Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Augustinus' bestrijding van het Semi^Peiagianisme.

CXLIII

In het voorafgaande hebben wij er op gewezen, dat Augustinus' leerstellingen aangaande uitverkiezing en vrije genade met verwerping van de leer van de vrije wil niet slechts bij Pelagius en diens aanhangers grote tegenstand ontmoetten, doch ook. bij een groep monniken in het zuiden van Gallië, het tegenwoordige Frankrijk. Het waren de mensen van de middenweg. Een middenweg echter, waaraan in dit geval niet de naam van gulden middenweg gegeven worden mag. Immers, deze middenweg was, indien al nog niet gevaarlijker dan Pelagius' leer, dan toch zeker even verderfelijk. Volgens deze monniken met Cassianus aan het hoofd, was namelijk de mens van nature geestelijk niet geheel dood, ook niet gezond, maar ziek. De vrije wil was door de val in Adam slechts verzwakt, zodat de wil door de genade gesteund moet worden. Zij, namelijk de genade, viel ten deel aan wie zichzelf helpt. Het verwerven der zaligheid was volgens deze leer op die manier dus een vrucht van de samenwerking tussen God en mens. Het is duidelijk, dat door deze valse leer het wonder der genade niet minder van zijn luister beroofd wordt dan door de leer van Pelagius. Waar toch Gods genade verheerlijkt wordt, daar valt zij geheel vrij. Daar is niets van de mens bij, dat is alleen het werk van de barmhartige en genadige God, die in en door Christus naar Zijn vrijmachtig Welbehagen de genade toepast aan wie Hij wil. Hier is dus alles uit Hem, door Hem en tot Hem.

Eén van Cassianus' leerlingen was Vincsntius Lerinensis. Van hem is de uitspraak, dat katholiek (algemeen) is, wat steeds en overal en door allen geloofd is. Het is duidelijk, dat met deze maatstaf gemeten, Augustinus' leer niet katholiek bevonden werd, want wat Augustinus leerde was sedert tientallen jaren wellicht sedert twee en misschien wel sedert ruim drie eeuwen niet in de kerk vernomen. Zoals tevoren reeds vermeld, heeft Augustinus ook tegen deze semi-Pelagiaanse leer, de strijd aangebonden, nadat hij hierover door zijn vrienden uit Gallië, onder wie vooral Hilarius en Prosper een voorname plaats innemen, was ingelicht. Zijn beide boeken „Over de verkiezing der heiligen" en „Over de gave der volharding" leggen hiervan getuigenis af. Helaas stierf Augustinus kort daarop namelijk in het jaar 430, terwijl zijn woonplaats belegerd werd door de Vandalen, die een jaar te voren Afrika binnengetrokken waren. Zijn beide, zoeven genoemde geestverwanten, zetten de strijd tegen de semi-Pelagianen echter met kracht voort. Prosper schreef zelfs enige voortreffelijke boeken, tegen hen, hetgeen echtelr niet verhinderen kon, dat het semi-pelagianisme steeds meer aanhangers won. Wat ook zeer wel te begrijpen is. De leer van de algehele doodstaat des mensen kan nu eenmaal

de natuurlijke mens niet bekoren. Hij ziet liever, dat hem nog vermogens — al zijn deze dan nog zo gering — worden toegekend, waardoor hij ook nog zelf 'n steentje tot zijn zaligheid kan aan-en toebrengen. De één meent, dat hij door zijn voorbeeldig leven, door vasten en goede werken wel in aanmerking komt voor genade, de ander denkt, dat een paar tranen en een gebed God bewegen kunnen hem genade te verlenen. Hij is er echter blind voor, dat God alleen behagen kan hebben in Zijn eigen werk, daar toch alles wat van de mens komt bezoedeld en doordrenkt is van zonde, teiwijl een onnoemelijke schuld op hem rust wegens het niet volmaakt houden van Gods heilige wet, een schuld, die niet afneemt, maar van ogenblik tot ogenblik toeneemt, zodat hij die in eeuwigheid niet zou kunnen aflossen. Neen, om een mens van zijn schuld te verlossen en zijn zonden te verzoenen, is vrije souvereine genade nodig, die de mens aan zijn zonde en schuld ontdekt en hem als een gans hulpeloze om genade leert bidden. Geen Pelagianisme en geen semi-Pelagianisme kunnen hier iets uitrichten. Het zijn beide verdichtsels uit de hel, welke moeten dienst doen om de mensen met een ingebeelde hemel ter helle te doen varen. Augustinus' aanhangers in Gallië verfoeiden dan ook iedere leer, die de werking der Goddelijke genade van 's mensen vatbaarheid afhankelijk maakte, omdat zij daarin een goddeloze, door hoogmoed ingegeven ontkerming van Gods genade zagen. Aan het hoofd van hen stond de zoeven genoemde Prosper, die waarschijnlijk uit Aquita' '^ afkomstig was, doch zijn vaderlanJ ' "^ van ver­ woestende oorlogen verlaten had om zich in Gallië te vestigen. De leer der onvoorwaardelijke uitverkiezing had de volle liefde van zijn hart verkregen. Toen dan ook bleek, dat de beide hierboven genoemde werken van Augustinus de semi-Pelagianen in zijn omgeving niet tot inkeer hadden gebracht, maakte hij een gedicht op hen, dat hij tot titel gaf: „Lied tegen de ondankbaren". Onder die ondankbaren verstond hij allen, die de werking der genade op de één of andere wijze van 's mensen eigene vatbaarheid afhankelijk maakten en niet alles in hem aan de genade alleen toeschreven. Ook deed hij in dit , , Lied" uitkomen, dat de leerstellingen der semi-Pelagianen noodzakelijk moesten voeren tot die der Pelagianen. Voorts betreurde hij, dat zijn tegenpartijders grotendeels strenge monniken waren, die velen verleidden door de verering, welke hun verloochening der wereld bij vSen verwierf. En tenslotte merkte Prosper in zijn gedicht op, dat de deugd dezer monniken toch slechts schijndeugd was, daar zij ten dele als hun eigen werk door hen werd beschouwd, zodat zij niet voortkwam uit de enige ware bron van het waarachtig goede, de gezindheid, die alles tot God terugbrengt en zich in alles van Hem afhankelijk gevoelt.

Het semi-Pelagianisme werd niettegenstaande de krachtige bestrijding van Prosper en Hilarius echter steeds sterker. Het zegevierde op meer dan één Synode. Dit duurde tot het jaar 529, toen de leer van Augustinus de zege behaalde, behalve die aangaande de praedestinatie.

is gegeven, alsof de afbeelding op het betreffende bankbiljeUniet zu\k een ernstige betekenis heeft, kunnen wij onmogelijk aanvaarden, evenmin als de wijze, waarop in genoemd blad Voetius daarbij ter sprake is gebracht. Nog een paar stappen verder en dan wordt van anti-revolutionnaire zijde Voetius straks als een beschermer, zelfs mogelijk wel als een voorstander van de beelden en hun verering voorgesteld. Een onwedersprekelijk feit is het echter, dat Voetius een verHaarde tegenstander van de heelden was en met alle nadruk heeft bepleit, dat de overheid de beelden zou weren en uitroeien, terwijl hij met zijn vriend Ds van Lodensteyn zich herhaaldelijk over de nalatigheden der overheid heeft beklaagd. Is het wonder, dat men in steeds breder wordende kringen de anti-revolutionruiiren de andere roomsen noemt en dat velen vanwege het neo-gereformeerd standpunt der anti-revolutioimairen hen als medewerkers aan de verroomsing van ons land beschouwen? Mijnheer de Voorzitter! Komend ; tot het antwoord van de Regering moeten wij tot onze spijt verklaren, dat dit ons niet heeft kunnen bevredigen. De Minister-President heeft toch verklaard, dat het Kabinet er toe neigt, betreffende de intrekking van het bankbiljet niet in te grijpen. De Regering heeft, wat, gezien haar samenstelling, niet te verwonderen valt, het afschuifsysteem toegepast, zeggende, dat zij met deze aangelegenheid geen bemoeienis heeft en dat het nog een vrijheid is van de Nederlandse Bank. Mocht deze niet tot intrekking overgaan, dan spreken wij als onze nadrukkelijke wens uit, dat de Regering haar invloed zal aanwenden, dat tot intrekking zal worden overgegaan, daar er door het betrokken bankbiljet aan duizenden en nog eens duizenden ergernis wordt gegeven. Men kan er nu wel weer om lachen, maar hier is helemaal geen reden voor. Het geldt hier tocli de innigste overtuiging van duizenden Protestanten, waarvoor wij opkomen en daarover behoeft men volstrekt niet te lachen, temeer niet waar es in ons land gelukkig nog altijd vrijheid van geweten bestaat, al wordt die bij menige Regeringsmaatregel al vrij sterk geweld aangedaan. Hetgeen wij wensen heeft niets onredelijks in zich. Wat kan er zijn tegen de eis, dat de bankbiljetten geen aanstoot mogen geven? Laten de bankbiljetten zo zijn, dat zij geen aanstoot en ergenis geven, aan niemand.

Wat de motie van de geachte afgevaardigde, de heer Romme betreft, waarvan de behandeling door de heer Romme zelf tot nader order is uitgesteld, en die mogelijk in het geheel niet in behandeling komt, verklaren wij, dat deze deels onze instemming heeft, omdat zij een vrijere loonvorming beoogt, doch anderdeels bij ons bezwaren heeft, omdat daarin met de ongeorganiseerde werknemers en zelfstandig werkende personen, onder andere zelfstandig werkende journalisten, geen rekening wordt gehouden.

BUITENLANDS OVERZICHT

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1953

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1953

De Banier | 8 Pagina's