Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Strijd over de leer van Gottschalk, volgeling van Atigustimis.

CXLV.

Nog tijdens zijn leven, terwijl hij zich in de kerker bevond, namen vooraanstaande personen het voor Gottschalk op. De onmenselijke behandeling, welke hem van de zijde zijner tegenstanders ten deel viel, was niet verborgen gebleven. Nog meer bestond er ontevredenheid over, dat men Gottschalk als een dwaalleraar veroordeeld had, terwijl hij niets anders had geleerd dan hetgeen Augustinus een viertal eeuwen vóór hem reeds geleerd had. De aartsbisschop van Rheims, Hinkmar geheten, liet zich door de tegen hem ingebrachte protesten tenslotte bewegen om het oordeel te vragen van vooraanstaande vertegenwoordigers der toenmalige godgeleerden. Zo schreef hij een brief aan Prudentius, bisschop van Tours, waarin hij deze mededeelde, hoe hij tot hiertoe in deze zaak gehandeld had en hem vroeg of hij Gottschalk met Paschen tot het Heihg Avondmaal mocht toelaten, of dat deze zich eerst van zijn dwaalleer moest bekeren. Het antwoord van Prudentius was klaarblijkelijk ten gunste van Gottschalk, met wie hij, gelijk later bleek, in zake de leer der praedestinatie hetzelfde standpunt innam.

Het resultaat van Prudentius' antwoord was in elk geval, dat men Gottschalk wat milder behandelen ging. Dit duurde echter niet lang. Niet zodra toch had Rabanus Maurus, de bisschop te Mainz, van deze mildere behandeling vernomen of hij zond een brief aan Hinkmar, waarin hij deze er van beschuldigde, dat hij de ketter te veel vrijheid liet om tot schade van anderen te schrijven en te spreken en tevens vorderde, dat hij hem het Heilig Avondmaal zou onthouden, zolang hij weigerde, zijn dwalingen te herroepen. Deze brief had tot gevolg, dat Hinkmar wederom tot de vorige strenge behandeling overging.

Toen hierop Prudentius van Tours als verdediger der leer van Gottschalk optrad, waarbij hij verklaarde voorstander te zijn van de leer ener dubbele praedestinatie (verkiezing en verwerping), voorts dat Christus alleen voor de uitverkorenen gestorven is en dat het niet Gods wil is, dat allen, maar dat alleen de uitverkorenen zullen zalig worden, daar God niet de Almachtige zou zijn, indien datgene, wat hij wilde, niet metterdaad ook gebeurt, kwam de Franse koning, Karel de Kale, tussenbeide. Hij verzocht één der geleerdste godgeleerden, namelijk Ratramnus, een monnik uit het klooster Corbie, om aan de hand van uitspraken der andere kerkleraars uit te maken wie nu eigenlijk gelijk had. Ratramnus gaf hieraan gevolg en schreef een boek: „Over de Rraedestinatie". Hoewel hij de naam van Gottschalk niet noemdf, bleek toch genoegzaam, dat hij veeleer diens standpunt deelde dan dat van Gottschalk's tegenstanders, hetgeen ook wel niet anders kon, omdat ook Ratramnus van Augustinus' grondbeginselen uitging. Daar ook van andere godgeleerde zijde Gottschalk veeleer steun dan bestrijding ontving, zocht Hinkmar, de aartsbisschop van Rheims, steun bij iemand, van wie hij kon verwachten, dat deze tegen Gottschalk's leerbegrip gekant was. Hij vond deze steun bij Scotus Erigena, die tevens bevriend was met Karel de Kale. Gelukkig was deze keus niet, want deze Scotus was allesbehalve rechtzinnig in de leer, in die mate zelfs, dat hij van pantheïsme beschuldigd is en deswege later bevel gegeven werd, dat alle exemplaren van een der door hem in 854 uitgegeven boeken verbrand moesten worden! Deze Scotus schreef in 851 ook een boek , , Over de praedestinatie", waarin hij zich tegen Gottschalk keerde. Zijn bestrijding was echter allesbehalve nobel. In plaats toch van een juist beeld van Gottschalk's leer in zake de praedestinatie te geven, gaf hij daarover een geheel valse voorstelling. Ook ontbrak het aan smaadredenen ten aanzien van Gottschalk niet. Hinkmar had er dan ook al spoedig niet weinig spijt van, dat hij Scotus er bij betrokken had, aangezien Scotus' geschrift aan Gottschalk's medestanders maar al te zeer gelegenheid bood om hem aan te vallen. Zo haalde de bisschop van Seus, Wenilo geheten, er negentien stellingen uit aan, die hij als ketterijen brandmerkte, terwijl de bovengenoemde Prudentius van Tours met Florus, diaken te Lyon, al evenzeer tegen Scotus' leerstellingen opkwamen. Vooral had Prudentius zich geërgerd aan de bewering van Scotus, dat het werken van God één is met Zijn Wezen, waaruit hij afleidde, dat alles, wat in de wereld zich als werking van God vertoont, met Zijn Wezen tezamen vloeit. Terecht bespeurde Prudentius in dit beweren esn pantheïstische voorstelling. Nog sterker trad de genoemde Florus tegen Scotus' leringen op, daar deze ook beweerd had, dat onheil en zonde eigenlijk niets zijn en dus geen voorwerp van het Goddelijk weten kunnen wezen. Zulk een bewering noemde Florus niet slechts godslasterlijk, maar ook hoogst gevaarlijk voor de zedelijkheid, omdat zij strekte tot verkleining der zonde. Van zeer groot belang is het voorts nog te vermelden, dat Florus met alle nadruk wees op de noodzakelijkheid er van, dat alle leerstellingen en beschouwingen aan de Heilige Schrift, aan Gods Woord getoetst behoren te worden; waarbij het er op aankomt of dit al of niet met een door Gods Geest verlicht ver­ stand geschiedt en gepaard gaat m-st het ware geloof in Christus.

Hinkmar zocht nu naar nieuwe bondgenoten in de strijd tegen Gottschalk. Hij meende deze gevonden te hebben in Amulo, aartsbisschop van Lyon, die zich in een brief tot Gottschalk richtte om hem tot herroeping van zijn leer te bewegen. Gottschalk was daartoe echter niet bereid, zodat Hinkmar zich nu behalve tot Amulo ook tot de kerk te Lyon richtte om op die manier een veroordelende uitspraak over Gottschalk te verkrijgen. Dit liep echter geheel anders uit dan Hinkmar gewenst had. Amulo namelijk overleed en werd opgevolgd door Remigius, die van tegenovergestelde gevoelen was. In het antwoord op de brieven van Hinkmar, gaf Remigius uit naam der Kerk te Lyon, duidelijk te kennen, dat hij de behandeling, welke Gottschalk ondervonden had, uitermate onrechtvaardig en hard vond en dat deze algemeen afschuw gewekt had. Zelfs verklaarde Remigius, dat men in de veroordeling van Gottschalk's leer aangaande de voorbeschikking niet over die ongelukkige monnik alleen, maar over de waarheid der kerk zelf het doemvonnis had uitgesproken. Ook kwam Remigius er tegen op, dat Gottschalks beschuldigers tevens zijn rechters waren. En wat de leergeschillen betrof namelijk of de Apostolische uitspraak, dat God de zaligheid van alle mensen wil zonder of met de beperking, welke de voorstanders der absolute praedestinatie eisten, verstaan moest worden, alsof Christus voor alle mensen of alleen voor de uitverkorenen gestorven was, schaarde Remigius zich onder hen, die het laatste beleden.

Hinkmar was door dit antwoord vanzelfsprekend teleurgesteld. Hij zag het getal zijner tegenstanders groeien in plaats van afnemen. Toen greep de konmg weer m.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1953

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1953

De Banier | 8 Pagina's