Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schadevergoeding aan  door de watersnood getroffenen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schadevergoeding aan door de watersnood getroffenen

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

Duurde het bij de wet op de schadevergoeding aan de getroffenen door de oorlog wel ruim vier jaar voordat de Tweede Kamer het desbetreffende wetsontwerp in behandeling kon nemen, ten aanzien van de getroffenen door de watersnood van 31 Januari op 1 Februari 1.1. is die tijd aanmerkelijk korter geworden. Het wetsontwerp inzake schadevergoeding aan deze getroffenen, hetwelk 18 Mei 1.1. werd ingediend en sedertdien door de Kamer in de afdelingen en in het overleg met de Regering betrokken is geweest, kon Dinsdag 14 October dus na circa 8Vz maand na de ramp door de Kamer in behandeling genomen worden. Dit is dus een aanmerkelijke verbetering al wülen wij daarbij niet over het hoofd zien, dat er aan het eerstgenoemde wetsontwerp heel wat meer nog verbonden was dan bij het laatstgenoemde.

Voor de behandeling was zeer grote belangstelling. Niet alleen was de publieke tribune goed bezet, doch ook op de gereserveerde tribune bevonden zich vele belangstellenden. Door alle fracties werd aan de bespreking deelgenomen, het geen niet behoeft te verwonderen, daar toch de regeling der schadevergoeding voor de getroffenen van de watersnood van zeer groot belang is. En dat niet alleen voor de getroffenen zelf, doch evenzo voor het hele land, daar het toch wel zeer nadelig voor het gehele volk zou zijn, indien zulke belangrijke gebieden als door de watersnood zo zwaar getroffen zijn, noodlijdend zouden blijven.

Hoewel de Regering als gevolg van de op haar uitgeoefende aandrang in de achterhggende tijd niet onbelangrijke wijzigingen in het oorspronkelijke wetsontwerp had aangebracht waar wij haar zeer erkentelijk voor kunnen zijn, omdat elke verbetering inzake de te verlenen schadevergoeding aan de door de watersnood getroffenen ten zeerste welkom is, toch was de opzet hetzelfde gebleven. De Regering had namelijk haar standpunt, dat slechts de materiële schade in het wetsontwerp voor schadevergoeding in aanmerking kon komen en dat nog slechts voor een deel, ten volle gehandhaafd. Zodoende heeft de vergoeding voor de immateriële schade, zoals de bedrijfsschade en andere inkomensschade geen plaats in het wetsontwerp gekregen, evenmin de huisraadschade en de naschade.

Wij menen met dit korte woord te kunnen volstaan, daar de rede van Ir van Dis ten deze duidelijk genoeg is.

Ir van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Het wetsontwerp, dat de Kamer heden in behandeling genomen heeft, brengt ons bi] vernieuwing in gedachten de grote ramp, welke het zuid-westelijk gedeelte van ons land ruim acht maanden geleden getroffen heeft en waarvan de gevolgen nog steeds ondervonden worden, vooral in de zo zwaar geteisterde provincie Zeeland, waar nog steeds hele gebieden onder water staan. Hebben wij over de ramp zelf, met al het leed en al de ellende, welke zich daarbij hebben voorgedaan, reeds bij een vorige gelegenheid met de Regering van gedachten kunnen wisselen, thans ligt voor ons een voorstel der Regering, dat volgens de considerans beoogt een wettelijke regeling in het leven te roepen ombrent het verlenen van bijdragen door de Staat in de materiële schade.

Vóórdat wij ons standpunt ten aanzien van dit wetsontwerp nader kenbaar maken, wensen wij onze waardering uit te spreken voor de voortvarendheid, welke de Regering betracht heeft met betrekking tot het indienen van dit wetsontwerp, zodat dit nu reeds in het openbaar door de Kamer behandeld kan worden. Dat zij daarbij er van heeft afgezien om eerst een vóóronttoerp aan de vertegenwoordigers van alle bij deze materie betrokken belangengroepen voor te leggen om hun oordeel te leren kennen, heeft onze volle instemming, daar dit ongetwijfeld een grote vertraging zou gegeven hebben en oorzaak zou geworden zijn, dat de behandehng van het wetsontwerp door de Staten-Generaal pas veel later zou plaats gehad kunnen hebben. Wel echter wil het ons voorkomen, dat er veel te zeggen voor geweest zou zijn om een vóórontwerp te zenden aan de besturen van de provincies, waar de ramp zich heeft voorgedaan. Het oponthoud, dat hierdoor zou hebben kunnen ontstaan, zou maar zeer kort hebben behoeven te zijn en het is zelfs niet onmogelijk, dat dit een nog eerdere behandeling door de Staten-Generaal mogelijk zou hebben gemaakt. In elk geval had deze behandeling daardoor niet vertraagd behoeven te worden. Door toch eerst het oordeel der provinciale bestmen in te winnen, zou de Regering allerlei waardevolle gegevens en opmerkingen over het wetsontwerp hebben kunnen verkrijgen, waarmede zij haar winst had kiuinen doen, daar toch de provinciale besturen het beste op de hoogte zijn van de noden der getroffenen en zich ook het gemakkelijkst en het snelst op de hoogte kunnen laten stellen door de hierbij betrokken belangengroepen. Dat dit geen vertraging van betekenis inzake de indiening van het wetsontwerp en althans niet in de behandeling er van door de Staten-Generaal had behoeven te brengen, is bewezen door hetgeen Gedeputeerde Staten van Zeeland onder de eminente leiding van de zeer actieve en met de bevolking intens meelevende Commissaris der Koningin in die provincie hebben gedaan. Geheel op eigen initiatief toch heeft men daar het onderhavige wetsontwerp, dat op 18 Mei 1.1. bij de Staten-Generaal werd ingediend, reeds op 29 Mei in een Statenvergadering behandeld. Hiermede is het toch wel voor een ieder duidelijk geworden, dat het vooraf inwiimen van het oordeel der provinciale besturen geen vertraging had behoeven te geven in de behandeling door de Staten-Generaal. Wanneer men de Handelingen der zoeven genoemde vergadering naleest, blijkt daaruit, dat er zeer gegronde algemene opmerkingen over het wetsontwerp zijn gemaakt en ook zeer ernstige bezwaren tegen onderscheidene artikelen van het ontwerp zijn ingebracht.

Het waren opmerkingen en bezwaren, die later ook van uit de Kamer naar voren zijn gebracht en waarvan er enkele de Regering aanleiding hebben gegeven om tot twee-of driemaal toe in het oorspronkelijk ontwerp wijzigingen aan te brengen. Wij zijn de Regering hiervoor ten zeerste erkentelijk, maar zouden toch willen opmerken, dat deze wijzigingen eerder hadden kunnen worden aangebracht, indien de Regering eerst het oordeel der hierbij zo nauw betrokken provinciale besturen had ingewonnen. Te meer was hiervoor alle reden, omdat deze besturen over " grote ervaring op het gebied van dit soort wetten beschikken, daar hun provinciën, en dit geldt wel heel in het bijzonder voor de provincie Zeeland, ten nauwste bij de wet in zake, schadevergoeding aan de oorlogsgetroffenen betrokken zijn geweest en nog betrokken zijn.

De Regering heeft deze weg echter nii? * gevolgd, en al valt hieraan niets meer te veranderen, vfi\ meenden toch onze bezwaren daartegen naar voren te moeten brengen.

Daarentegen heeft het onze volle instemming, wanneer de Regering in de Memorie van Toelichting verklaart, dat van stonde af aan bij de gehele bevolking de overtuiging heeft post gevat, dat de gevolgen van deze zo ernstige ramp slechts door het gezamenlijke Nederlandse volk kunnen worden gedragen. Dat ons volk er zo over denkt, is wel zeer kennelijk aan het licht gekomen in het betonen van de grote offervaardigheid ten aanzien van en het medeleven met de door de watersnood zo zwaar getroffenen. Het zou dan ook ongetwijfeld bij de gehele Nederlandse bevolking diepe verontwaardiging hebben verwekt en scherpe kritiek hebben uitgelokt, indien de Regering zich op het standpunt zou hebben gesteld, dat de Staat in zijn geheel hier geen taak heeft en de aangerichte schade voor rekening van de door de ramp getroffen provinciën had willen laten komen. Dit is wel zeer duidelijk gebleken uit de reacties op de zinsnede uit de Memorie van Toelichting bij dit wetsontwerp, waarin de Regering te kennen heeft gegeven, dat in het algemeen naar haar oordeel niet het rechtsgevoelen bestaat, dat schade ten gevolge van overstromingen, stormen e.d. door de gemeenschap dient te worden gedragen en het risico voor dergelijke schade, wanneer zij niet door verzekering wordt gedekt, door de bezitters zelf wordt gedragen. Niet minder blijkt dit uit de kritiek, welke ook al in het Voorlopig Verslag is geleverd op de motivering der Regering betreffende de verlening van financiële hulp aan de getroffen gebieden, waaruit geconcludeerd werd, dat de Regering deze hulp in het algemeen belang slechts nodig achtte met het oog op het sociaal-economische herstel en dus niet uit het oogpunt van plicht ten opzichte van de getroffenen zelf. Deze reacties bewijzen genoegzaam, dat de Regering sterk verzet tegen haar beleid zou ontketend hebben, indien zij zich niet op het standpunt had gesteld, dat de gevolgen van deze ramp door het gezamenlijke Nederlandse volk behoren te worden gedragen. De schade, weUce de watersnood heeft aangericht onder alle lagen der bevolking en in de onderscheidene takken van het bedrijfsleven, niet het minst aan de landbouw-en fruitteeltbedrijven en de middenstand, is van zulk een omvang; het leed, dat aan de getroffenen is berokkend zo groot; de belangen, die hierbij voor heel ons land op het spel staan, zijn van zulk een groot gewicht, dat hier met recht van een nationale ramp gesproken moet worden, waarvan de gevolgen voor rekening van behoren te komen. heel de natie

Wat nu het wetsontwerp zelf aangaat, achten wij het, vergeleken met de Wet op Materiële Oorlogsschaden, een grote verbetering, dat het niet zo ingewikkeld is als de laatstgenoemde wet. Deze wet was zo onbegrijpeHjk, dat zelfs deskundigen er niet of slechts nauwelijks wijs uit konden worden. Hoewel het onderhavige wetsontwerp ten deze er eenvoudiger uitziet, wil dit niet zeggen, dat er geen vragen overblijven, en bovenal willen wij met deze erkenning niet uitspreken, dat dit wetsontwerp ons bevredigt en dat de getroffenen er mede geholpen worden op een wijze, zoals niet slechts de getroffenen zeK, maar met hen ook ongetwijfeld het merendeel van ons volk dit had gewild en verwacht. Naar onze mening toch had de Regering in dit wetsontwerp met een volledige schadevergoeding voor alle getroffenen moeten komen. Het is toch voor de betreffende gebieden van zeer groot belang, dat de getroffenen er weer geheel boven op komen. En dat niet voor de getroffen gebieden alleen, doch voor geheel het land. Het kan niet dan uiterst schadelijk voor ons land zijn, indien een belangrijk deel zijner bevolking noodlijdend wordt en blijvend op ondersteuning uit de overheidskassen aangewezen zou zijn. Het is voor het algemeen welzijn van groot gewicht, dat eertijds bloeiende on­ dernemingen zoveel mogeUjk in de toestand van vóór de ramp worden terugg©. bracht. Dit geldt zowel voor het bedrijfsleven van boeren als van industriëlen en middenstanders, in één woord, voor heel het bedrijfsleven en niet het minst ook voor de werknemers.

Voor de arbeiders is het toch van grote betekenis, dat hun weer de gelegenheid geboden wordt om met goed lonende arbeid in de behoeften van hun gezinnen te voorzien. Daarom zouden wij het rwodzakeliijk gevonden hebben, dat de regering in haar ontwerp van wet niet met een gedeeltelijke, maar met een volledige vergoeding gekomen zou zijn. Dit moge in de aanvang meer uitgaven vergen, maai daartegenover staat, dat een noodlijdend gebied zowel voor de betreffende streek en provincie, als ook voor heel het land een ware ramp betekent. In plaats toch, dat uit zon gebied mede de schatkist des lands wordt gevuld, moet daar dan telkens financiële hulp uit 's Rijks kas geboden worden. Ook uit moreel oogunt werkt de toeneming der armoede van een streek allerslechtst. Het verwekt hooggaande ontevredenheid, ja 2slfs verbittering, het beneemt de arbeids-en levenslust, kortom, het werkt, van welke kant men het ook beziet,

allerongunstigst. En dit geldt nog te sterker, waar het hier gebieden betreft, die niet voor het eerst na tientallen jaren of eeuwen zwaar getroffen werden, maar gebieden, die nog slechts een klein aantal jaren geleden de vreselijke gevolgen van de oorlog hebben moeten ondervinden en waarvan de bewoners de gevolgen nog steeds ondervinden, ook al doordat er velen onder hen zijn, die nog steeds geen volledige uitkering krachtens de Wet op de Materiële Oorlogsschaden hebben ontvangen, ofschoon wij het einde van de oorlog al acht jaar achter ons hebben, en de zoeven genoemde wet nu reeds ruim drie jaar van kracht is, terwijl anderen genoodzaakt werden de streek, waar zij geboren en getogen zijn, te verlaten, om te trachten elders een geheel nieuw bestaan te verwerven.

Dat wij de toestand niet door een te zwarte bril bekijken, wanneer wij de vrees uitspreken, dat er bij het niet verlenen van volledige schadevergoeding grote kans bestaat op het ontstaan van noodtijdende gebiedaK, vonden wij bevestigd in de motie van de Staten der Provincie Zeeland. Daarin wordt jiamelijk onder meer overwogen:

„dat door het niet vergoeden der immateriële en de niet volledige vergoeding der materiële schade de vrees bestaat, dat de getroffen gebieden gedurende lange tijd lasten te dragen zullen krijgen, die op de economische ontwikkeling van dit gewest remmend zullen werken, omdat bovendien een deel van de getroffen gebieden door de oorlog meermalen is getroffen en daardoor reeds een verarming is ontstaan".

Mijnheer de Voorzitter! Deze uitspraak, voorkomend in de motie van de Staten van Zeeland, welke door de vertegenwoordigers van alle fracties zonder hoofdelijke stemming werd aangenomen, bevestigt ten volle hetgeen door ons is opgemerkt.

Ook uit dit oogpunt bezien, zou het dan ook aHesziris redelijk schadevergoeding zou worden gegeven, zowel wat betreft de materiële als de inunateriële schade. De regering heeft dit echter niet gedaan. Zelfs afgezien van de financiële consequenties verbonden aan een volledige vergoeding, heeft zij deze weg niet ingeslagen, omdat, zoals zij in de Memorie van Toelichting verklaart, het volgens haar tegenover de oorlogsslachtoffers niet ware te verdedigen, ten behoeve van de slachtoffers van de watersnood een gunstiger vergoedingsregeling in het leven te roepen, dan die, welke voor de oorlogsslachtoffers heeft gegolden.

Uit de kringen der getroffenen niet alleen, maar ook uit de kringen der niet-getroffenen zijn tegen dit standpunt der regering zeer ernstige bedenkingen ingebracht. Bedenkingen, die door ons ten volle worden gedeeld en door ons nog des te beter kunnen worden aangevoerd, omdat onzerzijds ten aanzien van de oorlogsgetroffenen steeds een volledige schadevergoeding is bepleit. Dat deze er. niet gekomen is, ligt niet aan ons. Daarom houden wij er ons van overtuigd, dat de oorlogsgetroffenen het ons niet euvel zullen duiden, wanneer wij thans ten opzichte van de door de watersnood getroffenen lietzelfde standpunt innemen als wij enkele jaren geleden bij meer dan één gelegenheid ten aanzien van hen hebben gedaan. Ook zijn wij van gevoelen, dat dezen, namehjk de door de oorlog getroffenen, het de regering niet ten kwade zouden geduid hebben, indien zij voor de door de watersnood getroffenen een volledige schadevergoeding in haar ontwerp had voorgesteld. Zo wordt het ook aangevoeld in de door de watersnood getroffen gebieden, waarin tevens veel oorlogsgetroffenen wonen. Dit blijkt onder meer uit de reeds door mij gememoreerde redevoeringen, welke in de Staten van Zeeland met het oog op het onderhavige wetsontwerp gehouden zijn. Niet minder duidelijk komt dit tot uiting in het adres, dat door het College van Gedeputeerde Staten van Zuidholland in het begin van Juni I.l. aan de raad van ministers werd gezonden, waarin dit college zich geheel aansluit bij de bezwaren, die de Staten van Zeeland in hun motie tegen het wetsontwerp hebben ingebracht. Ook is in onderscheidene persartikelen er tegen opgekomen, dat de regering ten aanzien van de door de watersnood getroffenen geen volledige vergoeding in het wetsontwerp heeft opgenomen. Algemeen komt in de bezwaren dergenen, die het met de zienswijze der regering in deze niet eens zijn, tot uiting, dat het niet aangaat om een onbillijke regeling ten aanzien van de ene groep van getroffenen ook te opzichte van een andere groep toe te passen.

Wij stemmen hiermede ten volle in. Het is beter, dat men, wanneer men op een verkeerde weg is, halverwege terugkeert, dan dat men op de verkeerde weg bhjft voortgaan. Des te meer geldt dit, als men bedenkt, dat de omstandigheden aan het einde van de oorlog veel ongunstiger waren dan thans. Toen ging het om een bedrag van 7 è. 8 milhard, nu, bij de watersnood, gaat het om nauwelijks een half milliard, tei^wijl de financiële en economische omstandigheden thans zoveel beter zijn.

Ook treft het ons, dat er voor allerlei ontspanningsdoeleinden en vermakelijkheden steeds maar weer gelden beschikbaar worden gesteld, waarbij het hele­ maal iiicL gaaL Uili ilCL aigcuiccii uciuilg. Wij denken hierbij b.v. aan de x> ele miüioenen, die jaar op jaar uit de belastinggelden worden besteed ten behoeve van de sport, van toneel-en dansvermaak; gelden, die heel wat nuttiger konden worden besteed. Nu het echter gaat om een volledige schadevergoeding voor de slachtoffers van de watersnood, wordt het financiële bezwaar naar voren gebracht en wordt slechts een bijdrage in de geleden schade, een gedeeltehjke schadevergoeding dus, toegekend, hetgeen dus hierop neerkomt, dat de getroffenen bij herstel en vernieuwing van woonhuizen en bedrijfspanden het ontbrekende zéli moeten bijpassen. Dit betekent voor de getroffenen wel een zeer zware last. Dit klemt te meer, als men bedenkt, dat de getroffenen, van wie boeren, fruittelers, middenstanders een belangrijk deel uitmaken, en waaronder er velen zijn, die voor de derde maal zwaar getroffen zijn, nl. in oorlogstijd door bominslag en inundatie, en nu door de watersnood, in de achter hggende jaren geen reserves hebben kunnen vormen.

Het is dan ook zeer goed te begrijpen, dat het de getroffenen zeer teleurgesteld heeft, dat in het wetsontwerp voor de materiële schade slechts een gedeeltelijke vergoeding wordt gegeven. Veelzeggend is in dit verband ook het oordeel van een, achttal Kamers van Koophandel en Fabrieken en de drie grote middenstandsbonden, die in hun adres van .8 Juli 1.1. naar aanleiding van dit wetsontwerp opmerkten, dat het hun wil voorkomen, dat de geest, welke het ontwerp ademt, niet in overeenstemming is met die, welke het Nederlandse volk ten opzichte van de slachtoffers bezielt en welke op zulk een treffende wijze tot uiting is gekomen door de betoonde offervaardigheid ten bate van het Nationaal Rampenfonds.

Mijnheer de Voorzitter! Behalve het slechts ten dele vergoeden van de materiële schade, achten wij het ook zeer teleurstellend, dat in het wetsontwerp een regeling ten aanzien van de immateriële schade geheel ontbreekt. De regering heeft dit gemotiveerd door op te merken, dat deze schade niet vergoed kan worden, omdat deze in de persoonlijke sfeer ligt. Dit motief kan ons echter allerminst bevredigen. Wij kunnen niet inzien, dat de immateriële schade meer in de persoonlijke sfeer ligt dan de materiële. Wanneer iemands woning verwoest is, dan ligt dit volgens de regering in de materiële sfeer, maar hierbij is toch ook de persoon van de getroffene ten allemauwste betrokken. Wij achten het dan ook niet juist om alleen de immateriële schade tot de persoonlijke sfeer te rekenen en op grond hiervan voor deze schade geen regeling in het wetsontwerp op te nemen. Deze schade is evengoed materieel, en bovendien niet gering, want daaronder valt onder meer de bedrijfsschade, het derven van ondernemerswinst en andere inkomensschade.

Nu heeft de regering blijkens de Memorie van Toelichting ten deze wel voorzeiningen getroffen, , waarop wij in het vervolg nog nader terugkomen, maar deze' voorzieningen kunnen toch niet als tegenwicht dienen voor de hierbedoelde schade. Deze voorzieningen gelden slechts de verstrekking van de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, alsmede enige speciale uitkeringen. Zo kun­ nen ae getrotrenen een zeKere uitKenng krijgen wegens het derven van ondem& mersinkomen. Als een ernstige grief wordt het hierbij door hen, die al op hoge leeftijd zijn en steeds zelfstandig zijn geweest, aangemerkt, dat zij de volle week uitkering van ƒ 30.— slechts kunnen krijgen, wanneer zij gebruik maken van de noodwet-Drees. Doen zij dit niet, omdat zij daartegen bezwaren hebben, dan krijgen zij ƒ 16.— minder en ontvangen dan maar ƒ 14.— per week. Klachten hierover bereikten ons van landbouwers uit de gemeente Ooltgensplaat, die nimmer van de noodwet-Drees getrokken hebben, doordat zij vóór de ramp steeds als zelfstandigen zelf in hun onderhoud hebben kunnen voorzien en ook uit principe daartegen zijn.

Volgens het verslag van het overleg tussen de regering en de Commissie van Voorbereiding voor dit wetsontwerp heeft de regering in antwoord op de vraag, of degenen, die ten gevolge van de watersnood niet in staat zijn inkomsten te verwerven, welke het hun mogelijk maken op de oude voet te leven, in voldoende mate geholpen worden, zonder aarzeling bevestigend geantwoord. Daarbij verwees de regering naar de Regeling Hulpverlening Oorlogsslachtoffers, welke op de slaclitoffers van de watersnood toepasselijk is. Voorts verwees de regering naar een circulaire van de minister van Maatschappehjk Werk van 17 September 1953, gericht aan de gemeentebesturen in zake uitkeringen aan door de watersnood getroffen middenstanders en zelfstandigen. En vervolgens vestigt de regering de aandacht er op, dat de boeren geholpen worden, doordat zij een beloning ontvangen voor het verrichten van herstelwerkzaamheden op eigen grond. Op grond van deze maatregelen meende de regering, dat er geen vrees behoeft te bestaan, dat er getroffenen zijn, die tussen schip en wal geraken.

Mijnheer de Voorzitter! De boeren, waarop vdj zoeven de aandacht vestigden, denken hier wel heel anders over. Zij hebben steeds als zelfstandigen in eigen onderhoud kunnen voorzien, hebben nimmer om steun uit de pubHeke kas gevraagd, ook nooit van de noodwet-Drees een cent getrokken, doch nu zij door de watersnood getroffen zijn en daardoor niet meer in staat om inkomsten te verwerven, welke het hun mogelijk maken om op de oude voet te leven, nu worden zij door de regering, indien de betreffende instructie althans door haar aan de gemeentebesturen is gegeven, verwezen naar de noodwet-Drees, waartegen zij bezwaren hebben. Op hun verzoek om daarvan ontheven te worden, kregen zij een afwijzend antwoord. Wij wensen er daarom ten sterkste bij de regering op aan te dringen, dat voor dergelijke landbouwers een andere regeling wordt toegepast, zo, dat zij niet langer naar de noodwet-Drees verwezen worden en een behoorlijke uitkering krijgen, welke hen in staat stelt om op de oude voet te leven.

Wij menen, dat dit ook wel overeenkomstig de wens is van degenen, die hun gaven gegeven hebben voor het Rampenfonds.

Nog andere klachten bereikten ons uit Odtgensplaat betreffende mensen, die hun land bearbeiden en 1 of 2 dagen vergoeding krijgen, doch voor de overige dagen naar het arbeidsbureau verwezen worden. Een ander had vier weken op zijn land gewerkt en ontving onlangs ƒ 15.— per week, waarvan hem nimmer vooraf iets medegedeeld werd. Men is dan ook geheel en al onwetend naar welke maatstaf vergoed wordt en of er met de grootte van het gezin rekening gehouden wordt. Wij zouden daarom gaarne zien, en dringen daartoe er ten sterkste bij de regering op aan, dat zij bevordere, dat er van de zijde der gemeentebesturen de nodige inlichtingen worden verstrekt, opdat de getroffenen weten waaraan zij toe zijn.

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij er nog op te wijzen, dat niet alleen in Ooltgensplaat, maar ook in andere plaatsen klachten vernomen worden over de getroffen regehngen. Er zijn zelfs getroffenen, die helemaal niets krijgen — de geachte afgevaardigde de heer C. van den Heuvel heeft hier ook op gewezen — want de regelingen worden in verschillende gemeenten niet op dezelfde wijze toegepast en blijkbaar ook soms helemaal niet toegepast. De betreffende regelingen acht men dan ook van de zijde der getroffenen ten enenmale onbevredigend, omdat ze geen oplossing bieden voor de bedrijfsschade ten gevolge van de watersnood.

En dat zowel ten aanzien van de boeren als van de middenstanders. Zo krijgen de hoeren voor de bedrijfsvoorraden, namelijk de onverkochte oogst, slechts de zogenaamde kale kostprijs vergoed, hetgeen hier op neerkomt, dat de boeren, die nog granen, aardappelen en andere producten onverkocht hadden hggen, voor de oogst van 1952 geen winst en ondernemersloon ontvangen. Ook voor de oogst van 1953 krijgen zij slechts de kale kostprijs vergoed, zodat zij in ieder geval twee jaren zonder verdiensten zullen zijn, en afgewacht moet worden wat het in 1954 zal worden. Bij de kale kostprijs krijgt dus de boer geen betaling voor zijn werk. Daarentegen krijgt een bedrijfsleider, die voor een weduwe de boerderij beheert, wel een inkomen. Ook een bedrijfsleider, die voor de Heide Maatschappij een bedrijf beheert, krijgt dat. Nu bestaat er geen bezwaar tegen, dat een bedrijfsleider een inkomen geniet, maar wel, dat dit aan de boer onthouden wordt. Dit wordt als een grote onbillijkheid aangemerkt. Wij dringen er dan ook ten sterkste bij de regering op aan, dat ook aan de landbouwer zelf een inkomen wordt gegeven.

Door de middenstanders wordt eveneens sterk geklaagd over de huidige regeling. Zij beschouwen de vergoeding, welke door de gemeentelijke diensten wordt uitgekeerd, als een soort armenzorg, waaraan velen zich niet wensen te onderwerpen. Zij geven er in dit geval de voorkeur aan hun bedrijfskapitaal in te teren, hetgeen voor het economisch en maatschappelijk herstel zeer nadelig is.

Alles overziende, moet het wel ten zeerste betreurd worden, dat de regering zich van meet af op het standpunt heeft gesteld, dat de vergoeding der immateriële schade niet in het wetsontwerp opgenomen diende te worden. Uit alle sectoren van het bedrijfsleven, die bij deze aangelegenheid ten nauwste betrokken zijn, is er dan ook herhaaldelijk op aangedrongen om het daarheen te leiden, dat alsnog de immateriële schade zou worden vergoed en dienovereenkomstig gedurende een zekere tijd het inkomen der getroffenen op het oude peil zou worden gehandhaafd, totdat zij in staat zouden zijn om hun oorspron Dat de regering dit steeds heeft afgewezen, wordt door ons ten zeerste betreurd. Wij zouden er dan ook bij haar krachtig op willen aandringen, om ten deze haar houding te herzien en de toezegging te doen, dat zij op korte termijn een wetsontwerp zal indienen, waarin ook de immateriële schade, al zou het ten dele zijn, in de schadevergoeding zal opgenomen worden. Wij achten zulks noodzakelijk om een algehele verarming der bevolking in de getroffen gebieden te voorkomen. De regering heeft verklaard, dat zij het vergoeden van schade nodig acht om economische ontivrichting te voorkomen, maar dan moet die vergoeding ook dermate gegeven worden, dat de getroffenen niet aan de verarming worden prijsgegeven. Daarbij zullen ook de gemeenten en waterschappen gebaat zijn, daar deze niet goed functionneren kunnen, indien de bewoners en ingelanden niet bij machte zijn om de van hen geëiste lasten op te brengen.

Dat het opbrengen van deze lasten nu reeds geëist wordt, bleek mij dezer dagen uit een brief van burgemeester en wethouders van Ooltgensplaat, gedateerd 5 October en gericht aan de huurders van gemeentewoningen, waarin dezen verzocht wordt over het tijdvak van 1 Februari tot en met 11 April 1953, dus over 10 weken, huur te betalen. Dat het gemeentebestuur met dit verzoek komt, ligt daaraan — zoals ook in de bedoelde brief vermeld wordt — dat de regering geen voorziening getroffen heeft inzake huurderving gedurende de evacuatieperiode en dus door het rijk tot op heden aan de gemeenten geen vergoeding voor huurderving toegezegd is. Uit het zwaar geteisterde Schouwen en Duiveland bereikte ons heden een bericht, waarin al evenzeer hierover wordt geklaagd.

Ook de waterschappen gaan voort met hun vorderingen. Nog onlangs kregen wij van iemand uit de buurt van Kruiningen, op wiens geval wij in het vervolg nog nader terugkomen, bericht, dat het waterschap van hem ƒ 31.45 aan waterschapslasten vorderde. Dit zijn maar een paar voorbeelden van het vorderen van lasten door gemeente en waterschap. De getroffenen moeten die lasten opbrengen. Dit wordt althans van hen verlangd. Ook uit dit oogpunt is er dus alle reden voor om de slachtoffers van de watersnood zoveel mogelijk in hun oude vermogensen inkomenspositie te herstellen.

In dit verband. Mijnheer de Voorzitter, wensen wij de aandacht der regering ook te vestigen op degenen, die als hyiseigenaars van de huuropbrengst moeten leven. Zoeven hebben wij reeds gewezen op gemeentebesturen, die inkomsten gederfd hebben tijdens de evacuatie der huurders van gemeentewoningen, maar de particuliere huiseigenaars verkeren in dezelfde omstandigheid.

Onder hen zijn er, die daardoor voor hen onmisbare inkomsten moesten derven en nog steeds derven, doordat de huurders nog niet in hun woningen kunnen terugkeren.

Ons werd een geval ter kennis gebracht betreffende iemand van 70 jaar, die in de oorlogsjaren reeds grote schade aan zijn woningen had geleden en thans andermaal ernstig getroffen is. Een woning van hem te Kruiningen werd door het water zwaar beschadigd en een schuur totaal verwoest.

öij ae zorgen.omueni: ue wcuciojjuwuwkosten komt nu ook nog de huurderving. Hij wendde zich tot het Rampschadebureau te Goes, maar zonder enig resultaat. Ook schreef hij naar het Rampenfonds te Scheveningen. Hiervan kreeg hij het bericht, dat, wanneer hij zich in financiële moeilijkheden bevond, hij zich moest vervoegen bij de dienst van Sociale Zaken in zijn woonplaats. Toen hij zich daarheen wendde, kreeg hij echter andermaal nul op het request. Men voegde hem toe, dat als hij werkman was en werkloos, men hem dan uit de armenkas zou moeten betalen. Nu hij echter geen werkman was en geen werkloze, werd hij met lege handen weggestuurd. Is het wonder. Mijnheer de Voorzitter, dat zulke gevallen de ergernis opwekken niet alleen van de betrokkenen, maar ook van degenen, die hun gaven hebben gegeven ten behoeve van de slachtoffers van de ramp? H'oe blijkt hieruit, hoe geheel verkeerd het is geweest om de vergoeding van de huisraadschade voor rekening van het Rampenfonds te laten en niet in het wetsontwerp op te nemen. De talrijke millioenen van het Rampenfonds hadden dan kunnen worden besteed voor het lenigen van andere noden, onder meer van hen, die geen bedrijf hebben en wegens het derven van inkomsten in moeilijkheden zijn gekomen. Dan zouden kleine zelfstandigen, die op hoge leeftijd zijn, ook niet op steun van de noocfwet-Drees aangewezen zijn. Voor alle andere bedrijfsschade, verband houdende met het derven van de opbrengst, had dan in het wetsontwerp een voorziening getroffen moeten worden, terwijl voorts de gelden van het Rampenfonds ook hadden bestemd kunnen worden voor het vergoeden van de schade, welke zich als gevolg van de stormvloed kan voordoen, nadat de aanvankelijke schade is opgenomen, de zgn. naschade, die zich, blijkens voorheen opgedane ervaringen, ook nu ongetwijfeld zal voordoen, en, gezien de sterke verzilting, belangrijke afmetingen kan aannemen.

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, zouden wij bij de regering wülen bepleiten om degenen, die bij de ramp van 1 Februari niet van het water te lijden hebben gehad, maar wel van de storm, zoals met tuinders in de buurt van Dordrecht, o.a. te Hendrik-ldo-Amhacht het geval is geweest, voor een schadevergoeding in aanmerking te doen komen. Volgens het wetsontwerp kan dit niet. Wel wordt in artikel 3, alinea 2, van het ontwerp ook voor de gevolgen van storm schadevergoeding toegekend, doch alleen voor hen, die tevens van de overstroming te lijden hebben gehad.

Wij achten zulks niet billijk. Wanneer men in het erie geval wel voor stoimschade schadevergoeding geeft, behoort men dit ook te doen voor het geval, dat de schade alleen door de storm veroorzaakt is. Dit wil niet zeggen, dat wij zulks op iedere storm zouden willen toegepast zien, op zogenaamde normale gevallen. Voor de storm op 1 Februari geldt echter, dat deze bijzonder hevig was en oorzaak, dat het water werd opgestuwd. De regering erkent dit in haar Memorie van Antwoord zelf, wanneer zij daarin op blz. 2 te kennen geeft, dat het kenmerkende van de onderhavige ramp_ gelegen is in het uitzonderlijke karakter van de hoge waterstand, samenvallende met de buitengewoon sterke storm, welke door de regering een buitengewoon risico wordt genoemd. Ziende op 't bui-IVLI^VWULIV JXaicU^Ld VaiX Uv7ZjCi dLU^lll, VXi^nen wij dan ook, dat de billijkheid eist, dat ook de slachtoffers van deze storm schadevergoeding wordt gegeven, vanzelfsprekend met uitzondering van diegenen, die tegen stormschade verzekerd zijn en de schade dus uit de verzekeringskas vergoed krijgen. In het door ons bedoelde geval kreeg de betreffende tuinder, wiens gehele warenhuis door de storm vernield werd en die daardoor enorme schade geleden heeft, van het rampschadebureau te Rotterdam bericht, dat hij niet voor schadevergoeding in aanmerking kwam. Met deze tuinder zullen er wellicht nog meerdere getroffenen zijn, die alleen van de buitengewoon sterke storm op 1 Februari te lijden hebben gehad, doch niet van het water, en die voorts niet tegen stormschade verzekerd zijn. Ten behoeve van deze getroffenen wensen wij bij de regering voor te staan, " dat ook zij alsnog voor een schadevergoeding in aanmerking worden gebracht. Mijnheer de Voorzitter! Een ander onderwerp, dat wij ter sprake wensen te brengen, betreft de vergoeding van dieren, die in de watersnood omgekomen zijn. In het wetsontwerp komt in artikel 18 hiervoor een wettelijk toegekende vergoeding voor, wanneer het betreft levende have, die tot een bedrijf of beroep behoort. Voor andere levende have, namelijk van particulieren, wordt in het wetsontwerp geen vergoeding in uitzicht gesteld. Dit wil dus zeggen, dat landarbeiders en ook andere arbeiders, die er een geit, esn varken of kippen op nahielden, en deze door de watersnood verloren, volgens dit ontwerp geen wettelijk recht op vergoeding hebben. De regering verwijst hen naar het Rampenfonds, doch wij — en dat te meer omdat het hier om betrekkelijk kleine aantallen gaat — zouden er de voorkeur aan geven, indien in het wetsontwerp voor alle dieren, onverschillig aan wie ze toebehoorden, een vergoeding, gelijk aan de heraanschaffingswaarde, zou zijn vastgelegd. Het houden van genoemde dieren door de plattelandsarbeiders is toch niet als een overbodige luxe te beschouwen. Ook dienen zij niet als winstobject, doch voor eigen gebruik. Daarom zien wij niet in waarom tussen hen en andere houders van dieren onderscheid moet worden gemaakt.

Ofschoon er nog wel meer over dit wetsontwerp te zeggen zou zijn, menen wij het hierbij te kunnen laten en wensen wij te besluiten met er bij de regering op aan te dringen, dat de aanvragen tot het verkrijgen van een vergoeding, hetzij voor herstel of vernieuwing van één of ander pand, hetzij voor enig ander doel, zo spoedig mogelijk behandeld en afgehandeld zullen worden en dat de euvelen van ambtenarij en bureaucratie waarover na de oorlog bij de wederopbouw en de uitvoering der Wet op de Materiële Oorlogsschaden zo herhaaldelijk uit alle delen van het land geklaagd is, geweerd worden.

Nadat nog enkele Kamerleden het woord gevoerd hadden, kwam de regering aan het woord. Zij was vertegenwoordigd door een viertal ministers, namelijk van Financiën, Wederopbouw, Landbouw en Maatschappelijk Werk, die met hun redevoeringen zowat de gehele Donderdagmiddag vulden. Des avonds werd gerepliceerd, waaraan ook door de afgevaardigde der S.G.P. werd deelge-als volgt: Mijnheer de Voorzitter! De redevoeringen, door de ministers hedenmiddag gehouden, geven mij aanleiding bij de repliek nog enkele opmerkingen te maken.

De Minister van Financiën heeft namelijk met betrekking tot de immateriële schade opgemerkt, dat het tot de onmogelijkheden behoort om alle schade, welke onder het begrip immaterieel valt, in een wetsontwerp te formuleren en daarvoor schadevergoeding in de wet vast te leggen. Veel juister ware het, volgens de minister, indien de vergoeding der immateriële schade door een particuliere instantie, b.v. door het Rampenfonds, zou geschieden, omdat dan alle individuele gevallen afzonderlijk konden worden nagegaan.

Wat de eerste opmerking van de Minister betreft, wens ik niet tegen te spreken hetgeen de minister daarin heeft gezegd. Ik onderschrijf ten volle de moeilijkheden, welke zich voordoen om precies te omschrijven, wat er allemaal onder immateriële schade kan worden verstaan. Het zou echter al een heel grote verlichting zijn geweest, wanneer de Regering althans voor de bedrijfsschade een schadevergoeding had toegekend. Dit zou voor vele getroffenen van uitermate groot belang zijn geweest, zowel voor de landbouwers, de fruitteeltkwekers, de middenstanders, kortom voor heel het bedrijfsleven. Te sterker geldt dit, omdat de getroffenen waaronder er zovelen zijn, die ook door de oorlog min of meer zwaar zijn getroffen, mede door de zware belastingdruk en de hoge lasten, geen reserves hebben kunnen kweken. Daarom kunnen wij niet anders dan blijven betreuren, dat de Regering althans de schadevergoeding voor bedrijfsschade niet in het wetsontwerp heeft opgenomen.

Wat nu de tweede opmerking van de Minister betreft, doet zich bij mij de vraag voor, of het Rampenfonds dit zal doen en zal kunnen doen. Het verwijzen naar het Rampenfonds heeft toch niet de minste betekenis, indien niet vaststaat, dat het Rampenfonds inderdaad bereid en in staat is, de immateriële schade te vergoeden. Ten aanzien hiervan tasten wij echter geheel in het duister. Uit één der door mij gisteravond naar voren gebrachte gevallen bleek reeds, dat het Rampenfonds niet bereid was de immateriële schade, nl. die wegens het derven van huuropbrengst, te vergoeden. De betreffende persoon werd van de zijde van het Rampenfonds naar de dienst van Sociale Zaken in zijn woonplaats verwezen. Wanneer dit in andere gevallen in zake immateriële schade ook zo geschiedt, dan zal er van vergoeding van immateriële schade door het Rampenfonds niets terecht komen. Ik zou daarom gaarne alsnog van de Minister van Financiën vernemen, of hij met zekerheid kan verklaren, dat het Rampenfonds voornemens is in de vergoeding der immateriële schade te voorzien, zo nodig met steun van het Rijk.

De Minister van Financiën heeft voorts in zijn beantwoording gezegd, dat het 't beste is, gevallen, als door mij onder de aandacht der Regering zijn gebracht, ter kennis van de er bij betrokken Mi nisters te brengen en dat dezen ze dan zullen onderzoeken. Ik ben de Minister erkentelijk voor deze mededeling, doch tevens wens ik op te merken, dat het toch van belang is geweest, dat deze gevallen bij de behandeling van dit wetsontwerp door mij onder de aandacht der Regering zijn gebracht. Van de Minister van Maatschappelijk Werk mocht ik hierdoor alvast de zeer tegemoetkomende toezegging ontvangen, dat hij bereid is een onderzoek in te stellen naar de gevallen van zelfstandigen, die in een der getroffen gemeenten naar hulp via de noodwet-Drees werden verwezen, en wanneer hem blijkt, dat deze getroffenen van de noodwet-Drees geen gebruik wensen te maken, te bevorderen, dat hun op grond van een andere regeling de nodige hulp zal geboden worden. Ik betuig de Minister voor deze toezegging dank en uacht met belangstelling de afloop van deze toezegging van de Minister af.

Gaarne zou ik echter nog van de Minister van Maatschappelijk Werk vernemen, wat de huurders van gemeentewoningen moeten doen, die van de besturen hunner gemeenten de aanzegging hebben ontvangen, dat zij de huur moeten betalen over de weken, dat zij geëvacueerd zijn geweest. In het geval, door mij genoemd, gold dit een bedrag van circa veertig gulden. Zijn deze mensen nu verplicht die huur te betalen over de tijd, dat zij de woning niet konden gebruiken?

Wat tenslotte het geval betreft van de door mij bedoelde huiseigenaar, die in grote moeilijkheden verkeert en noch door het Rampenfonds, noch door de dienst van Sociale Zaken in zijn woonplaats geholpen werd, kan ik de Minister mededelen, dat ik deze persoon heb aangeraden zich tot het Departement van Maatschappelijk Werk te wenden. Ik beveel deze aangelegenheid ten zeerste in de aandacht van de Minister aan en wens bij hem met alle aandrang te bepleiten, dat ook voor deze getroffenen, daar het door mij naar voren gebrachte geval niet op zich zelf staat, een bevredigende oplossing zal worden tot stand gebracht.

s Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, zou ik de Regering nog willen herinneren aan hetgeen door mij gevraagd is ten aanzien van getroffenen, die alleen door de storm schade hebben geleden. Nogmaals wens ik nadrukkelijk te verklaren, dat ik niet voor elke stormschade vergoeding zou willen bepleiten. Het betreft hier echter een buitengewone storm, een storm, die ten nauwste bij de watersnoodramp betrokken was, ja, middelijker wijs deze ramp veroorzaakt heeft, zodat het mijns inziens alleszins redehjk zou zijn om getroffenen, die op de dag van de ramp niet tegen stormschade verzekerd waren, op de een of andere wijze in de door hen geleden schade tegemoet te komen. Het zal mij een groot genoegen doen van de Regering alsnog te mogen vernemen, of zij bereid is, ook ten aanzien van deze getroffenen een tegemoetkomende houding in te nemen.

Bij de beantwoording deelde de Minister van Maatschappelijk Werk o.m. mede, dat hij Ir van Dis nader berichten zou, hoe het staat met de verplichtirig of huren van gemeentewoningen gedurende de evacuatie alsnog moeten worden betaald. Dit is namelijk niet zo'n eenvoudige kwestie, doch. zij is in studie, zodat binnenkort een beslissing kan Worden verwacht. Wat de schade betreft, die bij de ramp alleen door storm veroorzaakt werd, gaf de Minister van Financiën ten antwoord, dat deze niet vergoed wordt. Voor de door de storm getroffenen is dit zeer te betreuren, doch gezien het antwoord van de Minister, valt hieraan niets te veranderen, mede doordat niemand van de Kamerleden der andere partijen de afgevaardigde der S.G.P. ten deze steimde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1953

De Banier | 8 Pagina's

Schadevergoeding aan  door de watersnood getroffenen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1953

De Banier | 8 Pagina's