Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vaar Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vaar Oud en Jong

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXVII

Vriend van Augustinus ernstig ziek. Zijn dood vervulde hem met grote droefheid. 'Naar Carthago.

Onder degenen, die Augustinus tijdens zijn verbHjf in zijn geboorteplaats te Tagaste voor de valse leer der Manicheërs won, behoorde onder meer zijn beschermer Romanianus en een jongeling, die als knaap met hem was opgegroeid en met wie hij tezamen de school bezocht en gespeeld had. Bij zijn terugkeer uit Carthago ontmoette Augustinus deze jongeman weer met het gevolg, dat ze zeer bevriend met elkaar werden. Deze vriendschap leidde er echter toe, dat de jongeman alras zo zeer onder de invloed van Augustinus kwam, dat hij het geloof der Christenen verzaakte en een aanhanger werd van het Manicheïsme. Een jaar ging alles schijnbaar voorspoedig, maar toen gebeurde er iets, wat op Augustinus een diepe indruk maakte.

De vriend, aan wiens ziel Augustinus zo zeer verknocht was, werd namelijk zeer ernstig ziek, tot stervens toe. Daar men in die tijd van de doop reeds een zeer grote invloed, een soort magische kracht toeschreef, werd hem, tervsajl hij buiten bewustzijn was, de doop toegediend. Augustinus kende hieraan echter niet de minste betekenis toe, ja, toen zijn vriend boven aller verwachting herstelde, maakte hij over het toedienen van de doop allerlei grapjes, zoals hij dat tevoren ook steeds met betrekking tot het geloof der Christenen, placht te doen. De vriend, die inmiddels vernomen had, dat hij gedoopt was, bleek echter hiervan niet meer gediend te zijn. Volgens de latere mededelingen van Augustinus kreeg zijn vriend zelfs een sclirik voor hem en vermaande hij hem, zeggende, dat als hij zijn vriend wüde zijn, hij dan er mede op moest houden hem dergelijke dingen te zeggen. Augustinus was hierover ten zeerste ontsteld en verbaasd, doch het dit niet blijken. Hij achtte het beter er later met hem over te spreken, nadat hij weer op krachten gekomen zou zijn. Het zou echter heel anders aflopen dan Augustinus dacht De jongeling werd namelijk opnieuw door zware koortsen overvallen met het gevolg, dat hij weldra niet meer in het land der levenden was. Hij overleed in afwezigheid van Augustinus. ^

Deze plotselinge dood schokte laatstgenoemde uitermate diep. In zijn „Confessiones" is hierover het volgende te lezen:

„Door welke smart werd mijn hart verduisterd en uit alles zag de dood mij aan. Zelfs was mijn vaderland mij een straf en de vaderlijke woning een vreselijk ongeluk, en al, wat ik met hem had gedeeld, verkeerde zonder hem in een geweldige pijniging. Overal zochten hem mijne ogen en hij vertoonde zich niet en ik had een afkeer van alle dingen, omdat zij hem niet in zich hadden en mij nu niet konden zeggen: „Daar komt hij", zoals het geval was, wanneer hij zou komen, als hij afwezig was. De was voor mij zelf een zwaar vraagstuk geworden en ik ondervraagde mijne ziel, waarom zij droevig was en waar­ Grievend en beledigend, en dit in hoge mate, was ongetwijfeld de pauselijke allocutie voor de Protestanten hier te lande, en het tastte bovendien nog het nationale gevoel aan. De virijze toch, waarop in de pauselijke allocutie gesproken werd over het Koninkrijk der Nederlanden, als over „de streken van Brabant en Holland", was beledigend voor het nationale gevoel. Doch wat veel en veel grievender was, in het pauselijk stuk werd gesproken over „de woede en het zwaard van de Calvinistische ketterij, die aan de eertijds bloeiende kerkprovincie Utrecht aanzienlijke schade hadden aangebracht". om zij mij zo hevig ontstelde en zij wist mij niets te antwoorden. En indien ik zeide: „Hoop op God", luisterde zij niet naar mij, omdat de mens, die zij als het dierbaarste had verloren, meer waard en beter was dan de waanvoorstellingen, op welke haar bevolen werd te hopen. Alleen het geween was mij zoet en het verving mijn vriend in de genoegens mijner ziel".

Het verhes van deze vriend sloeg alzo in Augustinus' ziel een zeer diepe wonde. Het leven zonder hem, die hij de helft zijner ziel noemde, was hem een verschrikking. Bovendien greep de dood hem aan. Overal om zich heen voelde hij de vernietiging op hem aankomen, zodat de lust om te leven, ziende de vergankelijkheid van al wat menselijk is, hem schier ontnomen werd. De droefheid was echter niet de ware droefheid. Neen, het was niet de droefheid naar God, die volgens Gods Woord een onberouwelijke bekering tot zahgheid werkt. Het was de droefheid der wereld, die naar datzelfde Woord de dood werkt. Wij bespeuren dan ook in deze periode van Augustinus' leven nog niets van zondebesef, dat toch vooraf dient te gaan voordat er van enige hoop op verlossing sprake kan zijn. In plaats van te bukken en te buigen, van ware verootmoediging voor de God des Bijbels zien v«j dan ook, dat Augustinus al verder van Hem afvlucht en al verder voortholt op de brede weg des verderfs.

Hij verliet zijn geboorteplaats om zodoende te trachten de herinnering aan zijn overleden vriend te temperen en keerde terug naar Carthago, de stad der wereldse vreugden, waarin hij afleiding zocht voor zijn geprangd gemoed. Ook wijdde hij zich aan zijn beroep. Hij ves­ tigde er een school voor welsprekendheid, waarin hij, naar hij zelf later getiiigde, door begerigheid overwonnen, een overwinnende woordenrijkdom verkocht

Augustinus behoorde in die periode nog steeds tot de secte der Manicheërs, waartoe hij negen jaren behoord heeft. Van die negen jaren behoren er vijf tot zijn leraarschap te Carthago. Die tijd stond alzo niet in het teken der waarheid, doch in dat van leugen en bedrog. Rome over de Protestanten heeft, voor de zoveelste maal werd uitgesproken. Tevergeefs werd er echter van verschillende zijden bij de toenmalige regering in het Kamerdebat op aangedrongen, dat de regering een protest tegen de zo grievende uitdrukkingen bij het hof van Rome zou indienen. Zij bleek dit niet van zins te zijn.

Augustinus heeft dit later zelf ook betuigd, schrijvende: „Gedurende die tijd van negen jaren, van het negentiende jaar mijns levens tot aan het achtentviintigste, werden wij verleid en verleidden wij, bedrogen en bedriegende in allerlei begeerhjkheden en openlijk door de wetenschappen, welke zij de vrije noemen, en ook in het geheim onder de valse naam van godsdienst, in de eerste trots, in de laatste bijgelovig, in beide ijdel, hier de nietigheid van de volksroem najagende, zelfs tot in de toejuichingen in de schouwburg en in verzen voor ereprijzen gemaakt en in de wedstiijd om kransen van hooi".

Toch waren er punten in de leer der Manicheërs, die hem onbevredigd lieten. Menigmaal sprak hij hierover met lieden, die ook het Manicheïsme toegedaan waren, maar die konden hem al evenmin uit de moeilijkheden helpen. Zij vertioostten hem echter met de belofte, dat de grote voorganger van het Manicheïsme, Faustus geheten, weldra naar Carthago zou komen en dat deze ongetwijfeld in staat zou zijn om al zijn bezwaren en moeilijkheden uit de weg te ruimen. gen, indien zij daartoe de macht ooit krijgt. De inquisitie is nog immer bij haar niet aDeen een geoorloofd, maar zelfs een geboden middel ter vervolging en de onderdrukking der ketters. Nog nimmer is er dan ook door de pauselijke stoel een afkeurend woord gesproken over de geloofsvervolgingen der Protestanten, waar die dan ook ter wereld plaats grijpen. Nog niilimer is er van die stoel geprotesteerd tegen de ophitsende taal van kardinaal Segura en van andere r.k. geestelijken. Nog altijd zijn de Protestanten in Rome's oog ketters, die in hun bloed getroffen behoren te worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 mei 1953

De Banier | 8 Pagina's

Vaar Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 mei 1953

De Banier | 8 Pagina's