Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overvloedige dankstof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overvloedige dankstof

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dankt God in alles; want dit is de wü Gods in Christus Jezus over u. 1 Thess. S : 18

Wanneer we bovenstaande woorden nauwkeurig bezien, dan vinden we daarin een kort begrip van de redelijke godsdienst." Want is God danken in alles niet alleszins redelijk en betamelijk? Is ondankbaarheid niet een verachtelijke kwaal in de ogen van God en mensen? Vooral ondankbaarheid betoond tegenever een Weldoener? En toch wordt die grote zonde door elk mens zeer veel bedreven, dat is klaar als de dag, wanneer we slechts nagaan, wat onder de ware dankbaarheid in het algemeen en de dankbaarheid tegenover God in het bijzonder te verstaan is. Zij onderstelt eon ootmoedige gestalte des harten, gepaard mét en als gevolg van een diepe waardering van ontvangen weldaden, welke niet alleen onmisbaar voor ons zijn, maar bovendien ver uitgaan boven verdienste of waardigheid. Tevens houdt het in, dat het niet alleen een dankbaar gevoel des harten is, doch ook dat de mond met gepaste woorden dat gevoel des harten ' vertolkt. Het wil dus zeggen, dat men met de weldaden bij de Weldoener terecht komt, en dat men over die Weldoener en Zijn weldaden een loffelijk getuigenis geeft aan ieder die het horen wü. En hoe komt dat nu dat zelfs die algemene dankbaarheid onder de mensen zo droevig weinig gevonden wordt? Omdat de mens in zijn diepe val zichzelf is toegevallen en een rechthebbend schepsel is geworden met een verduisterd verstand. De mens heeft geen oog voor de weldaden, die hij ontvangt en heeft geen begrip van het feit, dat hij alles verbeurd en verzondigd heeft.

Eigenliefde doet onmatig zijn in de begeerten en de ongeregelde hartstochten beletten om rustig en ernstig stil te staan bij hetgeen men heeft, boven vele anderen. De dankbaarheid die Adam voor de val bezat, is geheel verloren, en door de toerekening van Adams val, is de mens het Beeld Gods missende en daarmee alle ware verhoudingen tegenover God en de naaste. Er moge bij de gevallen mens nog enige kleine overblijfselen van dat Beeld Gods zijn, gelijk de ingeschapen Godskeimis en daaruit kan soms enige natuurlijke dankbaarheid vloeien, maar zuivere geestelijke dankbaarheid is er niet meer, wijl de mens onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. En toch eist God het en blijft Hij het eisen. De Wet eist in de eerste tafel hefde en dankbaarheid aan God en in de tweede tafel hetzelfde ten aanzien van /e naaste. Dat wij niet meer in staat zijn, te voldoen aan die eis, daarvan hgtde schuld niet in God, uit Wiens hand we goed en volmaakt zijn voortgekomen, maar daarvan Hgt de schuld bij de mens.

Alleen door wedergeboorte, als een vernieuwing van de gehele mens, is het mogelijk, dat weer enige dankbaarheid geoefend wordt. En dan gaan bidden en danken samen in de ernstige betrachting, niet alleen van sommige, maar van al de geboden des Heeren. Hoe zou de mens, die alle ware Godskennis mist van nature God kunnen danken in waarheid en oprechtheid? Noch de Gever, noch de gaven vermag men te waarderen, hoezeer men met een zuivere belijdenis de geestelijke büiidheid tracht te bedekken. Al weet men verstandelijk dat God de Schepper en Onderhouder is van al wat leeft en dat Hij, door Zijn almachtige kracht, die ontelbare schepselen, verscheiden van aard en vorm, het bestaan gegeven heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt en regeert en dat Hij door Zijn alomtegenwoordigheid alle bewegingen der schepselen bestuurt tot Zijn doel, het hart evenwel heeft er niet de minste indruk van, dat de mens zonder Zijn wil zich niet kan roeren noch bewegen. Ook voor Zijn redelijke voorzienigheid, waardoor God de mens brengt tot de uitwendige kennis der waarheid, vermag men zonder zaligmakende bediening des Heiligen Geestes niets ten opzichte van de ware dankerkentenis. Dat God als de Adonaï, de Bezitter, Eigenaar is van alle schepselen, en dat Hij met 't Zijne doen kan wat Hem behaagt, het wordt immers practisch geheel ontkend? En daarom zal uit en van zichzelf de mens nimmer op de rechte wijze God danken. En toch blijft de eis: Dankt God in alles. Hij is het waardig vanwege Zijn opperhoogheid. Hij heeft er recht op vanwege Zijn goedheid, ja gedankt te worden in alles. En Hij eist dat ook en vooral van Zijn volk, hetwelk in beginsel Hem mag kennen, en begiftigd is met de inwoning des Geestes in hun hart. Maar is het dan niet een heilige vanzelfsheid, dat Gods volk dankbaarheid bewijst aan Hem, die niet alleen hun is bekend geworden als Schepper en Onderhouder van hun natuurlijke leven, maar daarenboven de Herschepper en de Onderhouder van hun geestelijk leven is? Als het geloof werkzaam is, zal er inderdaad geen aansporing nodig zijn tot beoefening der dankbaarheid, maar hoe dikwijls is het anders? Hoe blijft de oude mens in zijn verdorven aard en bestaan nog met ondankbaarheid behept, en wat is de opwekking tot evangehsche dankbaarheid ook voor hen nog noodzakelijk. Ook zij vergeten immers practisch de Heere dagen zonder getal, ondanks het grote feit, dat God getrouw blijft < p.an Zijn verbond en telkens weer nieuwe weldaden komt schenken. Dankt God in alles, dus in opzicht van tijdelijke en geestelijke weldaden. Erkent Hem als de Gever alles goeds, en dat met verloochening van eigen wijsheid en kracht, die men vermeent te bezitten en in werkelijkheid niet heeft. Allereerst dan, dankt God, dat Hij de adem, het leven en alle tijdelijke behoeften tot onderhoud des levens rijkelijk geeft om te genieten. Is niet elke dag levens een grote gift van God, waar alle rechten op het leven verbeurd zijn? Is niet elke dag een verlenging van de genadetijd, van de voorbereidingstijd voor de eeuwigheid? Is het niet een grote weldaad, als men een goede gezondheid genieten mag, in onderscheiding van zovelen, die met kwalen en vaak grote smarten aan hun ziekbed gebonden zijn, en die zo jaloers kunnen zijn op de gezonde en krachtige medemensen? Terwijl anderen afgesneden zijn van het leven, wier lot voor eeuwig is beslist, vergunt de Heere ons nog levensmoed en lust en kracht om onze roeping op aarde te vervullen. Als men eens achterom mag zien, wat Hij voor ons heeft willen zijn, beide in voorspoed en in drukwegen, en hoe Hij uit en door geholpen heeft, ook op natuurlijk gebied, hoe zouden we met dankbaarheid moeten vervuld zijn. Letten we op Zijn milde hand in de natuur, en hoe Hij mens en dier het voedsel geeft en dat op ruime, wonderlijke wijze, ondanks hemeltergende zonde van land en volk, hoe zouden wij van schaamte moeten blozen dat we zo ondankbaar kunnen zijn tegenover zulk een goed en goeddoend God. Indien vervolgens wordt opgemerkt, dat Hij ons nagelopen heeft met de bedreiging Zijner wet en de nodigingen van het evangelie, om ons toch tot inkeer te doen komen, opdat wij het tot Hem wenden zouden, voor het eerst of bij vernieuwing, blijft er dan nog enige verontschuldiging over voor zulk een ondankbaarheid, als zich allerwege openbaart? Dat God land en volk heeft opgericht uit diepe arnioede en ontwrichting, veroorzaakt door jarenlange bezetting, en ons nogmaals tijd geeft tot bezinning, het zou met dankbaarheid moeten vervullen, temeer waar Hij Zijn Woord nog niet ganselijk van ons weggenomen heeft en Zijn Waarheid in Nederland nog van vele kansels gepredikt wordt. Al wenden velen zich er met verachting vanaf tot hun eigen ondergang. God gaat door met waarschuwen en onderwijzen met een Goddelijk taai geduld en wijduitgestrekte lankmoedigheid. Al worden alle weldaden in de zonde verkwist en Zijn zegeningen aan de Moloch dezer wereld geofferd. God gaat nog door met Zijn stem te laten horen.

A'dam Ds Chr. van Dam

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1953

De Banier | 8 Pagina's

Overvloedige dankstof

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1953

De Banier | 8 Pagina's