Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op Jezus' woord een goede vangst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op Jezus' woord een goede vangst

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus zeide tot hen: brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt.

Johannes 21 : 10

III.

Brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt.

Ja, het is aan een leraar in zijn bediening ook te merken of hij verse vis heeft. Het is wat arm als wij ons behelpen moeten met wat studie en oude bevindingen waaj het leven al zo lang uit is. Zeker, de Heere kan het oude nieuw maken, daar hetgeen van God is, nooit waardeloos kan worden; maar toch is het zulk een weldaad als er eens wat nieuws bij komt. Wanneer Gods knechten met verse olie overgoten worden, nieuwe zaken voor hun eigen ziel er mogen bij krijgen en nieuwe oefeningen mogen opdoen om de gemeente te mogen stichten.

Wij kunnen nog zo zuiver en waarachtiglijk tot God bekeerd zijn, in waarheid gerechtvaardigd in de vierschaar der consciëntie, en meerdere weldaden uit het verbond der genade deelachtig zijn geworden, maar wanneer wij daarop rusten en telkens er mee voor de dag komen moeten, dan zal het uiteindelijk weinig effect doen. Dan kan het alles wel waar zijn wat we zeggen, maar toch, er is geen leven in wanneer de dadelijke oefeningen des geloofs gemist worden. Het ware leven is alleen maar in de dadelijke gemeenschap met God en vloeit uit Christus, Die het leven van Zijn volk is.

Wij klagen soms zo vaak over de toehoorders, doch wij zouden er gelukkiger mee zijn, 7x> wij meer inkeerden tot onszelf en de schuld van de weinige aandacht en indruk bij onszelf zochten. Waren wij maar meer eerlijk en oprecht. Doch over het algemeen zijn wij veel te hoogmoedig om eerlijk en oprecht voor de dag te komen. Wij vissen meer in het troebele en stinkende water van ons eigen bestaan, dan in de oceaan van het eeuwig welbehagen des Vaders en in het verse en levende water van het heiligdom van Christus' volkomen borgwerk. Maar het is ook waar, dat wij ons net nooit kunnen uitwerpen aan de rechterzijde, of de Heere Jezus moet er ons Zelf toe in staat stellen. Wat is het een aangenaam werk, om-daartoe verwaardigd te worden en dan uit die oceaan op te halen die schatten, die in de duisternis zijn, en die verborgen rijkdommen.

Wat is het voor Gods volk een weldaad, wanneer zij ook nog eens verse vis mogen vangen. Wij werpen ons net wat menigmaal uit aan een kant, waar vidj nooit iets vangen, of al wat wij in ons net krijgen, moeten wij weer zo over boord werpen als waardeloos en verderfelijk; waar wij niet mede voor Gods aangezicht kunnen verschijnen.

Wij vangen zo menigmaal dingen, die ons veroordelen en met een zwijgende mond over de aarde doen gaan. En daar zijn ook tijden, dat wij ons net niet uitwerpen. Dan zit een mens zo maar werkeloos, doelloos en moedeloïis neder; nergens lust in, nergens zin in. Och, wat is die doodstaat toch verschrikkelijk om in te leven. Ja, wij kunnen nog beter in de zwaarste strijd gewikkeld worden, dan dat de minste zorgeloosheid ons overvalt.

Sommige mensen lopen langs de deur met vis, die al zo oud is, en toch merken zij het zelf niet. In plaats van maar thuis te blijven en veroordeeld tot God te zuchten, hebben zij nog schik met hetgeen meer tot oneer van God is dan tot verhoging van Zijn Naam.

Het is zo noodzakelijk, dat wij met alles maar in de dood terecht komen, om het leven alleen in Christus te mogen vinden. En daarbij altijd maar in de dood overgegeven te worden, opdat het leven van Christus in ons sterfelijk vlees maar geopenbaard zou worden. Die Geest des oordeels en der uitbranding ds zo onmisbaar en profijtelijk, om ons leven te verliezen en Christus te gewinnen. Christus te kennen tot rechtvaardigmaking, maar ook tot heiligmaking. En in dat stuk zullen wij meer tekort komen dan overhouden.

Wat is het een grote weldaad, om in het gemis een schuldenaar voor God te mogen worden en te beleven:

Ik blijf de Heer' verwachten.

Alles schade en drek te mogen achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, om in Hem geborgen en gevonden te mogen worden, maar ook uit die grote Bedienaar des heiligdoms bediend te mogen worden. Dat volk kan zelfs niets aannemen en niets grijpen; zij moeten maar wachten totdat zij nog eens iets mogen ontvangen uit de volheid van Zijn algenoegzaamheid. Er is een volk, waar God Zijn werk in begonnen is, en die door Hem aan het vissen zijn gezet, maar och, zij weten niet waar zij zijn moeten om wat te vangen; zij hebben het al wat menigmaal opgegeven; maar toch, er is een gedurig aanhouden en uitzien. Zij kunnen niet ophouden, maar vrezen toch zo menigmaal, dat zij nooit iets zullen vangen. En dan die innerlijke strijd en aanvechtingen des satans. Wat benauwt en bedroeft het hen vaak. Dan horen zij van die en dan weer van een ander, doch hun gaat het steeds voorbij. En dan in de onvruchtbare tijden, die wij thans beleven, waar zij van Gods volk ook zo weinig vernemen en soms nog dingen horen, waar zij ook nog niet jaloers op kunnen worden, dan grijpt het hen soms zo aan, dat zij van binnen zeggen: Waarom zal ik nog langer op de Heere wachten?

Dan schijnt het alles toch zo hopeloos te zijn. En dan daarenboven die atheïst en spotter van binnen, dan worden zij wel eens radeloos en zeggen: Het is mij beter te sterven dan te leven. Maar och, ik heb voor dezulken toch nog een boodschap:

Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet. Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven. Nooddruftigen, veracht Zijn goedheid niet; Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven. Psalm 69 : 13

Op Gods tijd en in Gods weg zal uw gemis vervuld worden en zullen hart en mond vervuld worden met Gods lof. Er zijn er, die hun mond vol hebben van „weldaden", die zij ontvangen hebben, maar die zij nooit gevonden hebben in de diepte van Gods welbehagen. O, rekent er maar vast op, dat ge alles, wat ge gestolen hebt, terug zult moeten geven; het zal uit uw hand geslagen worden. Gij kunt er nooit mede bij God komen en gij zult er ook niet mede voor God kunnen bestaan. Dat het u toch eens aangrijpen mocht en tot een nauw onderzoek brengen voor Gods aangericht, eer het voor eeuwig te laat zal zijn. Uw rijkdom is verrot, en gij kunt wel een vertoning voor de mensen maken, maar bedenkt, dat God uw hart kent, en Hij zal op Zijn tijd al dat bedrog ontdekken. Wij reizen naar zulk een ontzaggelijke eeuwigheid, en het komt maar aan op waarheid in het binnenste. Volk des Heeren! Hoe lang is het al geleden, dat gij iets vangen mocht? Wij moeten over het algemeen meer klagen dan roemen. Wat is ons leven vaak leeg en dor, omdat wij zo ver van de Fontein zijn; meer bezig zijn met het werkverbond, dan met het gsnadeverbond; meer met Mozes dan met Christus. Hoe verder wij mogen zijn op de weg des levens, hoe meer onze armoede en afhankelijkheid maar openbaar worden, doch ook hoe meer wij gewaar zullen worden, wat een vijanden wij zijn van vrije genade. De beleving van al die zaken is zo geheel anders dan de belijdenis. En om wat te hebben, moeten wij eerst iets ontvangen. Telkens en telkens is dat nodig in ons leven. En hoe meer teleurstellingen wij dan opdoen met onszelf, en hoe langer wij moeten wachten, des te groter is de blijdschap als ons net weer eens vol komt met grote vissen.

O, wat valt het dan toch mee. En dan het allergrootste, wanneer wij er dan mede voor Gods aangezicht mogen verschijnen, Dat wij dan met het werk van Christus voor Hem mogen komen en dan de Vader daardoor mogen verheerlijken. Voorwaar een kostelijk werk. Wat zal het vreselijk zijn, zelf nooit gevangen te zijn in het net des Evangelies, en nooit uit het werkverbond te zijn overgebracht in het genadeverbond. Dan zal het einde zijn eeuwig ach en wee. God ontferme Zich nog naar de gi'ootheid Zijner barmhartigheden in Christus Jezus, door Zijn Heilige Geest. En volk des Heeren, zijn hier de eerstelingen al zo zalig, wat zal dan de volkomenheid zijn. Daar in de hemel zal het een eeuwige aanbidding en dankzegging zijn:

Mijn God, U zal ik eeuwig loven. Omdat Gij 't hebt gedaan. Amen.

Gr.-R. Ds W. C. LAMAIN

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1953

De Banier | 8 Pagina's

Op Jezus' woord een goede vangst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1953

De Banier | 8 Pagina's