Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting Zuiderzeefonds

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting Zuiderzeefonds

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van I Dn Ir van Uis

Bij de behandeling van bovenvermelde begroting werden onderscheidene onderwerpen ter sprake gebracht. Namens de fractie der S.G.P. werd bij deze gelegenheid het woord gevoerd door Ir van Dis, die er nog eens met alle nadruk op wees, dat de vertegenwoordigers der S.G.P. er steeds op gestaan hebben, dat aan de slachtoffers van de afsluiting en droogmaking der voormalige Zuiderzee volledige schadevergoeding had behoren te worden uitgekeerd. Reeds vóór de oorlog hebben zij daarop met klem en kracht bij de toenmalige regering aangedrongen, zich op het standpunt stellende, dat deze slachtoffers er recht op hadden, dat de door hen geleden schade volledig zou worden vergoed.

Vóór de oorlog sprak gewoonlijk Ds Zandt bij deze begroting en steeds werd door hem namens zijn mede-afgevaardigden de regering des lands op haar verplichting ten deze gewezen. Na de bevrijding werd door de S.G.P-fractie in dezelfde lijn voortdurend voor de gedupeerden opgekomen en bij de regering aangedrongen op een royale uitvoering der Zuiderzeesteunwet.

Daartoe was alle reden. Ook na de bevrijding toch bleven de klachten over de uitvoering der Zuidezeesteunwet niet ophouden en dat kon ook wel niet anders, omdat die wet zelf niet deugt. Van de zijde der voormalige Zuiderzeevissers werd dan ook herhaaldelijk aangedrongen op een wijziging der Zuiderzeesteunwet, terwijl er ook waren, die intrekking dezer wet en vervanging door n geheel nieuwe wet voorstonden. Dit laatste is van Staatkundig Gereformeerde zijde ook meermalen bepleit, doch de regering wees dit af, evenals zij wijziging der wet steeds van de hand wees. Dank zij echter de voortdurend op de regering uitgeoefende aandrang, is de huidige minister van Verkeer en Waterstaat daarvoor gezwicht en heeft hij een wijziging der Zuiderzeesteunwet aangekondigd.

Hoe deze wijziging er uit zal zien, moet worden afgewacht. Wanneer de minister een desbetreffend voorstel heeft ingediend, waarmede nog wel enige tijd verlopen zal, zal dit voorstel nader bezien moeten worden.

Ir van Dis bracht ook nog enkele andere voor de hierbij betrokkenen belangrijke onderwerpen bij deze begroting ter sprake, zoals de vaste verbinding tussen het eiland Marken en het vaste land en de toestand op het eiland Urk.

Daar de rede betreffende deze punten duidelijk genoeg voor zichzelf spreekt, laten wij haar thans hier volgen. Ir van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Over de uitvoering der Zuiderzeesteunwet is in deze Kamer reeds herhaaldelijk, ja men kan wel zeggen tot in den treure toe, gesproken. Dat vond vóór d« oorlog plaats, doch ook na de oorlog bleek het nodig om er bij de regering steeds weer op aan te dringen om de voormalige vissers van de Zuiderzee, die door de afsluiting zo zeer gedupeerd geworden zijn, een behoorlijke uitkering wegens de door hen geleden schade te geven. Daartoe is onzerzijds bij de vorige begroting nog bepleit om de Zuiderzeesteunwet te wijzigen, of, wat nog beter zou zijn, om de bestaan-de wet te vervangen door een geheel nieuwe wet, die een werkelijke schaderegelingswet zou moeten zijn. De bestaande wet toch bevat allerlei leemten, welke tot onbillijkheden aanleiding geven, terwijl de bedragen, welke volgens haar kunnen worden uitgekeerd, voor deze dure tijd ten enenmale ontoereikend zijn. Dit geldt wel heel in het bijzonder voor de oudere personen onder de slachtoffers van de afsluiting, onder wie er zijn, die helemaal niet voor steun krachtens de huidige Zuiderzeesteunwet in aanmerking komen, of die, gelijk dit plaats vond ten aanzien van een 98-jarige, met een uiterst karig bedrag worden afgescheept. Niettegenstaande de herhaaldelijk uitgeoefende aandrang tot het aanbrengen van grondige veranderingsn in de bestaande wet, opdat er met het oog op de dure tijd billijke uitkeringen zouden plaats hebben, bleven de achtereenvolgende na-oorlogse regeringen in gebreke in de Zuiderzeesteunwet de zo hoog nodige veranderingen aan te brengen. Bij de behandeling van de Zuiderzeefondsbegroting voor 1951 verklaarde de toenmahge minister in de Memorie van Antwoord zelfs, dat er geen bepaalde aanleiding was voor de verwachting, dat de huidige Zuiderzeesteunwet in de komende situatie niet meer aan de behoeften zou voldoen. Dit antwoord stelde ons toen reeds zeer teleur, gelijk ook de belanghebbenden er zeer teleurgesteld door waren. Te meer nog was de ontstemming over dit antwoord zo groot, omdat hierdoor een nieuw bewijs geleverd werd, dat de regering weigerde de eens aaa de Zuiderzeevissers gedane belofte, dal namelijk aan het grootse werk van de afsluiting der Zuiderzee geen vlek of smet mocht kleven, gestand te doen. Ook hfeeft het bij de belanghebbenden niet weinig ontstemming veroorzaakt, dat men de steunuitkering krachtens de Zuiderzeesteunwet wilde overbrengen naar het ministerie van Sociale Zaken en er dus een soort armenzorg van wilde maken. Daartegen hebben wij ons steeds ten sterkste verzet, omdat wij van den beginne af aan hebben voorgestaan, dat de gedupeerden recht op volledige schadeloosstelling kunnen doen gelden. Zij toch hebben niet om de afsluiting der Zuiderzee gevraagd, integendeel, zij waren daar tegenstanders van, hetgeen zeer goed te begrijpen is, daar hun bestaan er mede op het spel stond. De afsluiting is dan ook door de regering des lands voorgesteld en met medewerking der Staten-Generaal doorgezet. Zij droeg dus de verantwoordelijkheid ook voor de gevolgen, die, gelijk van den aanvang af te voorzien was, van zeer vérstrekkende aard zouden zijn.

Vissers, die van geslacht op geslacht het visserijbedrijf hadden uitgeoefend, zouer door uit hun hrood gestoten worden; houders van nevenbedrijven en de vishandel zouden hun bedrijf langzamerhand ten gronde zien gaan. Tal van personen, die steeds door hard werken in eigen onderhoud hadden kunnen voorzien, zouden aangewezen worden op steunuitkeringen, waarvan zij maar moesten afwachten hoe groot die zouden zijn. Al die gevolgen zijn gekomen en nog worden ze voortdurend ondervonden. Velen hebben hun bedrijf al moeten opgeven en anderen, die trachten hun bedrijf zo lang mogelijk gaande te houden, zullen volgen, wanneer het aantal visvergunninghouders zal worden ingeperkt, waartoe onlangs te Harderwijk reeds een overleg heeft plaats gevonden tussen de staatscommissie tot beperking van de IJsselmeervisserij met de gemeentelijke autoriteiten en het bedrijfsleven. Dan zal dus wederom een aantal gedupeerden, zowel uit het visserijbedrijf als uit de nevenbedrijven, krachtens de Zuiderzeesteunwet geholpen moeten worden. Zowel met het oog op dezen, als met het oog op alle andere belanghebbenden hebben wij dan ook met grote instemminig kennis genomen van 's ministers mededeling in de Memorie van Antwoord, dat het in de !> edoe!ing ligt, dat binnenkort een herziening van het Koninklijk besluit van 19 Mei 1932 in zake geldelijke tegemoetkomingen tot stand komt, waarbij alle voor de berekening der geldige tegemoetkomingen geldende normen zullen worden betrokken. Wij hopen zeer, dat het vertrouwen van de minister, dat namelijk met de daaruit voortvloeiende verhoging der geldelijke tegemoetkoming aan gerechtvaardigde klachten zal worden tegemoet gekomen, niet beschaamd zal worden, en dat daarmede aan de schriele uitkeringen waarover zo veelvuldig geklaagd is, en nog steeds geklaagd wordt, een einde zal komen. Gerust zijn wij daar echter niet op. Het wil ons voorkomen, dat men er met een wijziging van de bestaande wet niet komt, doch dat deze wet moet worden ingetrokken en vervangen door een geheel nieuwe wet, waardoor de ge leden schade volledig wordt vergoed. Waar de minister deze weg niet heeft willen inslaan en zich beperken wil tot een herziening der bestaande wet, daar achten wij het van het allergrootste belang, dat aan de voorgenomen herziening teruguxrkende kracht wordt verleend, niet enige terugwerkende kracht, zoals de minister zegt, doch minstens tot 1 Januari 1953.

Voorts bevelen wij de belangrijke kwestie der werkgelegenheid, nu te voorzien is, dat de werkloosheid ten gevolge van de voortschrijdende inpolderingen zal toenemen, ten zeerste in de aandacht van de minister aan.

Overgaande tot een ander onderwerp, dat echter met de afsluiting der Zuiderzee en de inpoldering van het IJsselmeer in zeer nauw verband staat, wensen wij thans enkele opmerkingen te maken over de toestand op Urk. Dit eiland heeft steeds in eigen onderhoud kunnen voorzien. Door een zuinig beheer gelukte het zelfs in 1943 een reserve te kweken van circa ƒ 165.000, waardoor men in staat was om tekorten in de na-oorlogse jaren te dekken. De inpoldering van het IJsselmeer bracht namelijk mede, dat de afvoer der rioolstoffen het gemeentebestuur voor grote moeilijkheden stelde en tevens op hoge kosten bracht. De aangebrachte voorzieningen zijn echter nog ten enenmale onvoldoende. Ook de bestrating is op Urk door het ten gevolge van de inpoldering sterk toegenomen zware verkeer in een uiterst slechte toestand, welke dringend voorziening behoeft. Om echter zowel de riolering als de be­ strating in orde te maken, is een bedrag van circa ƒ 1.000.000 nodig, zodat het voor Urk onmogelijk is om deze werken zelf tot stand te brengen. Daartoe is hulp van het rijk nodig en aangezien het rijk voor de afsluiting der Zuiderzee en de inpoldering van het IJsselmeer verantwoordelijk is, behoort onzes inziens het rijk ook deze kosten, die een gevolg zijn van de afsluiting en de inpoldering, op zich te nemen. Gaarne zouden wij van de minister wat meer over deze aangelegenheid willen vernernen, daar de Memorie van Antwoord op dit punt wel erg vaag is. De minister toch deelt daarin mede, dat de aangelegenheid betreffende het toekennen van een bijdrage uit het Zuiderzeefonds aan de gemeente Urk in de kosten voor riolering en bestrating op het ogenblil< nog in behandeling is, zodat daaromtrent geen mededeling kan worden gedaan.

Mijnheer de Voorzitter! Door dit antwoord van de minister zijn wij nog niets wijzer geworden. Daar het hier echter voor Urk een zeer urgente kwestie betreft, zijn wij van oordeel, dat een besluit op korte termijn allernoodzakelijkst is, en wel een zodanig besluit, dat Urk geholpen wordt zonder tot een noodlijdende gemeente te worden gemaakt. Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij ten sterkste bij de minister te bepleiten, dat er voorzien wordt in de grote behoefte aan eeii vaste verbinding tussen het eiland Marken en het vasteland. Voor het behoud van de Marker gemeenschap en met het oog op het gezinsleven achten wij zulk een verbinding onmisbaar. Ten gevolge toch van de afsluiting der Zuiderzee, waardoor tal van Markers hun vissersbedrijf moesten opgeven, zijn zij in de toestand gekomen, dat velen hvmner, na omscholing op het vasteland, in dit geval Noordholland, moesten gaan werken. Zodoende gaan dagelijks vele Markers per boot naai' Monnikendam, om vandaar hun reis per tram voort te zetten. Is deze tocht bij goed weer al uiterst tijdrovend en onaangenaam, nog erger is dit het geval bij vorst. Indien het ijs begaanbaar is, moet men dan een gevaarlijke tocht van 10 km over het ijs maken, en als het niet begaanbaar is, kan men de vastewal niet bereiken, hetgeen met het oog op de werkgelegenheid voor de Markers wel een uiterst moeilijke toestand is. Ook voor het bezoeken van scholen is het tot stand komen van esn vaste verbinding met het vasteland door middel van een dijk zeer gewenst. In de belangrijke en uitvoerige nota over Marken van de Economisch-Technologische Dienst voor Noordholland is aan deze kwestie ook aandacht geschonken, en wel zo, dat reeds op de eerste bladzijde van deze nota dienaangaande wordt opgemerkt, dat zonder overdrijving gezegd kan worden, dat de wijze, waarop dit vraagstuk opgelost zal worden, over de toekomst van Marken als woonplaats zal beslissen.

Wij kunnen dan ook niet nalaten bij de minister te bepleiten, dat door hem al het mogelijke zal worden gedaan om de werkzaamheden voor het tot stand brengen van een vaste verbinding tussen Marken en het vasteland van Noordholland binnen zo kort mogelijke tijd te doen aanvangen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's

Begroting Zuiderzeefonds

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's