Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Ouder jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Ouder jong

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXXI

Augustinus' zielestrijd. Gods Woord een licht op zijn pad.

De verhalen van Pontitianus bij diens bezoek aan Augustinus maakten op deze zulk een diepe indruk, dat hij na het vertrek van eerstgenoemde tot zijn vriend Alypius zeide: „Wat overkomt ons? wat is dit, dat gij hebt gehoord? De ongeleerden staan op en nemen de hemel met geweld en wij met onze kundigheden, zie waar wij ons wentelen in vlees en bloed. Zouden wij, omdat zij zijn voorgegaan, ons schamen te volgen en ons niet schamen althans niet te volgen? " Na deze woorden verwijderde Augustinus zich in bewogen toestand van zijn vriend, die hem sprakeloos van verwondering aanzag, daar hij zulk een taal van Augustinus nimmer vernomen had. Temeer wist hij niet wat hij er van denken moest nu Augustinus zich in zulk een heftige gemoeds-gesteldheid bevond. Augustinus heeft daarover later zelf in zijn „Confessiones" geschreven, dat zijn voorhoofd, zijn wangen, zijn ogen, zijn kleur en de toon zijner stem meer zijn

ziel uitspraken dan de woorden, die hij voortbracht. Alypius volgde daarom zijn vriend, die zich naar de tuin begeven had behorend bij het huis, waarin hij gastvrijheid genoot. Daarheen, zo schreef Augustinus zelf , had hem de storm in zijn boezem gedreven, waar niemand de hete 'Strijd zou - beletten, die hij met zichzelf had aangevangen, totdat hij een einde zou nemen, dat Gode alleen bekend was. Volgens zijn eigen woorden stierf hij om te leven, wetende hoe boos hij was en niet wetende hoe goed het met hem - na korte tijd zou zijn. Inmiddels volgde Alypius hem op de voet. Doch laten wij Augustinus thans zelf aan het woord laten: Hij vervolgde: „Ik ging dus weg naar de tuin en Alypius volgde mij schrede op schrede. Want mijne eenzaamheid bleef ook, waar hij aanwezig was. En wanneer zou hij mij in zulk een toestand verlaten? Wij zetten ons neder, zo ver mogelijk van de woning verwijderd. Ik morde in de geest, verontwaardigd, dat ik geen overeenkomst sloot met U, o mijn God, terwijl al mijn beenderen riepen dat te doen....

Die tweestrijd in mijn hart kwam alleen voort uit mijzelf tegen mijzelf. Alypius nu niet wijkende van mijn zijde, wachtte zwijgend op de afloop van mijn ongewone gemoedsbeweging. Toen echter van de verborgen bodem een hoge opvatting mijn ganse ellende samentrok en samenbracht voor de aanblik van mijn hart, stak er een zware storm op, een zware regen van tranen aanvoerende. En om hem geheel met al zijn stemmen uit te storten, stond ik op van de zijde van Alypius — de eenzaamheid kwam mij geschikter voor om er te wenen — en ik verwijderde mij zo ver, dat ook zijne tegenwoordigheid mij niet hinderlijk kon zijn. Zo was ik toen en hij gevoelde het, want het een of ander, had ik gezegd, waaruit bleek, dat de klank van mijn stem reeds door geween was bezwaard en zo was ik opgestaan. Hij dan bleef waar we zaten, ten hoogste verbaasd. Ik wierp mij onder een vijgeboom op de grond, ik weet niet hoe en ik liet aan mijn tranen de vrije loop en de stromen mijner ogen barstten los, en wel niet met deze woorden, maar in deze zin zeide ik tot U: „En Gij, o Heere, tot hoe lang? tot hoe lang, o Heere zult Gij toornen tot aan het einde? Gedenk mijn zonden niet. Hoe lang, ach, hoe lang zal ik nog door deze gebonden bHjveni Morgen? Waarom niet heden? Waarom niet in dit uur het einde mijner schande? "

Dat zeide ik en ik weende in de bitterste verplettering van mijn hart. En zie, ik hoor een stem uit een naburige woning al zingend zeggen en meermalen herhalen — of het een meisje of een knaap was weet ik niet — tolle, lege!; toUe, lege! (neem en lees!; neem en lees!) En terstond veranderde mijn gelaat en met de uiterste inspanning begon ik na te denken of soms knapen bij een of ander soort spel zo iets plachten op te dreunen en het kwam mij in het geheel niet voor de geest, dat ik het ergens had gehoord. De aandrang mijner tranen weerhoudende, stond ik op, de verklaring gevende, dat mij van Godswege niets anders werd bevolen dan dat ik het Boek ide Heilige Schrift) zou opslaan en lezen, wat mij het eerst onder de ogen zou komen. Snel liep ik terug naar de plaats, waar Alypius zat, want daar had ik het boek van de apostel neergelegd toen ik van daar was opgestaan. Ik nam het op en opende het en ik las in stilte het hoofdstuk, waarop het eerst mijn ogen vielen:

„Niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid, maar doet aan de Heere Jezus Christus en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden". Verder las Augustinus niet. Hij mocht ervaren, dat Gods Woord levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend scherp zwaard is, en doorgaat tot de verdehng der ziel en des geestes en der samenvoegselen en des mergs en een oordeler is der gedachten en der overleggingen des harten.

tanks, dat tegen hen gekeerd wordt, gedwongen worden om in hun lot te berusten.

Dat zij in hun lot niet vrijwillig berusten en daarmede allesbehalve tevreden zijn — wat te verstaan is — is gebleken zowel in Tsjecho-Slowakije als in Oost-Duitsland. In beide landen zijn de arbeiders in opstand gekomen. Het eerst in Tsjecho-Slowakije, waarin het tot ernstige onlusten is gekomen. De arbeiders hebben aldaar openlijk hun ontevredenheid over de gang van zaken geuit. De politie en de militie zijn er aan te pas moeten komen om hun agitatie tegen de regering te onderdrukken. Elen week later uitte de grote ontevredenheid zich op 15 en 16 Juni ook in Oost-Berlijn en verder in heel Oost-Duitsland. En ook hier waren het de arbeiders, die hun hevig misnoegen door grote betogingen kenbaar maakten. Duizenden en nog eens duizenden van hen hebben in de straten van Oost-Berlijn tegen het communistische bewind gedemonstreerd. Zij hieven daarbij de kreten aan: „Wij willen geen slaven zijn! wij wensen vrijheid! wij willen vrije verkiezingen. Weg met de communistische regering! Zij moet aftreden!" De rode vlag werd door een tweetal jongens van de Brandenburger Tor gehaald en door de samengestroomde massa verscheurd. Een gebouw der communisten en schuttingen, waarop communistische propagandalectuur aangeplakt was, werden in biand gestoken. In één woord: een hele opstand tegen de communisten en hun regeringsbeleid heeft er plaats gevonden. Daaraan was ongetwijfeld de slechte economische toestand niet vreemd. Deze heeft er de stoot aan gegeven, dat het tot deze betogingen is gekomen. Het Oostduitse, alsook het Tsjecho-SIowaakse volk, gevoelde in de uitkomst zich jammerlijk bedrogen door de prachtige leuzen en schone beloften der communisten. Zij zagen, dat het tegendeel was gekomen van wat de communisten voorspeld en beloofd hadden. De leugen, waarmede was opgetreden, ging zich wreken. Ook in Oost-Duitsland en Tsjecho-Slowakije was het: Een nieuwe orde, lege borden.

Maandag 15 Juni hadden zowel de volkspolitie als de Russen de betogingen van de ontevreden massa's gelaten aangezien. Zij wilden blijkbaar de indruk vestigen, dat hun macht niet op bajonetten en tanks rust. Zij zijn daarin echter niet kunnen slagen. Waren er toch op Dinsdag 16 Juni geen Russische tanks in actie gaan rijden en waren er toen geen Russische soldaten met de bajonetten op hun geweren ingezet, dan had de uitkomst zeer wel kunnen zijn, dat de Oostduitse communistische regering, die door de Russische communisten tot stand is gekomen en door hen in stand gehouden moet worden, omver geworpen was geworden.

Op 16 Juni, des middags om twaalf uur, werd door de Russische opperbevelhebber de staat van beleg in Oost-Berlijn afgekondigd. Het was van toen af verboden, dat meer dan drie i)ersonen zich gelijkelijk op de openbare straten vertoonden. Russische tanks gingen in groten getale door de straten rijden, de bajonetten werden op de geweren gezet en geweren werden afgevuurd, met gevolg, dat er doden en gewonden onder de betogers vielen. Naar hun getal heeft men te raden en te gissen, daar dit niet met zekerheid vast te stellen is. Vastgesteld kan echter wel, dat daarmede het verzet der ontevredenen in hoofdzaak gebroken werd en dat dit door geweldmaatregelen is geschied, al is de toestand in Oost-Berlijn en geheel Oost-Duitsland nog verte van normaal. Het verkeer is op tal van plaatsen nog in disorde, met gevolg dat er gebrek aan levensmiddelen is.

Ook in Hongarije, in Csepel, een industriecentrum in de buurt van Boedapest, hebben, volgens mededelingen van vluchtelingen, 28.000 arbeiders onlangs het werk neergelegd. Omstreeks 600 sta-kers moeten daarbij volgens deze mededelingen gearresteerd zijn.

Strafoefeningen zijn ook in Oost-Berlijn niet uitgebleven. Daarvan is althans een Westberlijner, met name Göttling, die des Dinsdags om zijn steun te gaan halen op het bureau van sociale zaken met de ondergrondse door de Russische sector moest reizen, het slachtoffer geworden. Hij is door de Russen gefusileerd wegens het veroorzaken van oproer in Oost-Berlijn op bevel van een buitenlands propaganda-apparaat!

Begrijpelijker wijze wijzen de Russen en de Oostduitse communistische regering zoals uit de uitspraak, waarom zij Göttling fusileerden, alsook uit zo vele andere hunner uitspraken blijkt, buitenlandse en ook neo-fascistische propaganda aan als de oorzaak van het uitbreken van de oproeren. Men kan echter wel met zijn tenen voelen, dat dit de oorzaak niet is. Zulk een massaal verzet van duizenden arbeiders en ook van duizenden andere personen, heeft een gans andere oorzaak. Dit verzet zou nooit plaats gegrepen hebben, indien de communisten metterdaad gebracht hadden wat zij het volk voorgesteld en beloofd hebben; was er werkelijk in Oost-Duitsland en Tsjecho-Slowakije Zulk een paradijstoestand gekomen, als zij het.volk voorgespiegeld hebben, dan zou alle buitenlandse propaganda op de bevolking geen vat hebben gekregen. Neen, de oorzaak van het uitbreken der oproeren is dan ook niet gelegen in het buitenland of in buitenlandse propaganda, maar in Tsjecho-Slowakije en in Oost-Duitsland zelf; daarin, dat er vrijheid beloofd is, maar slavernij is gekomen; welvaart voorgespiegeld is, maar armoede en ellende zijn opgedaagd, een volksregering is voorzegd, maar machthebbers zijn opgetreden, die hun gezag slechts met behulp van tanks en bajonetten kunnen staande houden. Men ziet ook hier, hoe de leugen zichzelf altijd straft.

Overigens zijn de oproeren en de wijze, . waarop deze met geweld en bloedvergieten zijn onderdmkt, een hele streep door de rekening van de vredespropaganda der huidige regering van de Sovjet-Unie. Degenen, die beweren, dat heel de Russische vredespropaganda en de gewijzigde houding van het regeringsbeleid na de dood van Stalin niet voortkomt uit een wezenlijke begeerte naar vrede, noch uit enige verandering van de Russische doeleinden, namelijk om een wereldrevolutie te verwekken, maar uit de innerlijke zwakte en de slechte gang van zaken in de Sovjet-Unie en haar satellietstaten, kunnen het zeer wel bij het rechte einde hebben. Ook de jongste gebeurtenissen in Oost-Duitsland en Tsjecho-Slowakije wijzen daar wel heel sterk op.

Zo ook is het zeer wel mogelijk, dat de bereidvaardigheid der communisten om tot een wapenstilstand op Korea te komen, voortspruit uit bittere noodzaak, door de zeer ongunstige toestand in de communistische landen. Dat de toestand daarin allesbehalve rooskleurig is, is wel zeker. Doch men vergete niet, dat de economische toestand van een rijk de bestuurders er van meermalen tot het voeren van een oorlog gedrongen heeft, omdat zij daarin de enige mogelijkheid zagen om daar uit te komen. Ook is het zeer wel mogelijk, dat onder de huidige Russische bewindhebbers — wat al zo menigmaal voorgekomen is — verdeeldheid van inzicht heerst, een verdeeldheid welke ook onder Stalins bewind bestond, maar welke toen van geen doorslaande betekenis was, omdat het Stalin gelukt is als onbeperkte alleenheerser te kunnen optreden.

Doch hoe het in deze ook moge zijn, een feit is het, dat de wapenstilstand op Korea nog steeds niet tot stand is gekomen, en ook, dat het er met haar totstandkoming op het ogenblik heel niet gunstig voorstaat.

De Zuid-Koreaanse president Rhee heeft te dien aanzien roet in het eten geworpen. Hij heeft namelijk 25.000 anti-communistische krijgsgevangenen uit de kampen laten ontvluchten, wier aantal Vrijdag 19 Juni nog met 1800 werd vermeerderd.

De Amerikanen moeten er, zo wordt gemeld — spijt van hebben, dat zij de dreigementen van president Rhee als bluf hebben aangezien, behalve de Amerikaanse senator Mac Carthy, die verklaarde: „Waarom zou men de anti-communistische gevangenen vasthouden? Iedereen behoort de daad van Rhee goed te keuren."

Zo denkt de Amerikaanse regering er echter niet over. Alle Amerikaanse soldaten, die in Japan met verlof waren, worden in allerijl naar Korea overgebracht om de ruim 9.000 anti-communistische Noord-Koreaanse krijgsgevangenen, die er van de 32.000 nog over zijn, te bewaken, en de losgelatenen op te sporen. Het opsporen heeft echter weinig resultaat, want van de 25.000 zijn er tot nog toe slechts 1000 opgespoord.

De communistische radio Peking heeft de ontvluchting gretig als een propaganda-middel tegen de Amerikanen aangegrepen. Daarin is toch omgeroepen, dat de Amerikanen de overeenkomst van een wapenstilstand op Korea hebben getorpedeerd, dewijl volgens deze radio de Amerikaanse autoriteiten de vrijlating van de duizenden anti-communistische krijgsgevangenen door president Rhee oogluikend hebben toegelaten.

Wat er nu tenslotte van de wapenstilstand, welke als een vaststaand feit, in de wereldpers is voorgesteld, is een open vraag, die nog op beantwoording laat wachten.

De geallieerde en communistische afgevaardigden zijn Zaterdagmorgen 20 Juni in voltalhge zitting bijeen gekomen. De Noordelijken hebben daarin onder de nodige beschuldigingen aan de Amerikanen geprotesteerd tegen de vrijlating van de anti-communistische gevangenen uit de Zuid-Koreaanse kampen.

Volgens de laatste berichten is het ten slotte daar op uitgelopen, dat de communisten het werk aan de voorbereidingen van een wapenstilstand en de uitwisseling van de krijgsgevangenen hebben gestaakt, en de hutten, waarin de gedelegeerden tijdens de besprekingen samenkwamen, hebben afgebroken. Zij besloten tot opschorting van de besprekingen en verklaarden, dat deze zouden kunnen worden voortgezet, wanneer één der partijen dit verzoekt. De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Dulles heeft daarop de gezanten teruggeroepen, zodat ten aanzien van de wapenstilstand alles weder in het onzekere verkeert.

Verkeert men in deze in het onzekere, men doet dit evenzeer ten opzichte van de dag, waarop de conferentie op Bermuda zal aanvangen. De datum er van kan niet vastgesteld worden, omdat Frankrijk dat er aan deelnemen zal, nog steeds geen regering heeft. Ook de laatst aangewezen formateur André Marie heeft in de Franse Kamer niet het vereiste stemmenaantal kunnen bekomen om als minister-president te kunnen optreden. Ten einde raad heeft de lijkspresident Auriol een hoogst ongewone stap gedaan om een minister-president en een ministerie te belcomen. Hij heeft alle oud-premiers sedert 1947 en alle ex-formateurs, die het tot premier hebben kuimen brengen, alsmede de 21 leiders van de Kamerfracties opgeroepen, opdat deze gezamenlijk een programma zouden samenstellen en een ministerie zouden vormen, dat een zo ruim mogelijke meerderheid in de Kamer zou verkrijgen. Dezen zullen nu tezamen komen, doch of dezen er in zullen slagen om het verzoek van Auriol in te vwlligen, is aan twijfel onderhevig. Het is toch gewoonlijk aldus: Zo vele hoofden, zo vele zinnen. Tenslotte zij nog medegedeeld, dat het huis van afgevaardigden de wet op de hulp aan het buitenland ter grootte van 4.998.732. 500 dollar heeft aangenomen. Het merkwaardige hierbij is, dat meer leden van de democratische oppositie vóór de wet hebben gestemd dan leden van de republikeinse fractie. De stemmenverhouding was namelijk als volgt: vóór 119 republikeinen, 1 onafhankelijke en 160 democraten; tegen 81 republikeinen en 27 democraten; hetgeen er op duidt, dat er onder de republikeinen niet weinigen zijn, die de Amerikaanse hulp aan het buitenland willen verminderd zien.

In Egypte is het koningschap afgeschaft en de republiek uitgeroepen, waarin generaal Naguib tegelijk als president en minister-president optreedt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1953

De Banier | 8 Pagina's

Voor Ouder jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1953

De Banier | 8 Pagina's