Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXXIX.

Valse leerstellingen van Pelagius en Coelestius.

Nog grotere bekendheid dan in zijn strijd met de Donatisten', heeft Augustinus verkregen door zijn kamp met Pelagius en diens aanhangers en volgelingen. Daar deze kamp voor de kerk van alle eeuwen van zeer grote betekenis is geweest, zullen wij er wat uitvoeriger op ingaan dan op die met de Donatisten. We willen daarbij beginnen met eerst iets over Pelagius zelf mede te delen.

Pelagius werd in Engeland of in Ierland geboren in hetzelfde jaar als Augustirius, dus in 354. Overigens verschilde hij in zeer veel van laatsgenoemde, vooral ook wat de levenswijze betreft. Heeft Augustinus toch in uitwendige zin de zonde uitgeleefd en de wereld gediend, Pelagius was een alleszins deugdzaam mens, die al vroeg de monnikspij droeg, maar er blind voor was, dat de wortel van alle kwaad in het hart van de mens zelf aanwezig is. Hij leerde, dat alle mensen in dezelfde toestand worden geboren als waarin Adam door God geschapen werd. Erfzonde is er dus volgens hem niet. Elk mens heeft alzo een vrije wil om de zonde of de deugd te kiezen. Dat de zonde zulk een grote rol in de wereld speelt, komt volgens hem door de macht der verleiding, door het kwade voorbeeld en door de kracht der gewoonte. Er kun-nen echter volgens Pelagius wel zondeloze mensen zijn. En wat betreft de genade Gods, deze helpt de mens wel, maar is volgens hem niet absoluut noodzakelijk. Zij bestaat daarin, dat God de mens verlicht door de openbaring, hem de zonden vergeeft, hem sterkt tot betrachting der deugd, en hem de belofte schenkt van het eeuwige leven. Die genade, zo beweerde Pelagius verder, is voor alle mensen, maar de mens moet zich de genade door het streven naar deugd waardig maken, terwijl Christus mens geworden is om dodr Zijn leer en door Zijn voorbeeld de mens op de weg der deugd aan te moedigen. Door het betrachten der deugd is de mens een navolger van Christus, evenals hij in het zondigen een navolger is van Adam. Pielagius verlegde alzo het zwaartepunt van 's mensen zaligheid van de wil Gods naar de wil des mensen. Kortom, door hem werd de mens op de troon geplaatst en God er af gestoten. Hij ergerde zich dan ook geducht aan de woorden des gebeds, afkomstig van Augustinus, namelijk deze: „Mijn God geef mij wat Gij gebiedt en gebied mij, wat Gij wilt", want in dit gebed werd uitgesproken, dat de mens uit en van zichzelf niets vermag, doch alles eerst ontvangen moet van God. In het jaar 409 bevond Pelagius zich te Rome, waar bij de bijstand verkreeg van een zekere Coelestius, een rechtsgeleerde, die weldra zijn toga voor de monnikspij verwisselde. Hij vooral is het, die aan de valse leerstellingen van Pelagius ruchtbaarheid gegeven heeft en oorzaak was, dat Augustinus zich genoodzaakt zag er met kracht tegen op te komen. Ondanks hun dwalingen waren Pelagius en Coelestius nochtans te Rome in hoog aanzien, vanwege hun ijver voor de ascese (afzondering). In het jaar 411 begaven zij zich naar Carthago, waar Pelagius slechts kort bleef, terwijl Coelestius er langer vertoefde. Daar Coelestius zich te Carthago spoedig aanhangers won, deed hij zelfs een poging om bij de aldaar bestaande gemeente naar het ambt van presbyter (ouderling) te dingen. Weldra echter kwam Coelestius openbaar.

Paulinus, een diaken uit Milaan, die juist in Carthago was, kwam op de hoogte van Coelestius' valse leerstellingen en diende een aanklacht tegen hem in op een Synode te Carthago. Hij legde hem zes ketterse stellingen ten laste, die alle afgeleid waren uit de stelling, dat Adams zonde alleen voor hemzelf, doch niet voor het gehele menselijke geslacht nadelig was geweest. Coelestius trachtte zich te redden door te beweren, dat het i^ier slechts ging om een zuiver bespiegelend vraagstuk, dat het wezen der geloofsleer in genen dele raakte. Hij voerde onder meer aan, dat de vraag naar de voortplanting der zonde in onmiddellijk verband staat met de meer algemene vraag naar de wijze, waarop de zielen zich voortplanten, en daar hierover in de kerk verschil van gevoelen was, zo was zulks ook met het eerste het geval. Het kerkelijk leerbegrip, zo zei Coelestius, besliste in dit opzicht niets, zodat ook niemand uit dien hoofde wegens zijn bijzonder gevoelen over zulk een betwistbaar punt voor dwaalleraar uitgekreten kon worden. Indien hij de noodzakelijkheid van de kinderdoop had ontkend, aldus Coelestius, zo mocht die beschuldiging hem treffen, doch niet nu, daar hij die noodzakelijk erkende. De Synode stelde zich echter met dit

ontwijkende antwoord niet tevreden, en daar Coelestius de stellingen, welke hem ten laste gelegd waren, niet veroordelen wüde, werd hij buiten de gemeenschap der kerk gesloten.

Pelagius, die zich inmiddels naar Palestina had begeven, verging het daar beter. Wel werd er een aanklacht tegen hem ingediend door Orosius, een jonge presbyter uit Spanje, die vurig aanhanger van Augustinus was, maar de Jeruzalemse Synode van het jaar 415 onder de leiding van bisschop Johannes, sprak hem vrij, niettegenstaande Hieronymus van Bethlehem sterk tegen hem was. Zelfs liet de zoeven genoemde bisschop van Jeruzalem Pelagius onder de presbyters zitting temen, niettegenstaande het krachtige protest van Orosius, die het een groot vergrijp noemde, aan iemand, die zich aan openbare ketterij schuldig had gemaakt, een zodanige plaats toe te kennen.

Ook de Synode, die kort daarop te Diospolis in Palestina plaats vond onder de leiding van Eulogius, bisschop van Caesarea, veroordeelde Pelagius niet. Nu begon Augustinus zich echter te laten horen. Hij schreef, dat de Oosterse kerk zich door Pelagius had laten bedriegen, en het gevolg was, dat er in het Westen twee synoden werden gehouden, die bij vernieuwing Pelagius veroordeelden en zich tot Innocsntius I, bisschop van Rome, wendden. Dit geschiedde door een brief van een kerkvergadering te Carthago, door één van de kerkelijke vergadering te Mileve in Numidië, en door één van vijf Noord-Afrikaanse bisschoppen, onder wie ook Augustinus behoorde. Innocentius betuigde zijn instemming met deze brieven en hiermede met de veroordeling van Pelagius' leerstellingen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 1953

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 1953

De Banier | 8 Pagina's