Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

e Zondagswet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

e Zondagswet

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandi

Het was ter gelegenheid van de behandeling van de door de regering ingediende Zondagswet, dat onderscheidene Kamerleden het woord gevoerd hebben. Ook ds Zandt deed zulks namens zijn fractie. Diens rede behoeft, dewijl zij in een voor ieder begrijpelijke taal werd uitgesproken, geen nadere toelichting.

Bovendien werden door de fractie der S.G.P. enkele amendementen op het onderhavige voorstel van wet ingediend, die, als wij dit voorwoord schrijven, nog niet bij de Kamer in behandeling zijn genomen. Daarom kunnen wij daaromtrent thans niets naders vermelden; hetgeen met het oog op de plaatsruimte in De Banier ook al heel moeilijk zou zijn, indien deze amendementen wel in behandeling zouden genomen zijn.

Het ligt in ons voornemen in een vol­ gend nummer van De Banier de amendementen ter kennis van onze lezers te Ijrengen met hetgeen daarover door de afgevaardigde van de S.G.P. gezegd is, alsook over het verdere verloop van deze aangelegenheid.

In dit nummer bieden wij onze lezers de rede van ds Zandt ter lezing aan, welke in haar geheel als volgt luidt:

Mijnheer de Voorzitter!

Bij de behandeling van dit voorstel van wet zullen wij geen uiteenzetting geven van ons standi^unt inzake de dag des Heeren. Wij hebben dit in deze Kamer reeds meer dan eens gedaan, zodat ons standpunt in deze bekend is.

Begrijpelijk zullen wij dit voorstel van wet aan onze beginselen toetsen en dienovereenkomstig bespreken.

En dan moet het ons van het hart, dat dit wetsontwerp voor ons zeer teleur­ stellend is. Het is er een €011 beslist revolutionnair karakter.

Het huldigt het beginsel van elck wat wils. En daarom is het uit dat oogpunt bezien reeds voor ons ten enenmale verwerpelijk.

Dat dit wetsontwerp — echt revolutionnair — bepaaldelijk naar de volkswil gesteld is, valt uit de officieel gewisselde stukken gemakkelijk te bewijzen.

In de Memorie van Toelichting wordt door de Regering verklaard:

„Intussen kan zulks in het huidige tijdsbestek niet leiden tot het geheel doen stilstaan van het openbare leven, terwijl mede in aanmerking moet worden genomen, dat velen — boven werd daarop reeds met een enkel woord gezinspeeld — de Zondag thans een andere bestemming geven dan die van een Go.de gewijde en geheiligde dag. Bij het treffen van zijn maatregelen ter bescherming van het Christelijk karakter van de Zondag kan de wetgever deze ontwikkeling van het gemeenschapsleven niet negeren, doch zal hij daarmede rekening moeten houden.

Gelet op het vorenstaande is het al aanstonds duidelijk, dat de huidige wetgever tegenover sportbeoefening op Zondag niet dezelfde houding kan aannemen als de oude wet, welke in artikel 3 bepaalt, dat gedurende de tijd voor op? nbare godsdienstoefeningen bestemd, gener hande spelen hetzij kolven, balslaan of dergelijke mogen plaats hebben".

Het revolufionnaire karakter \an dit ontwerp komt al niet minder duidelijk uit in de Memorie van Antwoord, waarin door de Regering verklaard is:

, , Een meer stringente regeling zou evenwel door andere bevolkingsgroepen onaanvaardbaar worden geacht. Ook met de laatst bedoelde zienswijze moet de Overheid rekening houden".

En voorts: „Terecht wordt ook in het Voorlopig Verslag nog eens beklemtoond, dat in een land als het onze, met een zeer gemengde bevolking, velen verschillend denken over het karakter van de • Zondag. Een en ander noopt de Regering tot zelfbeperking bij de regeling van de onderhavige materie, hoezeer ook de Regering doordrongen is van het belang van de viering van de Zondag als de dag des Heeren".

Mijnheer de Voorzitter! Het heeft ons ten zeerste bedroefd, dat de Regering in stede van de Wet Gods tot grondslag van het wetsontwerp te stellen die van de volksmening gesteld heeft. Daardoor is er van de heiliging van Gods dag in het wetsontwerp niets te recht gekomen. Het is wel heel bedroevend, dat in deze menselijk inzicht boven dat van God gesteld is, en zo de enige juiste grondslag totaal verwaarloosd is,

In deze is de Regering nog wel niet helemaal zo ver gegaan als de antirevoliitionnairen in hun program gaan. Deze toch verklaren, dat de Regering ten aanzien van de heiliging van Gods dag geen roeping heeft te vervullen.

Onlangs nog is dit standpunt in het dagblad , , Trouw" verdedigd. Daarin werd gesteld, dat de Overheid met de heiliging van Gods dag zich niet heeft in te laten, dewijl God vrijwillige gehoorzaamheid eist en de beoefening van dwang in dezen te veroordelen is. Dit is wel iets heel wonderlijks en bovendien geheel in strijd met de praktijk, die de antirevolutionnairen ten opzichte van andere wetten l)eoefenen. Zij wilden toch per sé de dtcang wel beoefend zien onder meer bij de crisismaatregelen. Toen deinsden zij er niet voor terug om gedwongen gehoorzaamheid te eisen, in die mate zelfs, dat zij hun volle goedkeuring er aan hechtten, dat bij weigering van door de wet afgedwongen gehoorzaamheid iemands boedel onder de hamer gebracht en verkocht werd. Ook al juichen zij gedwongen gehoorzaamheid toe bij de dwangverzekeringswetgeving. De kwestie van de gedwongen gehoorzaamheid verder buiten beschouwing latende, merken wij betreffende het antirevolutionnaire standpunt, dat zeer vele Chirstelijk-historischenr in de praktijk met hen delen, het volgende op.

In het dagblad , , Trouw" is geheel overeenkomstig het antirevolutionnaire standpunt gesteld, dat het de roeping der Overheid is, dat zij de openbare rust handhaaft, voor zover een behoorlijke Zondagsviering door andere burgers door het niet houden van die rust zou worden gestoord.

Daarmede zijn de antirevolutionnairen op dit punt tot het liberale standpunt afgezakt, zoals dat eeuwen aaneen door de libertijnen is ingenomen.

Het ontstellende hierbij is tevens, dat de antirevolutionnairen het aangedurfd hebben het vierde gebod van de tien geboden aan te randen door het in tweeën te snijden. Het ene deel van het gebod, waarin God nadrukkelijk de heiliging van Zijn dag eist, heeft ten aanzien van de Overheid voor hen afgedaan. Zo is en wordt door menselijke redenering een inzetting Gods krachteloos gemaakt. Het andere deel van dat gebod, waarin God rust op Zijn dag eist, heeft ten opzichte van de Overheid bij de antirevolutionnairen slechts waarde, voor zover zij stellen, dat de Overheid tot plicht heeft er voor te zorgen, dat een behoorlijke Zondagsviering door andere burgers door het niet houden van die rust zou worden gestoord.

Mijnheer de Voorzitter! De Regering is in haar ontwerp en de daarbij gewisselde stukken niet zo ver gegaan.

Zij heeft toch in haar Memorie van Antwoord verklaard, dat:

„Indien het al ooit tot de taak van de Overheid heeft behoord, de plichtmatige viering van de dag des Heeren te verzekeren, dat wü zeggen, door middel van wettige voorschriften de heiliging af te dwingen, thans kan daarvan, naar het oordeel der Regering, in geen geval sprake zijn",

In het eerste deel van deze Regeringsverklaring wordt het alzo in twijfel getrokken of het tot de taak van de Overheid behoort door haar wettelijke voorschriften, het volk tot heiliging van Gods dag te verplichten en in het tweede deel, dat als het al alzo geweest is, er thans in geen geval sprake van kan zijn. Eerst wil ik ten opzichte vair het laatste gedeelte van de Regeringsverklaring opmerken, dat de Regering in deze naar een vijgeblad gegrepen heeft. Zij kruipt weg onder de bekentenis van haar onmacht.

De huidige volksgesteldheid wil het niet — zo geeft zij voor — en ziet! daarom kan /; ij het niet. Zij heeft een wasbekken laten aanrukken, zoals Pilatus ook eenmaal deed. Adam verontschuldigde zich met te zeggen: De vrouw, die Gij mij gegeven hebt. Had ik maar andere onderdanen, zo horen wij, als het ware de Regering verzuchten; gij hadt een gans ander wetsontwerp ter behandeling gekregen.

Wat het eerste deel der even tevoren aangehaalde regeringsverklaring betreft, waarin zij het in twijfel trekt, of de overheid ten aanzien van de heiliging van Gods dag wel een taak te vervullen heeft, merken wij op, dat er niet de minste grond bestaat. «007-deze twijfel

God de Heei'e immers heeft reeds vóór de val het gebod ter heiliging van en de rust op deze dag ingesteld. Hij heeft daarna in het vierde gebod op de berg Sinaï dit nog eens nadrukkelijk aan Mozes opgedragen. Deze heeft als regent van het volk van Israël dit gebod niet alleen ter kennis van zijn ondei'danen gebracht, maar het ook doen eerbiedigen. En niet alleen hij, maar al de Godsgetrouwe regenten in Israël, getuige de zware straffen, welke bij overtreding van het gebod uitgevoerd zijn, hebben het volk verplicht tot heiliging van Gods dag.

Een sprekend voorbeeld daai'van leert ons de profeet Nehemia als leider en regent van het Israëlietische volk. Deze deed onder meer ter heiliging van Gods dag alle handel in etenswaren, ook in kleine — zoals deze, alleen met onze stemmen tegen, in de Winkelsluitingswet is toegestaan — verbieden.

Onder de Nieuw-Testamentische bedeling is aangaande de heüiging van en de rust op des Heeren dag generlei verandering gekomen, Christus heeft nadrukkelijk verklaard, dat Hij niet gekomen was om de wet te ontbinderr, maar te vervullen. Het vierde gebod van de Tien Geboden is dan ook al heel spoedig als de grondslag voor de viering van Gods dag in de oude Christelijke kerk aangenomen. Dit staat historisch onbetwistbaar vast. Zelfs bestrijders van een strenge Zondagsviering onder de historici erkermen dit als een onbetwistbaar feit.

Wie dan ook ontkent, dat de viering van Gods dag op het vierde gebod rust, gaat lijnrecht in tegen hetgeen de oud-Chiistelijke kerk en die der Reformatie dienaangaande geleerd hebben. Daarbij hebben deze blijkens hun acta nimmer ge­ wild — zoals wel wordt voorgesteld om deze zaak bespottelijk te maken — dat de politie de mensen met de stok naar de kerk zou drijven.

Dientengevolge hebben dan ook zovele Christelijke keizers, koningen en overheden maatregelen genomen ter heiliging van Gods dag. Bovendien zijn er nog zovele uitspraken van de synodes der oude Christelijke kerk en die der Reformatie bij te brengen, waarin de overheden ten plicht wordt gesteld dat zij zelf die dag beiUgen en maatregelen hebben te treffen, dat hun onderdanen die heiligen, willen zij de geduchte toorn Gods niet over zichzelf en hun onderdanen doen ontbranden.

Mijnheer de Voorzitter! Het is dan wel boven alle twijfel verheven, dat naar Gods wet en overeenkomstig de uitspraken van de synodes der genoemde kerken de regering ten duurste verplicht is niet alleen zelf haar onderdanen in de heiliging van Gods dag voor te gaan, maar ook door wettelijke bepalingen haar onderdanen daartoe te verplichten. Alsook staat het tevens vast, dat deze verplichting door de overheden is uitgevoerd. Deze van God haar opgelegde verplichting heeft de regering bij deze haar wetgeving jammerlijk verzaakt.

Het vijgenblad, dat door haar te harer verontschuldiging is aangegrepen, is zó doorzichtig, dat zelfs 't menselijk oog het kan doorzien, hoe veel te meer het heilig alziend oog van God,

De regering kere dan ook, liever dan zich schuldig te stellen tegenover Gods gebod, van de dwaling haars weegs terug, trekke dit wetsvoorstel in en diene bij de Kamer een wetsvoorstel in, dat op Gods Woord en wet gegrond is.

Zij voere hierbij niet aan, wat er ook al aangevoerd is, dat ondanks stringente maatregelen en scherpe plakkaten Gods dag in het verleden meermalen ontheiligd is. Men behoeft zich daarover niet te verwonderen. Elk natuurlijk mens is geneigd om Gods dag naar eigen inzicht, lust en zin door te brengen.

Vlees en bloed hebben er volstrekt geen behagen in om deze dag naar Gods gebod te Zijner ere te besteden.

Men heeft zich derhalve veel meer er over te verwonderen, dat het twaalf eenvoudige visserslieden gelukt is om met hun prediking de grondslag voor de viering van Gods dag te leggen; hetgeen hun ook nimmer gelukt zou zijn, indien zij niet met Goddelijke macht en autoriteit bekleed waren geweest. Al de begeerten en inzichten van de toenmalige heidenwereld druisten daar vierkant tegen in.

Het is een wonder, dat de heiliging van en rust op Gods dag is ingevoerd kunnen worden in de heidenwereld, welke beheerst werd door de zucht naar „panem et circenses", brood en spelen, door louter zingenot. Wat is er al overwonnen moeten worden voor zulks kon geschieden! Welk een tegenstand is er gebroken moeten worden, dewijl heel de opvatting van het leven der heidenen daartegen in liep!

En het is een even groot wonder, dat da ze dag, gelet op de tegenstand, welke er eeuw na eeuw door miUioenen mensen tegen geboden is, tot op de dag van heden nog bestaat, Hoe vaak toch is tegen een nauwgezette viering van des Heeren dag de hrandklok geluid en hoe wordt die nog geluid door de tegenstanders er van! Wat willen deze tegenstanders eigenlijk? Och, datgene, wat elk mens van nature wil. Het leeft in het hart van elk natuurlijk mens en zit hem in het bloed God gelijk te zijn, zelf zijn eigen rechter en wetgever te zijn. Dienovereenkomstig kan men de mensen horen zeggen: ik zal wel zo wijs zijn om de Zondag naar mijn plezier door te brengen.

Doch ook in deze is het dwaze Gods wijzer bevonden te zijn dan het wijze der mensen,

In Zijn oneindige ivijsheid en goedheid heeft de Heere in de instelling van Zijn dag een zegen gelegd. Een zegen is het, dat men zich daarop met zijn gezin onder de verkondiging van Zijn Woord kan neerzetten; een zegen tevens, dat men in zijn woning alsdan Zijn Woord en goede lectuur rustig kan lezen en overdenken. Een zegen niet minder uit maatschappeHjk oogpunt beschouwd, dat men alsdan van alle slaafse arbeid met de zijnen tehuis kan rusten; een zegen, dat daarop mens en dier rust geschonken wordt.

Gelet op de maatschappelijke zegen, behoeft het geen verwondering te baren, dat het Engelse parlement het voorstel om des Zondags voetbalwedstrijden en theatervoorstellingen toe te laten, met een overweldigende meerderheid heeft verworpen. Het staat vast dat dit door tal van parlementsleden niet om religieuze redenen is gedaan, maar uit maatschappelijke overwegingen. Daarmede wordt erkend de maatschappelijke zegen, die er in de Engelse Zondagswet is gelegen. Men heeft wel opgemerkt, dat die wet reeds van 1625 dateert en deswege dringend met het oog op deze tijd verandering behoeft. Wij stellen daar echter tegenover, dat het lange bestaan dezer wet haar deugdelijkheid bewijst. Hoevele wetten zijn er niet, welke zelfs na een kwarteeuw al afgedaan hebben, of ten nodigste moeten worden gewijzigd. Juist het lange bestaan van de wet — zij bestaat al meer dan drie eeuwen lang — heeft haar goed bestaansrecht en haar grote nut voor het Engelse volksleven klaar aangetoond. Trots al wat er inzonderheid door niet-Engelsen op de Englse wet gesmaald is, en dit is voorwaar lang niet zuinig geweest; zelfs Bismarck heeft er na zijn bezoek aan Engeland smadelijke opmerkingen over gemaakt, heeft het Engelse volk daarin geen wijziging aangebracht willen zien. En dit terecht. Was het voorstel aangenomen, in het Engelse parlement duizenden en duizenden arbeiders waren weer tot een slaafse arbeid op de dag des Heeren opgeroepen, ook tallozen, die bij de theaters en dergelijke vermakelijkheden werkzaam zijn, hadden dan hun werkpak kunnen aantrekken.

Op deze wijze wordt niet alleen Gods dag verschrikkelijk ontheiligd, maar ook de rust daarop op ontzaggelijke wijze verstoord.

Hoe ver staat dit tcetsontwerp ten achter bij de Engelse Zondagswet, ook al is de Engelse Zondag bij lange nïïïiëRieer wat hij eenmaal was, dewijl het de sportwedstrijden en het openstellen van theaters en andere vermakelijkheden, als zelfs kermissen, niet alleen toelaat, maar ook in zekere zin beschermt en sanctionneert.

De huidige wetgever verklaart f zich onmachtig te zijn om omtrent de heiliging van Gods dag maatregelen te treffen, maar geeft voor in elk geval de rust op die dag te willen bevorderen. Doch dit is veel meer schijn dan werkelijkheid. Zelfs wordt het tegendeel ons in de wetgeving geboden. Daarin wordt de schending van de rust in sterke mate bevorderd, als daarin niet alleen toegestaan wordt, dat er sport en spel, allerlei sportwedstrijden en vermakelijkheden, op des Heeren dag kunnen plaats vinden, maar ook daarin zelfs nadrukkelijk beschermd en gewettigd worden. De heiliging van Gods dag, neen, deze acht de Regreing niet met hagr maatregelen te kunnen beschermen en te doen eerbiedigen, maar wel acht zij zich in staat om sport en spel en allerlei vermakelijkheden, aldus eerbied betuigende aan de sportvergoding van deze tijd, te beschermen en wettig te sanctionneren. Naar Gods gebod wordt niet gehandeld, maar wel worden de lusten en zinnen van mensen gediend.

Arm Nederland, waarin zulk een jammerlijke Zondagswet wellicht ingevoerd zal worden! Hoe staan ons nog de zo vele grotere en zwaardere oordelen Gods te wachten. De acta van de oude Christelijke kerk en die der Reformatie spraken geen ijdele, zinloze taal, als daarin verklaard werd, dat de overheid over zichzelf en haar onderdanen Gods toorn en oordelen brengt, als zij de dag des Heeren niet zouden eeribiedigen, en dat doet de regering niet, weshalve naar de uitspraken dier synodes zwaardere oordelen te wachten zijn. En dat wij geen te boute taal gesproken hebben, als wij ons protest tegen het onderhavige wetsontwerp laten horen, gaan wij thans bij nadere bespreking aan de hand van de artikelen van het wetsontwerp aantonen, waarbij wij ons tot algemene opmerkingen zullen bepalen.

In artikel 2 van het ontwerp van wet wordt voorgesteld:

„Het is verboden op Zondag in de nabijheid van kerken of andere gebouwen voor de obenbare godsdienst in gebruik, gedurende de godsdienstoefening zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken, waardoor de godsdienstoefening wordt gehinderd".

Op zichzelf genomen hebben wij tegen dit artikel niet het minste bezwaar. Integendeel. Dit heeft onze volle instemming. Nochtans rijzen hier vragen en bedenkingen van onze zijde. Het artikel wordt al zeer rekkelijk door het woord , zonder strikte noodzaak". Wat moet daaronder verstaan worden? Wij verstaan daaronder, dat het totaal onnodig is de godsdienstoefeningen te verstoren, behalve in bepaalde noodgeevallen zoals onder meer bij de laatst plaats gevonden hebbende overstroming of bij een brand, maar dan loopt men de kerk toch gewoonlijk uit, of indien daarbij levens van mensen of dieren in gevaar verkeren. De minister zal er wellicht wat anders onder verstaan. Dit blijkt wel uit het onder dit artjkel gebrachte lid 2. Dit luidt:

„De burgemeester treft de nodige maatregelen ten einde te voorkomen, dat op Zondag door het verkeer op landof waterwegen in nabijheid van kerken of andere gebouwen voor de openbare eredienst in gebruik, meer voor de godsdienstoefeningen hinderlijk gerucht wordt veroorzaakt, dan met het oog op de eisen van dat verkeer redelijkerwijze onvermijdelijk is. Hij is bevoegd daartoe verbiedend of bevelend pp te treden of te doen optreden".

In de eerste plaats zouden wij hierbij willen opmerken, dat het woord „redelijkerwijs" er een van zeer rekkelijke aard is. De één zal er dit en ander weer dat onder vestaaan. Op dit punt mocht wel een duidelijke uitspraak gedaan worden.

Het lawaai toch, dat trams en autobussen veroorzaken, is zeer hinderlijk voor de godsdienstoefeningen, welke in licht gebouwde kerken en zalen worden gehouden en aan zeer drukke verkeerswegen zijn gelegen. Wordt het verkeer voor voertuigen nu verboden als in die kerken en zalen op des Heeren dag godsdienstoefeningen worden gehouden? Wij vrezen van niet, van mening als wij zijn, dat de regering dat verkeer niet verboden wil hebben. Doch dan heeft het wetsvoorstel voor genoemde kerken en zalen ook niet de minste betekenis. De trams blijven rinkelen en autobussen dreunen. Wij zouden van de geachte bewindsman op dit punt gaarne een duideHjk antwoord willen hebben.

Artikel 3 van het wetsontwerp bepaalt: , , Het is verboden op Zondag zonder sbukté noodzaak gerucht te verwekken, dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is. De burgemeester is bevoegd volgens regels, door de gemeenteraad te stellen, voor de tijd na 13 uur ontheffing te verlenen van het bepaalde in het eerste lid".

Wij willen hierbij opmerken, dat er slechts v.-einig opzettelijk gerucht wordt gemaakt om godsdienstoefeningen te verstoren. Wel is het zeer hinderlijk indien tijdens de godsdiensoefeningen de klokken van een andere in de buurt staande kerk worden geluid, zo hinderlijk zelfs, dat sommige predikanten alsdan tijdens het luiden ophouden te preken, omdat zij niet meer verstaanbaar zijn. Wordt dit luiden nu ook verboden indien dit op een afstand van meer dan 200 meter van het bunt van verwekking hoorbaar is?

Ook gebeurt het, dat des Zondags vrijwel bij voortduring veel geschreeuw, gejubel en gejuich bij een voetbalwedstrijd opstijgt, hetgeen zeer hinderlijk is vooi de godsdienstoefening in een kerk of zaal welke op geen verre afstand van het voetbalveld is gelegen. Wordt dit nu ook door deze wet verboden? Ons bekruipt de vrees, dat zulks niet zal geschieden, te meer dewijl de burgemeester bevoegdheid verleend wordt volgens regels, door de gemeenteraad te stellen, voor de tijd na 13 uur ontheffing te verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

De bevoegdheidsverklaring wijst er op, dat de regering het niet nauw met het geruchtmaken op Gods dag genomen wil hebben. Dit komt nog al zo veel duidelijker uit in artikel 4, dat bepaalt: „1. Het is verboden op Zondag voor 13 uur openbare vermakelijkheden te houden, daartoe gelegenheid te geven of daaraan deel te nemen". Dit is namelijk een heel ergerlijk artikel. Daarin wordt Gods wet in tweeën geknipt,

wat een grote zonde is. Gods wet eist toch zo wel heiliging van als rust op de gehele dag des Heeren. Menselijke willekeur acht zich echter bevoegd door verminking Gods wet krachteloos te maken. De regering kent hierbij haar onderdanen het recht toe om met enige beperking tot 1 uur, verder de gehele dag des Heeren in allerlei zondig vermaak door te brengen. Doch het is na 1 uur des namiddags nog tot 12 uur toe des Heeren dag.

In deze is het niet toevallig, maar naar Gods bepaalde raad, dat liet nieuwe zware oordeel, dat over ons land door de overstroming gekomen is, juist op de dag des Heeren, op Zondag 1 Februari ons getroffen heeft. De Zondag is toch de dag, waarop door ons volk het meest en het schrikkelijkst gezondigd wordt, zodat deze thans ten onzent bij uitstek de zondendag geworden is.

Nu bepaalt lid 2 van artikel 4 wel: , , 2. De gemeenteraad kan bij plaatselijke verordening voor de tijd na 13 uur voor door hem aan te wijzen openbare vermakelijkheden eenzelfde verbod vaststellen als in het eerste lid vervat". Doch dit lijkt veel meer dan het is. Artikel 7 van het wetsvoorstel — waarop wj later willen ingaan— bepaalt toch: , , Plaatselijke verordeningen tot regeling van punten, waaromtrent bij deze wet niet is voorzien, mogen geen verbodsbepalingen inhouden omtrent sportbeoefening of andere vormen van ontspanning op Zondag, die niet als openbare vermakelijkheid in de zin van deze wet zijn te beschouwen".

Wordt in lid 2 van artikel 4 de gemeenteraad al enige bevoegdheid gegeven om Gods dag te doen eerbiedigen, in artikel 7 wordt hem deze bevoegdheid op zeer belangrijke punten ontnomen. Daarin wordt hem toch de bevoegdheid ontnomen om sportbeoefening en andere vormen van ontspanning te verbieden, ook al is de bevolking in esn gemeente voor het overgrote deel daar sterk tegen gekant. In artikel 7 worden de deuren voor een zeer grote schending van Gods dag door de wetgever opengezet. tcagenwijd

En deze schending kan nog zo veel te groter en gruwelijker worden, waar lid 3 van artikel 4 van het wetsontwerp bepaalt: „De burgemeester is bevoegd, volgens regels doo rde gemeenteraad te stellen, ontheffing te verlenen van het bepaalde bij het eerste en krachtens het tweede lid bepaalde, ." Met het in dit lid bepaalde is het hek wel geheel van de dam. Openbare vermakelijkheden kunnen alzo, als een gemeenteraad dat besluit, zelfs vóór 13 uur aanvangen; alsdan zal er dus een kermis op Gods dag kunnen gehouden worden, aanvangende zelfs vóór 1 uur op de middag. Het is toch niet aan te nemen, gelet op de vele kermissen, welke vooral in het Zuiden des lands op Gods dag plaats vinden, dat deze openbare vermakelijkheid op die dag verboden zal worden.

Dit menen wij te meer, daar lid 4 van artikel 4 bepaalt: , , Ten aanzien van openbare vermakelijkheden, waarvan redelijkerwijze geen l^eletselen voor de viering van de Zondag en geen verstoring van de openbare rust op de Zondag zijn te duchten, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaalt, dat zij niet als openbare vermakelijkheden in de zin van deze wet zullen worden beschouwd". Onzes inziens vormt het een grote lacune in dit wetsvoorstel, dat dit niet bij de wet zelf nauwkeurig bepaald wordt. Letten wij op dit artikel, en ook op de voorafgaande, dan vragen wij ons met alle recht af, wat er zelfs ter bescherming va nde rust op Gods dag overblijft, als dit wetsvoorstel tot wet wordt. verheven

Dit doen wij nog met des te meer recht, als wij acht geven op artikel 5, dat luidt: , , Het is verboden op Zondag vóór 13 uur politieke optochten of politieke bijeenkomsten in de open lucht te houden".

Dit artikel heeft in, dat na 13 uur zulks ongestoord zijn gang kan gaan. Dan kunnen politieke optochten desnoods-met muziekkorpsen in hun midden gehouden worden. Dat dit bevorderlijk is voor de rust op Gods dag zal toch wel niemand kunnen beweren. Integendeel. Het is een rustverstoring van je welste. Het brengt de bewoners van hele straten, waar zo'n optocht door gaat, in rep en roer. Het rrekt wijd en zijd in de gemeente de aandacht en is bij uitstek geschikt om een grote massa mensen op de been te brengen. Het haalt het heilig karakter van Gods dag omlaag; het maakt deze dag, zoals de ouden dat uitdrukten, tot een ravotsdag, een duivelsdag. Ook artikel 6 van het wetsontwerp, dat bepaalt:

, , Het is verboden op Zondag zonder genoegzame reden de openbare rust door arbeid in beroep of bedrijf te verstoren", bevat ook al een grote lacune. De woorden „zonder genoegzame reden" maken de rustverstoring in grote mate mogelijk. Dit geldt reeds ten aanzien van het openbaar verkeer op Gods dag. Treinen, trams en bussen zullen blijven rijden. Honderden wagenbestuurders en conducteurs zullen op Gods dag moeten arbeiden. Voor hen wordt alzo deze dag niet tot een rustdag, maar tot een toerkdag gemaakt.

Zo wordt er gelegenheid geboden om van het Noorden naar het Zuiden, van het Oosten naar het Westen van ons land te rijden en te rossen, dat het een aard heeft. Is dat soms rusten, het bevorde- ren van de rust op Gods dag, dat het wetsontwerp, volgens de verklaring van de regering, beoogt? Het is precies het tegendeel er van. Het toelaten van het openbare verkeer zet duizenden en duizenden in den lande aan de arbeid, aan de door de oude Christelijke kerk zo sterk veroordeelde slaafse arbeid. Het stort een lawine van onrust over heel het land uit, tot in vrijwel alle gemeenten in ons land. Wij denken hierbij onder meer aan de arbeid in. de haven liet laden en lossen van de sciiepen en bij hun komen en gaan. Ook daarbij moeten en massa arbeiders werk vei richten. Ook voor hen betekent dit, dat hun de rustdag ontnomen wordt. Dat is nog een groot onderscheid met de toestand in Engeland. Al is het daar wel niet zo als het zou moeten zijn krachtens het Goddelijk gebod, toch bekomen de havenarbeiders en schepelingen gelegenheid cm ter kerk te gaan, dewijl tijdens de kerktijd alle arbeid in heel Engeland in de havens en op de rede verboden is en blijft. De toestand hier te lande is wel zeer bedroevend, daar niet alleen Gods wet hierbij op een ergerlijke wijz geschonden wordt, maar ook zeer vele arbeiders en schepelingen de gelegenheid ontnomen wordt om ter kerk te gaan.

Daarin dient wel zeer dringend verandering te komen. Doch wij zijn, gelet op de in artikel 6 voorkomende woorden „zonder genoegzame reden" beducht, dat daarin de zo hoog nodige verandering niet zal worden aangebracht. Wij bepleiten met alle aandrang bij de minister, dat hij aan deze gewichtige aangelegenheid zijn volle aandacht zal wijden, en er krachtig toe zal medewerken, dat de toestand op Gods dag in de havens en op de schepen gewijzigd zal worden. Duizenden personen, die zulks begeren, zou daarmede een grote dienst bewezen worden. In verband hiermede wensen wij ook bij de minister voor te staan, dat er een vaarverbod voor de binnenvaart op Gods dag zal worden afgekondigd. Daarmede zou niet alleen de handhaving van Gods gebod gediend, maar ook aan de wens van tal van schippers en brugwachters voldaan zijn.

Mijnheer de Voorzitter! De verstorign van des Heeren dag wordt op zeer sterke wijze in de Hand gewerkt door artikel 7, dat luidt:

..Plaatselijke veordeningen tot wijziging van punten, waaromtrent bij deze wet niet is voorzien, mogen geen verbodsbepalingen inhouden omtrent sportbeoefening of andere vormen van ontspanning op Zondag, die niet als openbare vermakelijkheid in de zin van deze wet zijn te beschouwen".

Dit 'artikel is in het bijzonder wel heel kras. De regering heeft in de gewisselde stukken verklaard, dat zij, gelet op de huidige verhouding niet bij machte is een wetsontwerp in te dienen, waarin de heiliging van Gods dag naar behoren door haar maatregelen gesteund wordt. Wij hebben daarover in het begin van onze rede het onze gezegd en zullen daar thans niet op terug komen. Thans vragen wij waar de regering het recht — stellig toch niet aan Gods wet — aan . ontleent om een wetsvoorstel te vervaardigen, waarin de ontheiliging van Gods dag beschermd wordt, ja nota bene wettelijk in vastgelegd wardt, zo nadrukkelijk beschermd wordt, dat zelfs geen enkele gemeenteraad daarin enige wijziging kan brengen. De spelen, ontspanning met allerlei spel bedreven, worden, en dat op Gods dag, wettelijk gesanctionneerd. Wee degene, die zich aan dit regeringsverbod zou willen vergrijpen.

Voetbalwedstrijden met al de onrust en het rumoer, met het reizen en trekken van duizenden, daarmede gepaard gaande, kunnen wettig beschermd alzo doorgaan. En dit meermalen zo, dat het verkeer daardoor belemmerd wordt, dewijl straten worden afgezet, met gevolg, dat predikanten en kerkgangers de kerk niet tijdig kmmen bereiken. Harddraveiijen en allerlei andere wedstrijden kunnen door niemand meer verhinderd worden, tot kermissen toe, met haar ijdel en zondig vermaak, kunnen ongestoord voortgang vinden. Theatervoorstellingen, het dansvermaak en nog al zo veel ander verm.aak genieten eveneens wettelijke bescherming.

in één wooid, door artikel 7 worden de ontheihging van en de onrust op Gods dag wel op een enorm.e wijze in de hand gewerkt.

Mijnheer de Voorzitter! Ik kan er geen ander woord voor vinden. Ik acht dit hemeltergend. Mij is geen tweede Zondagswet bekend, waarin zo iets wordt aangetroffen.

Voorts nog dit. De regering zegt de toenemende onkerkelijkheid te betreuren, maar zij werkt deze sterk, • zeer sterk in de hand. Ook al doordat de treinen op Zondag blijven rijden, de trams langs de straten en langs de \ye~ gen blijven snellen en de bussen al evenzeer de rust blijven verstoren.

Is dit soms bevorderlijk voor het kerkbezoek van zovele duizenden en nog eens duizenden ambtenaren, beambten, wagenbestuurders, controleurs, werklieden en reizigers, die des Zondags bij deze voertuigen iri span en in de weer zijn? Integendeel! Het trekt hen van het kerkbezoek af! Zijn de sportwedstrijden soms bevorderlijk - wij bezien deze aangelegenheid thans uit maatschappelijk oogpunt - voor het gezinsleven, waarvoor bij andere gelegenheden vele Kamerleden opkomen? Is het bevorderlijk voor het gezinsverband dat het ene lid van het gezin een verre reis zelfs vanuit Noord-Holland naar Groningen voor he spelen en het bijwonen van een sportwedstrijd onderneemt, en weer andere leden zich voor zulk een gelegenheid naar een andere plaats begeven en des avonds door hen het één of andere theater of een andere vermakeheidsgelegenheid bezocht wordt? Wat blijft er zo van het gezinsverband over? Ons voornaamste bezwaar geldt de schending van Gods dag, welke door het toelaten van voetbalwedstrijden en openbare vermakelijkheden, waaronder de kermis, welke in het Zuiden des lands zo veelvuldig op die dag plaats vinden.

Bezien wij thans het wetsontwerp, dan is de inhoud daarvan in sterke mate in strijd met de considerans, de overweging, waarop zij rust. luidt: Deze „Wij bieden u hiernevens ter overweging aan een ontwerp van wet, hou­ dende de voorschriften teir" wegneming van beletselen voor de viering van en ter verkrijging van de openbare rust op de Zondag (Zondagswet)".

Kortgeleden is een amendement van ons door de Kamer niet toelaatbaar geacht, omdat de inhoud daarvan strijdig geacht werd te zijn met de considerans.

Mijnheer de Voorzitter! De inhoud van dit voorstel van wet is in hoge mate in strijd met de considerans. Dit wetsontwerp bevordert de rust niet op des Heeren dag. maar, zoals wij met tal van voorbeelden hebben aangetoond, bevordert het de rustverstoi-ing op die dag.

Daarom moet dit voorstel van wet naar de maatstaf gemeten, waarmede ons amendement is gemeten, door de Kamer ontoelaatbaar worden verklaard. Alleen reeds toch het houden van sportwedstrijden en allerlei vermakelijkheden, als kermissen en het houden van optochten, gaat met een ontzaglijke nistverstoring gepaard, waardoor datgene, wat dit wetsvoorstel aangaande de rust-aanbrenging voorstelt, ver en ver in het niet verzinkt. ,

. Bovendien is deze considerans ook nog zeer onvolledig, dit blijkt uit artikel 4 van het wetsontweip, dat van de volgende inhoud is; , , 1. In deze wet worden onder Zondag begrepen de Nieuwjaarsdag, de Hemelvaartsdag en de eerste Kerstdag."

Tegen deze gelijkstelling komen wij met alle klem op. De Christelijke feestdagen mogen niet gelijkgesteld worden met des Heeren dag. De eerste is er krachtens een Goddelijke instelling; de tweede zijn er krachtens menselijke, kerkelijke inzettingen. Tegen deze gelijkstelhng heeft de Reformatie tegenover Rome zich met hand en tand verzet. Zij heeft nooit iets willen weten van deze gelijkstelling. In Engeland, getuige het Calvinistisch stempel, dat er op ligt. wordt nimmer enige voetbalwedstrijd op Zondag gehouden, maar wel op de Eerste Kerstdag en Nieuwjaarsdag, gelijk in Amerika op de Tweede Kerstdag de beurs te New York geopend is. Bovendien kan deze gelijkstelling in de toekomst allicht aanleiding geven, dat rooms-katholieké feestdagen, b.v. de Allerheiligendag, vs^aarop in Noord-Brabant heel de arbeid in sommige fabrieken althans stilligt, in de toe komst ook met de Zondag gelijkgesteld worden. Het betreft hier één der vele geschilpunten tussen de Reformatie en Rome en als wij dan oo ktegen deze gelijkstelling met alle kracht opkomen, dan verdediggen wij heir een reformatorisch beginsel, dat geheel op de Heilige Schrift gegrond is.

Men moge het standpunt, dat wij tegenover het wetsontwerp innemen, sabbattistisch noemen, men doet het geheel ten onrechte. Ons standpunt is niet dat der sabbattisten. Daartegen zijn de synodes van de Kerken der Reformatie bij voortduring opgekomen en wij doen dit ook.

Wij komen, evenals deze synodes, op voor eert Schriftuurlijke mering van Gods dag overeenkomstig het vierde gebod der Tien Geboden, dat zowel heiliging van als rust op des Heeren dag gebiedt, en dit zowel van overheid als onderdanen. Men moge ons stanpunt ouderwets, stijf-1 koppig, zwartgallig, benepen of wat meer van die aard is, noemen, wij wen sen deze smadelijke uitdrukkingen te laten voor hetgeen zij zijn. Wij wensen onze tegenstanders niet op een dergelijke wijze te typeien, nochtans staat het voor ons vast, dat dit wetsvoorstel een revolutionnair, in vele gevallen een specifiek R.K. karakter draagt en een totale verloochening is van hetgeen God in Zijn gebod betreffende de heiliging van vv. de rust op die dag eist.

Wat toch Deze omtrent de viering van Zijn dag eist, daarmede is dit wetsontwerp in flagrante strijd. En het is uit die oorzaak — niet omdat wij enig mens onaangenaam willen zijn — dat wij onze stem aan dit wetsontwerp niet zidleii kunnen geven.

Het is mede uit oorzaak van ons beginsel, dat wij enige amendementen op dit wetsontwerp hebben ingediend, waarvan de strekking geheel in overeenstemming is-met onze rede, en welke wij, zo nodiü; , wensen toe te lichten.

N.B. De Repliek-rede en de verhandeling van de amendementen zijn we voornemens in liet eerstvolgend nummer van De Banier te plaatsen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 1953

De Banier | 8 Pagina's

e Zondagswet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 1953

De Banier | 8 Pagina's