwalen, die een mens door inenting kunnen overkomen, worden verzwegen, dan vind ik dit een hoogst, hoogst ernstig gebrek, dat ik niet kan goedkeuren. Waar het zulk een gewichtige zaak betreft, heeft iedereen er recht op volledig te worden ingelicht. Ik doe daarom een beroep op de heer staatssecretaris, voortaan de officiële gezondheidsdienst zo in te richten, dat er een volledige voorlichting wordt gegeven. Dit zal heus niet gevaarlijk zijn, want de waarheid is altijd het beste middel. Laat men dus naar volkomen waarheid de zaken voorstellen. Tenslotte wil ik er nog eens bij de staatssecretaris op aandringen, dat hij eindelijk eens bewijzen zal aanvoeren voor zijn stelling, dat vóór alles de vaccinatie de pokkenziekte heeft teruggedrongen. Ik vind dit van groot belang, dewdjl ons volk maar al te zeer door de wetenschap in de waan gebracht wordt, dat dit metterdaad zo is, terwijl toch door haar er nooit enig bewijs voor is geleverd, en zo lang dit ontbreekt, wens ik ons volk voor een dergelijke veronderstelling te waarschuwen. moest worden en gaf het woord aan D s Zandt, die als volgt sprak:

Mijnheer de Voorzitter!

Il' de eerste plaats wil ik u dank zeggen, dat u de Kamer en mij de gelegenheid hebt geboden, er nog eens over na te denken of het amendement al dan niet toelaatbaar is. Ik ben na rijp beraad tot de conclusie gekomen, dat ik het amendement zal handhaven. Ook bij mij heeft het een ernstige overweging uitgemaakt, of ik dit amendement wel bij dit wetsontwerp zou indienen. Ik heb uiteindelijk besloten het amendement in te dienen, dewijl het de enige gelegenheid is, waarbij het ingediend kan worden. Dit lijkt mij voorts gerechtvaardigd, waar het amendement in nauw verband staat met het wetsontwerp. Het gaat hier toch over gevallen van encephalitis als gevolg van vaccinatie.

Nu heeft de Voorzitter wel opgemerkt, dat het amendement niet in overeenstemming is met de considerans van het wetsontwerp, doch dit is een argument, dat onzes inziens niet opgaat. De Kamer bezit het recht om op geheel onbeperkte wijze amendementen in te dienen. Deze amendementen moeten natuurlijk wel in verband staan met een aanhangig wetsontwerp. Dit doet ons amendement echter ongetwijfeld. Het staat met het wetsontwerp in nauw verband. In de gewisselde stukken is ook over deze aangelegenheid gehandeld. Het lijkt mij dan ook onjuist, indien de Kamer het amendement ontoelaatbaar zou verklaren. Dan kunnen in het vervolg wel alle amendementen geweerd worden, die niet geheel in overeenstemming zijn met de considerans van een bepaald wetsontwerp. In het verleden zijn er toch ook amendementen ingediend en toelaatbaar geacht, die aan die eis niet geheel voldeden!

Bovendien menen wij, dat door het aannemen van het amendement het wetsontwerp wordt gediend. Het zal ook voor de regering van belang zijn, als een wetenschappelijke vaststelling plaats vindt van de encephalitisgevallen.

Bovendien wens ik vooralsnog geen motie in te dienen, daar de regering deze rustig naast zich neer kan leggen. Ik wens. dat in de wet wordt vastgelegd, dat de artsen verplicht zijn van vermoede of vastgestelde gevallen van postvaccinale encephalitis onverwijld aan de geneeskundige inspecteur in hun provincie opgave te doen.

De Voorzitter verklaarde andermaal, dat hij het amendement niet toelaatbaar achtte, terwijl hij voorts opmerkte, dat Ds Zandt volgens de grondwet het recht had om met een Initiatief Voorstel te komen, hoewel hij moest erkennen, dat het Reglement van orde ten aanzien van de toelaatbaarheid van een amendement vaag geregeld is.

Hij bleef er echter bij, dat het amendement niet toelaatbaar was, omdat het niet paste bij de considerans (de beweegredenen) van het wetsontwerp. Ds Zandt bracht als verweer daar het volgende tegen in:

Mijnheer de Voorzitter!

Het is ons wel bekend, dat wij het recht hebben met een initiatiefvoorstel te komen tot wijziging van de Vaccinatiewet, maar wanneer de Kamer dit amendement ontoelaatbaar acht, weten wij vooruit wel hoe het met een door ons in te dienen initiatiefvoorstel zou gaan. Aangezien onze werkzaamheden al zo vele zijn — wij zitten hier met ons tweeën, laat men dit wel bedenken — zullen wi daartoe, omdat het alles verloren moeite zou zijn, niet overgaan. Ik blijf er bij, dat ik uw standpunt omtrent de ontoelaatbaarheid van het amendement niet kan delen, maar smaken verschillen, zo is het

In zijn repliekrede merkte de staatssecretaris onder meer op, dat Ds Zandt moeilijk te overtuigen was van de standpunten der officiële wetenschap, waarop Ds Z a n d t bij interruptie zeide: nu eenmaal altijd geweest. Ons inziens ligt dit amendement wel degelijk binnen het raam van het wetsontwerp. Het betreft de vaccinatie en nu menen wij op deze wijze het wetsontwerp te verbeteren. Daarover bestaat verschil van mening; tal van leden der Kamer blijken daarover een andere mening te hebben dan wij, maar wij houden aan onze mening vast. Er is alle reden voor de artsen te verplichten van gevallen van vermoede of vastgestelde postvaccinale encephalitis bericht te geven. Dat gebeurt al! hoor ik hier opmerken. Mijnheer de Voorzitter! het is niet te bewijzen, dat dit volledig gebeurt, omdat de wet daartoe niet verplicht. Ik doe de geachte heer staatssecretaris opmerken, dat de Heilige Schrift ook van een dusgenaamde wetenschap spreekt.

Natuurlijk hebben wij ons bij het gevoelen van de meerderheid der Kamer neer te leggen, al betreur ik het, dat men die houding aanneemt. Als de Kamer hierbij blijft, kunnen wij een motie indienen; daartoe hebben wij altijd het recht. Wordt die motie aangenomen, dan hopen wij, dat de regering er gevolg aan zal geven en een wettelijke regeling als in de motie wordt gevraagd, bij de Kamer zal indienen. Wordt ze verworpen, dan zou het geen zin hebben, dat wij met een initiatiefvoorstel zouden komen.

Toen Ds Zandt en de staatssecretaris ge • sproken hadden, maakte de Voorzitter, daarin gesteund door de heer Oud, bezwaar tegen de toelating van het amendement, dat door de afgevaardigden van dt, S.G.P. was ingediend en dat tot strekking had om de artsen te verplichten om vermoede en vastgestelde gevallen van postvaccinale encephalitis onverwijld ter kennis te brengen van de geneeskundige inspecteur in hun provincie.

De Voorzitter, wat te verwachten was. handhaafde zijn gevoelen en deelde mede, dat hij voorstelde om een stemmint; te laten houden over zijn voorstel om het amendement ontoelaatbaar te achten. Ds Zandt kwam daar tegen op en sprak het navolgende:

Ds Zandt kwam tegen de zienswijze van de Voorzitter en de heer Oud met de hieronder volgende bewoordingen op:

Mijnheer de Voorzitter!

Mijnheer de Voorzitter!

Ik heb aan stemming geen behoefte; ik heb er wel behoefte aan, dat het amendement in de wet wordt opgenomen. Ik acht dit noodzakelijk. Het door ons voorgestelde amendement doet geen afbreuk aan de wet, integendeel, het strekt tot verbetering van de wet.

Ik zou hiertegen willen opmerken, dat er in de stukken over beide punten is gesproken. Wij hebben onze rede geheel overeenkomstig de officiële bijbehorende stukken gemaakt en zijn daar niet buiten gegaan. Ik meen voorts, dat hetgeen wij voorstellen, geen verslechtering van de wet is, doch integendeel een verbetering. Het is toch goed, als er een nauwkeurige opgave wordt gedaan van de encephalitisgevallen. Ik begrijp niet, dat iemand er iets op tegen kan hebben, dat de doktoren hiertoe worden verplicht. Ik geef toe, dat het een iets andere kwestie is dan het kosteloos inenten, maar dit heeft hier feitelijk niets mee te maken. De kwestie loopt hier over de vraag of ik al of niet buiten de orde geweest ben en dat ben ik niet geweest. Al wat ik gezegd heb, lag binnen het raam van het wetsontwerp.

Valt de stemming over uw voorstel voor ons gunstig uit dan kan de Kamer over het amendement zelf zich uitspreken. Valt daarentegen de stemming voor ons ongunstig uit, dan is het ons voornemen een motie van orde van dezelfde strekking in te dienen.

Andermaal verzette de Voorzitter zich tegen het desbetreffende amendement, waarbij hij nota bene verklaarde, dat niet alleen het amendement, maar feitelijk heel het debat over deze zaak buiten de orde was. Wat wel een heel krasse bewering van de Voorzitter was! De wijziging beoogde de inenting te bevorderen en Ds Zandt had als Kamerlid het valste recht ook daartegen op te komen. Hij was daarbij geheel binnen de orde, gelijk ook het amendement binnen de orde was.

Nadat de Kamer bij zitten en opstaan het amendement ontoelaatbaar had verklaard, diende Ds Zandt, mede namens I r V a n D i 3, de navolgende motie in:

Ds Zandt kon dan ook niet nalaten de zienswijze van de Voorzitter te bestrijden en deed dit met de navolgende woorden:

„De Kamer,

Mijnheer de Voorzitter!

van oordeel, dat het noodzakelijk is om jaarlijks een zo volledig mogelijk overzicht te verkrijgen van de gevallen van postvaccinale encephalitis, verzoekt de regering om een wettelijke regeling voor te bereiden, waarbij de artsen verplicht worden om bij het vermoeden of vaststellen van postvaccinale encephalitisgevallen daarvan onverwijld mededeling aan de daartoe aangewezen instantie te doen, en gaat over tot de orde van de dag".

Ik moet toch opmerken, dat wij toch wel binnen de orde zijn geweest. Dit wetsontwerp gaat over de bevordering van de vaccinatie. Daartegen mogen wij toch wel bezwaren indienen èn door de rede, die ik gehouden heb, èn door indiening van ons amendement. Wat het amendement betreft, is ook bij mij twijfel gerezen of het toelaatbaar is, maar na rijp beraad ben ik tot de overtuiging gekomen, dat het wel toelaatbaar is en beveel ik aanneming er van bij de Kamer ten zeerste aan.

Deze motie werd voldoende ondersteund en maakte dus een onderwerp van beraadslaging uit.

Nadat Ds Zandt opgemerkt had, dat het het gemakkelijkst zou zijn als de staatssecretaris het amendement zou overnemen, werd de beraadslaging over dit wetsontwerp geschorst.

Dr Muntendam verklaarde, dat hij geen behoefte had aan deze motie. Ds Zandt dacht er echter anders over en gaf zijn mening als volgt te kennen:

Mijnheer de Voorzitter!

j De staatssecretaris van Volksgezondheid heeft gezegd, dat hij aan een wettelijke verplichting geen behoefte heeft. Dat is voor mij geen afdoend argiunent. Men kan zeggen, dat men er geen behoefte aan heeft, maar dat wil volstrekt niet zeggen, dat het niet gewenst, ja zelfs noodzakelijk is, ' dat een verplichte opgave van de vermoede of vastgestelde ge­ vallen ^•an postvaccinale encephalitis plaats heeft. Waarom verplicht? Omdat er een zeker wantrouwen bestaat — daarvoor worden vaak argumenten aangevoerd, die ik niet gebruiken wil — dat de vrijwillige opgaven niet volledig zijn. Wanneer het inderdaad een verplichte opgave wordt, vallen die argumenten weg en dan kan men niet meer zeggen: wij hebben geen volledige, nauwkeurige opgave. Zeker is het. dat er in tal van kringen — niet zo zeer in de S.G.P., maar daarbuiten — wantrouwen bestaat ten aanzien van de opgave. Dat staat vast. ^faar als die vrijwillige opgave nauwkeurig gebeurt, gelijk de staatssecretaris gezegd heeft, betekent die vvettelijke verplichting geen enkele verzwaring van de taak van de geneeskundigen. De staatssecretaris heeft gezegd, dat er een goede regeling is. Welnu, die regeling wordt niet bedorven, totaal niet, wanneer die opgave op grond van een wettelijke verplichting geregeld geschiedt. Dan wordt alleen bepaald, dat de opgave moét geschieden. Wat is daar tegen? Ik begrijp niet, dat de taak van de geneeskimdigen daardoor zou worden verzwaard. De staatssecretaris heeft gezegd, dat er geen twijfel bestaat, dat de opgaven inderdaad verstrekt worden. Welnu, nu zou alleen wettelijk worden bepaald, dat zij verstrekt moeten worden.

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb geen lust vermoedens uit te spreken, die geen grond van bestaan hebben, maar naar mijn mening is een wettelijke regeling te dezer zake wel degelijk geboden. Dan komt er ten minste aan alle wantrouwen een einde. Zelfs in zover is het van belang, dat het verstrekken van een opgave wettelijk verplicht wordt gesteld.

De heren Mol, Oud en Van Lienden ver-klaarden hun stem tegen de motie te zullen uitbrengen, terwijl van Anti-Revolutionnaire en Christelijk-Historische zijde aan heel dit debat niet werd deelgenomen.

Ds Zandt kreeg van de Kamer toestemming om voor de derde maal het woord te voeren. Bij die gelegenheid richtte hij zich tegen de tegen hem uitgeoefende besti'ijding, door hen met de volgende opmerkingen te beantwoorden. Hij sprak daarbij het volgende:

Mijnheer de Voorzitter!

In de eerste plaats wil ik opmerken, dat het woord wantrouwen door mij persoonlijk niet is gebruikt, want ik heb gezegd, dat dit wantrouwen in sommige kringen voorkomt. Ook kan er niet opzettelijke nalatigheid plaats vinden. De verplichting, die nu zou worden opgelegd, dient er voor om zeker te zijn, dat alle artsen de door hen vermoede en vastgestelde gevallen van postvaccinale encephalitis zullen opgeven. Het is nu eenmaal een feit, dat in sommige kringen niet het vertrouwen bestaat, dat vrijwilhg altijd volledige opgaven worden verstrekt. Wanneer er nu een wettelijke regeling komt, bestaat die zekerheid in \'eel grotere mate. Ik heb natuurlijk bezwaar tegen het opleggen van onnodige verplichtingen, maar hier, waar het zulk een hoogst ernstige zaak als postvaccinale encephalitis betreft, is die verplichting naar onze vaste overtuiging noodzakehjk. Daarom handhaven - wij, in weerwil van alle bestrijding, onze motie en bevelen haar ten zeerste bij de Kamer aan .

Daarop werd er een hoofdelijke stemming gehouden.

Daarbij bleken nog den leden van de Kamer vóór de motie te stemmen en wel

met de beide Staatkundig Gereformeerde Kamerleden stemden er 2 Christelijk-Historischen, 3 Anti-Revolutionnairen en 3 leden van de Partij van de Arbeid vóór. Het wetsontwerp werd vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen, met aantekening, dat Ds Zandt en Ir van Dis geacht \\ensten te worden te hebben tegengestemd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1953

De Banier | 8 Pagina's

Wijziging inentingswet van 1939

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1953

De Banier | 8 Pagina's