Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLVI

Kerkvergaderingen te Quièrsy en Valence.

Toen de aartsbisschop van Rheims, Hinkmar, zag, dat het getal zijner tegenstanders aangroeide in plaats van afnam, nam hij het besluit andermaal een Kerkvergadering - bijeen te roepen. Zulks geschiedde in het jaar 853 te Quiersy. Op deze vergadering ging men wel van de grondbeginselen van Augustinus uit. Zo werd gesteld, dat de eerste mens oorspronkelijk, dus vóór de val, een vrije wil bezeten had en daarmede het vermogen om te volharden in de gerechtigheid, waarin hij geschapen was. Voorts dat de mens door het misbruik van die wil gezondigd had en dat door die zonde het gehele geslacht der mensen verloren gegaan was.

Tot zover was de vergadering overeenkomstig Gods Woord, maar wat het overige betreft week zij daarvan wel zeer sterk af, daar zij de leer van de dubbele praedèstinatie, bestaande "in verkiezing en verwerping, veroordeelde en vervolgens leerde, dat de mens een vrije wil heeft, en dat God alle mensen zonder uitzondering wil zaligmaken, hoewel zij niet allen gered worden. Hierin betoonde zich de Kerkvergadering van 853 zuiver semi-pelagiaans te zijn, lerende dat de vrije wil des mensen en de genade tezamen werken. Men ziet het was toen al dezelfde strijd, welke de Gereformeerde vaderen met de remonstranten over deze onderwerpen te voeren hadden. Laatstgenoemden leerden ook, dat God, zoveel Hem aangaat, alle mensen de weldaden, die door de dood van Christus verkregen worden, gelijkelijk heeft willen mededelen. Dat sommigen de vergeving der zonden en het eeuwige leven deelachtig worden en anderen niet, zulk onderscheid hing volgens hen aan hun vrije wil, dewelke zichzelve voegt bij de genade.

Precies dus wat Gottschalk's tegenstanders op de kerkvergadering te Quiersy ook stelden. De Dordtse vaderen hebben die voorstelling echter met alle nadruk op grond van Gods Woord afgewezen, zeggende, dat met zulk een leervoorstelling wordt getracht het verderfelijk venijn van de Pelagiaanse dwalingen den volke in te geven. Ja, onze oude gereformeerde vaderen verwezen daarbij ook naar de oude Kerk, daarbij kennelijk doelend op de tijd van Augustinus, toen die kerk de Pelagiaanse leer over de samenwerking tussen vrije wil en genade veroordeelde met een beroep op de woorden des Apostels: Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods" (Rom. 9 : 16) en ingelijks: Wat onderscheidt u? en wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? " (1 Cor. 4 : 7) en , , Het is God, die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen" (Fil. 2 : 13).

Hoe geheel anders was het gesteld met de Kerkvergadering van Quiersy in 853. Zij verloochende met haar besluiten in het wezen der zaak wat de oude Christelijke Kerk onder invloed van Augusti­ nus, op grond van Gods Woord, zo nadrukkelijk had vastgesteld. Wij zien hieruit hoe sterk de kracht der dwaling is. En dat behoeft ook niet te verwonderen. De mens is immers van nature een vijand van de vrije, souvereine genade Gods. Hij wil nog wel aan godsdienst doen, zelfs veel daaraan doen, maar dan zo, dat hij zelf ook wat aan zijn zaligheid kan toedoen. Zo dacht de kerkvergadering van Quiersy er blijkbaar ook over. Er waren er echter, die het met die besluiten in het geheel niet eens waren. Dit kwam uit op de tweede Synode te Valence, welke twee jaar later, dus in het jaar 855, plaats vond. Op die Synode werd een tweeledige praedèstinatie aangenomen met de nadrukkelijke bijvoeging echter, dat de zonde zijn grond vond in de wil van de eerste mens en zijn nakomelingen. Kennelijk werd dit er uitdrukkelijk bij vermeld, omdat degenen, die de onvoorwaardelijke praedèstinatie voorstonden ook toen al reeds van de tegenstanders dier leer te horen kregen, dat volgens die leer God de auteur der zonde zou zijn. Voorts veroordeelde de Synode te Valence nadrukkelijk de leer, dat Christus vioor alle mensen gestorven zou zijn, terwijl ook de dwaalleringen van Scotus, die door Hinkmar te hulp geroepen was, als ten enenmale ongerijmd verworpen werden. Naar aanleiding van de beide kerkvergaderingen namelijk die te Quiersy en te Valence, schreef Hinkmar, de aartsbisschop van Mainz, een boek over de praedèstinatie, maar dit bracht geen toenadering tussen de voor-en tegenstanders van Gottschalk, die inmiddels in de kloosterkerker opgesloten zat.

Het gelukte hem echter deelneming in zijn lot te vinden bij een mormik uit hetzelfde klooster, waarin hij als gevangene verbleef. Deze monnik, wiens naam Guntbert was, verliet in 't geheim het klooster om zich naar Rome te begeven, waar destijds paus Nicolaas I zetelde. Deze overhandigde hij een schrijven van Gottschalk, waarin deze zich op de paus beriep. Het scheen alsof de paus verandering in zijn lot zou brengen, temeer daar Nicolaas I, Hinkmar niet gunstig gezind was. De paus schijnt althans zijn misnoegen over Gottschalk's veroordeling en harde behandeling uitgesproken te hebben en van Hinkmar verantwoording over één en ander te hebben geëist. Ook schreef Nicolaas I aan de Franse koning Karel de Kale, dat hij Hinkmar niet steeds in bescherming kon nemen tegen de klachten, die tegen hem ingebracht werden en dat hij wel mocht toezien, dat hem deswege niet eens dingen zouden treffen, die hem allesbehalve aangenaam zouden zijn. Hinkmar heeft daarop wel aangeboden om Gottschalk naar Rome te zenden om daar aan een door de paus voorgeschreven onderzoek onderworpen te worden, maar ernstig gemeend was dit blijkbaar niet. Hij stelde toch tevens alles in het werk om de paus er van af te brengen, Gottschalk's zaak voor zijn rechterstoel te brengen en hij slaagde er door voorspraak en brieven maar al te zeer in de paus voor zich te winnen met het gevolg, dat Gottschalk in de kerker bleef en daarin in het jaar 868 stierf. Op bevel van Hinkmar werd zijn stoffelijk overschot in ongewijde aarde begraven ten teken, dat de kerk hem uitgeworpen had.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 december 1953

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 december 1953

De Banier | 8 Pagina's