Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Economische Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Economische Zaken

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandt

Bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken kwamen uit de aard der zaak verschillende onderwerpen ter sprake, welke onder meer ook door Ds Zandt besproken zijn geworden. Het behoeft niet te bevreemden, dat hij daarbij nogmaals krachtig op verlaging van de zo zwaar drukkende lasten en belastingen heeft aangedrongen alsook, dat hij een lans gebroken heeft voor de bevordering van het particuliere initiatief en het particuhere bedrijfsleven in tegen­ stelling met andere leden, die daarom of gezwegen hebben of nogal meer Staatsbemoeienis bepleit hebben.

De veelheid van onderwerpen maakt het niet mogelijk ieder onderwerp, dat Ds Zandt b, esprak, in deze van de rede voorafgaande inleiding stuk voor stuk afzonderlijk te bespreken, hetgeen wij ook niet nodig achten, dewijl de lezer daarover in de rede zelf kennis kan nemen. Alleen willen wij er nog op wijzen, dat hij zich met nadruk tegen de P.B.O. verklaard heeft, daarbij 'ook nadrukkelijk de beoefening van enige dwang heeft afgewezen en er de Regering nadrukkelijk op gewezen heeft dat zo de P.B.O. al tot stand kwam dit op geheel vrijwillige wijze, zoals de Regring ook meermalen gezegd en beloofd had. Voorts vestigen wij met een kort woord er de aandacht op, dat Ds Zandt als grondslag voor de maatschappelijke welvaart gesteld heeft, dat er naar Gods Woord en Wet gehandeld dient te worden, waarop de Minister in zijn beantwoording de spreker met geen enkel woord van bijval is teruggekomen.

Ten slotte laten wij hier de rede van Ds Zandt in geheel ongewijzigde vorm volgen. Hij sprak: Mijnheer de Voorzitter! Met onderscheidene sprekers, die mij vooraf zijn gegaan, vsdllen wij de Mmiser onze dank betuigen voor de uitvoerige beantwoording van de in het Voorlopig Verslag tot hem gerichte vragen. Nochtans zijn er bepaalde punten, waarover Zijne Excellentie ons in het onzekere gelaten heeft, hetgeen bij de huidige onzekerheid ook wel te verstaan is. Dit getuigt op zich zelf ongetwijfeld van een voorzichtig en vidjs beleid. Daar is echter onder meer een punt, waarover wij niet in het onzekere hadden behoeven gelaten te worden. Dit betreft de belastingverlaging. Deze nog zo hoge belasting drukt nog immer als een loden last op heel het maatschappelijk leven, inzonderheid ook wel op dat van het bedrijf. Wat het particuliere bedrijf betreft, de Regering heeft bij voortduring op het sparen aangedrongen, doch de zware belastingen en lasten staan dit zeer in de weg. Aangaande het bedrijfsleven zijn deze mede oorzaak, dat hoogst nodige vernieuwingen meermalen achterwege moesten en moeten blijven en dat geen investeringen — over welker achteruitgang de Minister zich ongerust maakt — kunnen plaats vinden. Mede door de zware lasten en belastingen — ook van een andere zijde is daarop reeds gewezen — worden Nederlandse waarden naar het buitenland uitgevoerd en buitenlandse waarden, welke eenmaal een deel uitmaakten van het Nederlandse bezit, naar het buitenland verkocht.

Wil de Minister dan ook het bedrijfsleven bevorderen, dan zal hij er mede op moeten aandringen, dat er een veel ingrijpender belastingverlaging plaats zal vinden, dan er nu heeft plaatsgevonden. Dit is een beslist vereiste voor het blijvend bestaan van menig bedrijf, dat onder de hoge druk der belastingen zeer heeft geleden. Dit geldt wel in het bijzonder de kleine bedrijven en ook al niet minder voor de familievennootschappen.

De kleine bedrijven zowel als de vennootschapsbedrijven hebben jaren aan­ een een zeer nuttige functie in het maatschappelijke leven vervuld. Zij hebben soms wel een eeuw lang — en sommigen zelfs nog langer — aan velen arbeid en bestaan gegeven. Het is daarom zaak, dat zij zoveel mogelijk in stand worden gehouden.

Enige tijd terug heeft men in deze Kamer en bij de Regering er druk voor geijverd nieuwe industrieën in het leven te roepen, op zich zelf een aanbevelenswaardige zaak, waarbij men echter de voorzichtigheid al veel te veel uit het oog heef verloren. Wij hebben daaregen van de aanvang af gewaarschuwd. Aan deze waarschuwing is echter niet de nodige aandacht geschonken, met het gevolg, dat de Regering bij sommige bedrijven, o.m. de Polynorm, een aanmerkelijk bedrag, zelfs in de millioenen lopende, heeft ingeschoten en dat meer dan één van de nieuw opgerichte industrieën in een noodlijdende staat verkeert. Volgens een verklaring, aan , , De Telegraaf" van Woensdag 21 November ontleend, heeft drs J. F. Posthuma, directeur van de Herstelbank, in een rede te Hengelo als zijn stellige indruk weergegeven, dat de Nederlandse industrialisatie haar grens heeft bereikt. Hij achtte het dringend nodig, dat ook de familievennootschappen investeringen kunnen doen, want volgens hem ligt juist in de familievennootschappen de scheppende kracht van de typLsch Nederlandse ondernemer, vooral op industrieel gebied. Investeringen zijn nodig, zo getuigde drs Posthuma, waarbij het centrale punt is, hoe werkgelegenheid te scheppen voor de groeiende bevolking. De ontplooiing van het familiebedrijf, aldus de genoemde spreker, is evenwel omgeven door vele voetangels en klemmen; de fiscus ligt steeds op de loer om zijn kans te grijpen.

Mijnheer de Voorzitter! Het is van algemeen belang, dat de kleine bedrijven en ook de familievennootschappen zullen kunnen blijven bestaan, en dit wel niet het minst ten opzichte van de werkgelegenlieid en het brood, dat zij aan duizenden onzer landgenoten verschaffen. Voor haar voortbestaan en welvaart is het stellig hoog nodig, dat de belastingen verlaagd worden en dat de Regering er hard aan mdewerkt, dat zulks kan geschieden. Er zijn al veel te veel te lang allerlei belastingen en lasten op hen gelegd, waardoor hun bedrijf zich niet kon ontwikkelen als voor hen en voor het algemeen welzijn een eerste vereiste was. Daarbij is bovendien stellig van belang, dat de vakkundigheid worde bevorderd. Bekwame leiders en vakkundig personeel zullen voor een goede gang van Taken niet kunnen worden gemist.

Voorts behoeft het nauwelijks gezegd te worden, dat van grote betekenis voor het bedrijf is een goede verstandhouding tussen leiding en arbeidend personeel en deze kan bestaan, indien door beide naar de eis van Gods Woord geleefd wordt. Dan zal deze gewis gevonden worden en dit is ten enenmale noodzakelijk. Het moet niet aldus zijn, dat de winst de andere belangen overheerst en ook niet zo, dat de machine een slachtoffer van de mens maakt.

Het spreekt vanzelf, dal het loon hierbij een voorname factor is. Dit kunnen wij zien, waar de mijnwerkers uit onze mijnen wegtrekken naar België, waar hogere lonen worden uitgekeerd, hoewel de sociale voorzieningen er veel slechter zijn. De Regering werke door verlaging van lasten en belastingen er toe mede, evenals door andere maatregelen, dat behoorlijke lonen kunnen worden uitgekeerd. Het woord der Heüige Schrift, dat de arbeider zijn loon waard is, dient geëerbiedigd te worden en zal bij naleving ook het gehele bedrijf ten zegen zijn. Daarom is het ook dure plicht, dat het loon van de geschoolde arbeider naar verhouding van zijn bekwaamheid zal ziju. Een goede loonregeling, dit wü in dit verband zeggen, een meer vrije, zal stellig betracht moeten worden. Dat kan ook daarin zijn groot nut hebben, dat er een einde komt aan de zwarte lonen, waarvan het de Regering niet onbekend zal zijn, dat zij er zijn en dat zij in menig bedrijf uitgekeerd worden. Dit is een zaak, waarover wij het allen eens zijn, dat zij niet gewenst is en dat zij zo spoedig mogelijk tot het verleden dient te behoren.

In nauw verband hiermede willen wij thans spreken over de export. Deze loopt achteruit en dit is een benauwend verschijnsel. Wat heeft men tenslotte aan goed functionnerende bedrijven en een goede verstandhouding tussen leiders en personeel, als de in de bedrijven vervaardigde producten niet aan de man kunnen worden gebracht, en dit gevaar is zeker niet geheel denkbeeldig. Wij zijn onze afzet naar Indonesië voor een groot gedeelte kvidjt. Wij zijn zelf een klein land; de afzetmogelijkheden zijn sedert de souvereiniteitsoverdracht sterk verminderd. Ook met het oog daarop is het alleszins gewenst, dal de op ons volk zo zwaar drukkende lasten en belastingen aanzienlijk wordt verminderd, opdat de koopkracht van ons volk vergroot kan worden. De omstandigheden zijn tegenwoordig voor velen van onze landgenoten, die over geringe inkomsten beschikken, zo benauwend geworden, dat zij soms de hoog nodige artikelen niet kunnen kopen, daar hun de geldmiddelen daartoe ten enenmale ontbreken. Daarom is het een geboden zaak, dat er op gezind wordt om de koopkracht te vergroten, doch ook als die koopkracht vergroot mocht worden, zullen wij het toch niet buiten de export kunnen stellen. De Regering bevordere de export met alle haar ten dienste staande middelen. Zij stelle daar een veel groter bedrag voor ter beschikking dan thans het geval is en dit te meer, daar op het ogenblik de tolmnren door onderscheiden landen weer hoog worden opgetrokken.

De Regering staat integratie, het mtemationalisme voor, doch wat wij daarvan zien, geeft geen hoop voor de toekomst Het is daarmede weder precies eender gesteld als vóór de tweede wereldoorlog, toen op alle conferenties de lofzang over de vrijhandel werd gezongen, maar desniettegenstaande de tolmuren hoog werden opgetrokken.

Ten onzent bepleiten velen, ook de Regering, een integratie, een samengaan der volken onder supra-nationaal gezag, niet alleen in politiek, maar ook in economisch opzicht. Daar zal, gezien de tegenzin, welke daartegen bij onderscheidene regeringen en volken bestaat, nog heel wat water door de Rijn moeten lopen, voordat het zover is, gesteld, dat zij ooit tot stand komt. Hierbij willen wij met weinige woorden nog eens weer het pleit voeren voor het particuliere initiatief en het particuliere bedriff. Dit is maar al te veel door allerlei Staatsbemoeienis in knellende banden geslagen. Ten aanzien hiervan mag men wel een voorbeeld nemen aan West-Duitsland, waar het vrijheidsbeginsel in iet bedrijfsleven gehuldigd wordt, mede waardoor de productiviteit zeer verhoogd is kunnen worden. Aan de productiviteit zijn in de officiële stukken vele woorden gewijd. Algemeen was men het daarin er over eens, dat de verhoging er van noodzakelijk is. Doch de wegen, welke men daarvoor ingeslagen heeft, hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd. In West-Duitsland is deze stellig naar verhouding veel hoger en ook al, omdat aldaar de handen ter dege uit de mouwen worden gestoken.

Voorts, Mijnheer de Voorzitter, een kort woord over de opleidingen, waarover in de gewisselde stukken gehandeld is. Het is stellig van groot gewicht, dat er voor allerlei vakken een goede opleiding bestaat. Doch men make deze niet te intellectualistisch. Bij meer dan één examen voor vakbekwaamheid zien wij deze in een veel te intellectualistische richting gedreven. Op de examens worden meermalen vragen gesteld, die het eigenlijke bedrijf in het geheel niet raken. Wij hebben tenslotte niets aan personen in het bedrijsleven, die het hoofd volgepropt hebben met allerlei kennis, maar die voor de praktijk van het leven niet deugen, met het gevolg, dat soms een soort van wandelende bibUotheek in de bedrijven wordt aangetroffen, terwijl mensen met praktische kennis en ervaring hun plaats eigenlijk hadden moeten innemen, maar die door intellectuele exameneisen daar niet konden komen, waar zij eigenlijk behoorden te zijn.

Verder, Mijnheer de Voorzitter, zou ik de bijzondere aandacht van de Minister, met het verzoek om daarin verbetering aan te brengen, vwUen vestigen op de tollen in de vaarwegen, die een bezwaar opleveren voor de economische ontwikkeling van menig gebied. Inzonderheid klaagt men daarover reeds geruime tijd in de kringen v^n de binnenvaart, die al zo lang op verbetering van de hinderlijke en financieel zo bezwaarlijke toestand hebben aangedrongen. De Minister moge in overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat treden om daarin de zo gewenste verbetering aan te brengen.

In verband hiermede willen wij nog een korte opmerking maken over het water, dat in sommige waterwegen zeer verontreinigd wordt door de industrieën, 20 zelfs, dat het water een sterk kwalijk riekende reuk afgeeft. Daarover bereiken mij gedurig klachten en ook wel gerechtvaardigde klachten. Het zou stellig een weldaad zijn, indien hierin verbetering zou kunnen worden gebracht. Moge de Minister daaraan zijn volle aandacht willen wijden, daar hij velen een grote dienst zou bewijzen door de door hen gewenste verandering aan te brengen.

Alvorens over de middenstand te spreken, wensen wij onze ingenomenheid er over uit te spreken, dat de Minister met zijn ambtgenoot van Financiën in contact is getreden in zake verlenging van de accijnsverlaging ten behoeve van de sigarenindusfrie. Wij achten het noodzakelijk, dat deze verlaging wordt verlengd. De verlaging toch heeft een verlevendiging in deze industrie gebracht, zodat er op het ogenblik van geen werkloosheid in deze bedrijfstak, waarin circa 15.000 mensen een bestaan vinden, kan worden gesproken.

Mijnheer de Voorzitter! Een onderwerp van meei algemene aard besprekend, ga ik iets zeggen over de middenstand.

Het heeft mij met ontsteltenis vervuld hetgeen ik te dien aanzien in het Voorlopig Verslag gelezen heb. Zo staat er: „In de gemeenten Hennaarderadeel, Baarderadeel en Rauwerderhem werden echter alle middenstanders in het onderzoek betrokken. Hierbij werd het volgende geconstateerd: Van de 265 ambachtslieden hebben er 112 een inkomen van minder dan ƒ 2500.— per jaar en 64 van dezen van niel meer dan ƒ 2000.-. Van de 30 slagers beloopt het inkomen van 23 minder dan ƒ 2500.— en dan zijn er nog 4, wier inkomen tussen ƒ 2500.— en ƒ 3000.— ligt. Er zijn in deze gemeenten tezamen 236 detailhandelaren. Het inkomen van 159 van hen komt niet boven ƒ 2500.— per jaar en van dat aantal bedraagt het inkomen van 137 niet meer dan ƒ 2000.— en van niet minder dan 105 hoogstens ƒ 1500.-per jaar", terwiil ons gevallen bekend zijn, dat men met minder, soms nog veel minder, in het jaar moet rondkomen. En dit in onze dure tijd. En dit vaak in geen kleine gezinnen met jonge kinderen. Dit toont ons wel, dat het wel dringend noodzakelijk is, dat er door de Regering naar middelen gezocht dient te worden om hierin verbetering aan te brengen. Wij zullen hedenavond daarop niet nader ingaan, daar ons de in het vooruitzicht gestelde Nota over de Middenstand een veel betere gelegenheid zal bieden om op de kwestie nader in te gaan.

Wat de bezitsvorming betreft, zijn wij van oordeel, dat deze ook van Regeringsweg met alle geoorloofde middelen dient bevorderd te worden, niet het minst daarin, dat de arbeider ten plattelande, die daar ook prijs op stelt, een eigen woning zal kunnen bekomen .

Mijnheer de Voorzitter! Tenslotte: Het kan bekend zijn, dat Mozes bij zijn wetgeving de maatschappehjke welvaart van Israël nauw verbonden heeft met het onderhouden van Gods geboden. Kwam het die na, het zou Israël wel gaan, verzaakte het ze, de vloek Gods zou tot in zijn korf toe op hem neerdalen. In die zin getuigde ook Christus: Maar zoek eerst het Koninkrijk Gods en al deze dingen zullen u worden toegeworpen. Dit gaf Beza aaiileiding tot zijn uitspraak: dat ons hier gegeven werd het remedie ook tegen alle maatschappelijke kwalen. Ook in dezen geldt het toch, dat de vreze des Heeren het beginsel van alle wijsheid is. Dat wij in zulke hachelijke omstandigheden verkeren, vindt zijn oorzaak in de verlating en verzaking van Gods geboden. Overgaande tot de bespreking van de P.B.O., die ook bij dit hoofdstuk behandeld wordt, merken wij op, dat wij het optimisme, dat de hierbij betrokken Minister te dezer zake heeft, niet kunnen delen. Van optimisme kan al heel moeilijk sprake zijn, als wij letten op het trage verloop van deze zaak, die nu al jaren loopt, terwijl de P.B.O. als instel­ ling nog steeds op zich laat wachten. Hieruit bHjkt wel, dat men in de kringen van het bedrijfsleven er lang niet de hooggespannen verwachtingen van heeft, welke de Minister er van heeft.

Er zijn daarentegen ook middenstanders, die er, ook al om principieel godsdienstige redenen, niets van moeten hebben. Nu heeft de Minister in de Memorie van Antwoord medegedeeld, dat hij in zake het vormen van productschappen voor landbouwzaden, pootgoed, pluimvee en zuivel advies heeft gevraagd aan de S.E.R. over het voornemen van de Regering de instelling van productschappen voor deze sectoren te bevorderen. Wij vrezen, dat de Minister een weg inslaat, weDce in strijd is met het beginsel van de vrijwilhgheid, waarop toch naar verschillende verklaringen van de Regering de instelling van de P.B.O. zou rusten. De Minister verklaart dit advies ingewonnen te hebben, omdat de S.E.R. gemeend heeft niet eigener beweging tot instelling van een productschap te moeten adviseren, omdat er meningsverschil tussen de betrokken organisaties was. Wanneer nu de Minister in de Memorie van Antwoord zegt, dat hij de instelling van productschappen wü bevorderen en dit bij voorkeur op basis van vrijwilligheid zou willen doen, bestaat bij ons de grote beduchtheid, rnede lettend op de uitlating van de Minister ten vorigen jare, dat hij bij de instelling van de P.B.O. tot toepassing van dwang zal overgaan. Hier moeten wij met alle beslistheid tegen opkomen, dewijl dit niet alleen met de steeds door de Regering afgelegde verklaring, maar ook met het wezen der P.B.O. in strijd is, waarvan steeds is gezegd, dat zij uit en door het bedrijfsleven tot stand moest worden gebracht. De Minister verklaart nu wel, dat de moeihjkheden ten aanzien van de P.B.O. overwonnen 2aillen worden, maar wij kunnen dit standpunt geenszins met hem delen, temeer als wij er acht op slaan, dat de Minister de lonen en de arbeidsvoorwaarden door de P.B.O. geregeld wil hebben, waarvan de Partij van de Arbeid niets wil weten. Doch hoe het ook zij, wij blijven tegen de instelling van de P.B.O. gekant, o.a. om redenen, die wij meermalen in deze Kamer uiteengszet hebben, vrezende, dat het bedrijfsleven dan nog meer van Staatswege geknecht zal worden en dat velen, die van deze organisatie niets moeten hebben, tenslotte toch gedwongen lüorden om er aan deel te nemen en daarvoor geldelijke bijdragen zullen moeten brengen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1953

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Economische Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1953

De Banier | 8 Pagina's