Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Landbouwbegroting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Landbouwbegroting

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Vervoerverbod niet-ingeënt vee

Rede van Ir van Dis

Êi] de behandeling der begroting van Landbouw, Visserijen en Voedselvoorziening werd bij de afdeling Landbouw en Voedselvoorziening namens de fractie der S.G.P. het woord gevoerd door Ir van Dis, wiens rede over de afdeling Visserijen wij verleden week in „De Banier" gegeven hebben.

Onderscheidene belangrijke onderwerpen werden door de afgevaardigde der S.G.P. te berde gebracht, welke geen nadere toelichting behoeven, daar ze duidelijk genoeg voor ? ichzelf spreken.

Slechts willen wij in het kort vermelden, dat de minister niet bereid bleek te zijn om het vervoerverbod van niet ingeënt vee naar de markt in te trekken, en evenmin om dit te doen ten aanzien van de veehouders, die tegen de inenting van hun vee gewetensbezwaar hebben.

Op het antwoord van de minister in zake dit en andere ter sprake gebrachte onderwerpen komen wij bij leven en welzijn de volgende week uitvoerig terug, alsook op de repliekrede van Ir van Dis en het antwoord daarop van de minister. Thans moge de rede in haar geheel volgen.

Ir van Dis sprak als volgt: Mijnheer de Voorzitter!

Bij de behandeling van deze begroting wensen wij te beginnen met dat onderdeel van 's Ministers beleid, waartegen wij helaas zeer ernstige bezwaren moeten inbrengen. Wij hebben hierbij op het oog de maatregel, welke de Minister in het begin van dit jaar genomen heeft met betrekking tot het vervoer van niet ingeënt vee. Deze maatregel, bestaande in een vervoerverbod van vee, dat niet tegen mond-en klauwzeer is ingeënt, heeft diegenen onder de veehouders, die gewetensbezwaar tegen de inenting van hun vee hebben, omdat zij deze in strijd achten te zijn met het geloof in de voorzienigheid Gods, wel zeer zwaar getroffen, al is het, dat de minister op ons dringend verzoek in sommige gevallen uitzonderingen op dit verbod heeft toegestaan, waarvoor wij en de hierbij betrokken veehouders hem zeer erkentelijk zijn. Het verbod tot vervoer naar de veemarkt is echter gebleven en hierdoor worden de door ons bedoelde veehouders.

die koeien moeten verkopen, de één om de lasten van pachten en renten te kunnen betalen, de ander, omdat men het vee niet allemaal kan stallen, zeer ernstig getroffen. Er moge dan al geen directe dwang tot inenting tegen mond-en klauwzeer bestaan, de zoeven genoemde maatregel komt feitelijk neer op een verkapte dwang.

Groot was dan ook het aantal klachten, die naar aanleiding van deze maatregel bij ons inkwamen en die wij ook geregeld ter kennis van de minister hebben gebracht. Ook hebben wij de minister een petitiontiement, ondertekend door 25.000 meerderjarige personen, overhandigd, waarin de minister verzocht wordt het vervoerverbod te willen intrekken.

Onder die 25.000 waren er, zoals ons werd medegedeeld, ook van personen, die zelf geen principiële bezwaren tegen de inenting hebben, maar die het desniettemin ten sterkste afkeurden, dat gewetensbezwaarde veehouders niet ontzien worden en door deze maatregel in hun consciëntie geweld wordt aangedaan. Want zo is het inderdaad. Mijnheer de Voorzitter!

Deze mensen wordt het mes op de keel gezet, daar zij door deze maatregel voor de keuze worden gezet om zich óf aan de betreffende maatregel te onderwerpen, óf hun bedrijf op te geven. Voor hen is die maatregel dus wel uiterst hard, gelijk daarop bij de algemene beschouwingen over de Rijksbegroting onzerzijds, namelijk door Ds Zandt, reeds in den brede is gewezen. Wij gevoelen ons dan ook gedrongen om andermaal een beroep op de minister te doen om het vervoerverbod van niet ingeënt vee naar de markt in te trekken en althans de gewetensbezwaarden daarvan vrij te stellen. Wij doen dit niettegenstaande het weinig hoop gevende antv^oord, dat de minister ons in de Memorie van Antwoord in zake deze kwestie heeft gegeven, waar hij opmerkt: , , Bovendien zullen degenen, die gewetensbezwaren hebben tegen deelname aan de bestrijding van het mond-en klauwzeer of van andere veeziekten, zich moeten realiseren, dat het in verband met de ziektebestrijding onvermijdelijk is, dat in het algemeen belang aan hen beperkingen zijn opgelegd en ook verder zullen worden opgelegd, die niet gelden voor degenen, die wel aan de georganiseerde bestrijding deelpemen".

Mijnheer de Voorzitter! Dit antwoord van de minister is voor ons en voor de veehouders, voor wie wij hier het pleit voeren, bitter teleurdellend. Dit geldt al evenzo met betrekking tot de door ons uitgeoefende aandrang om aan het afmaaksysteem een einde te maken. Ook hierover bereikten ons tal van klachten, en terecht.

Het is toch geen bagatel, wanneer iemands hele veestapel zo maar wordt afgemaakt, indien slechts één dier van een veestal door mond-en klauwzeer is aangetast. Daartegen kan niet sterk genoeg opgekomen worden, hetgeen wij dan ook bij deze gelegenheid bij vernieuwing doen.

Ook wensen wij de minister onder de aandacht te brengen, dat de wijze, waarop de mogelijkheid tot vrijstelling van de gewetensbezwaarde veehouders tot aansluiting bij de provinciale gezondheidsdienst en de daaruit voort vloeiende bepalingen geregeld is, bij deze veehouders op ernstige bezwaren stuit. Volgens die regeling toch moet de veehouder t.b.c.-vrij vee kopen, dat hij slechts zestien maanden in zijn bezit kan houden. Telkens zal hij dus om de zestien maanden van vee moeten veranderen, wat zeer bezwaarlijk is en wat bij koop en verkoop veelal met verlies gepaard zal gaan. Kortom, deze wijze van vrijstelling is niet de vrijstelling, welke de gewetensbezwaarde veehouders hadden gehoopt van de minister te zullen verkrijgen.

Wij kunnen dan ook niet nalaten bij de minister te bepleiten, dat ook te dien aanzien een andere teeg zal worden gevolgd. Het geldt hier toch geen revolutionnairen, maar consciëntieuze, gezagsgetrouwe mensen, wie het door staatsdwang uiterst moeilijk wordt gemaakt, zo zelfs, dat he hun bestaan zou kunnen gaan kosten.

Wat voorts het beleid in zake de door de watersnoodramp getroffen landbouwgebieden betreft, kunnen vvdj enerzijds waardering hebben voor de inderdaad niet geringe prestaties, welke door de onderscheidene diensten onder leiding van de minister ten behoeve van het herstel dezer gebieden zijn verricht, maar willen vn] anderzijds hiermede niet zeggen, dat iedere maatregel, welke met betrekking tot de getroffen gebieden door de minister genomen is, de algehele instemming van de landbouwende bevolking in die gebieden heeft Wij denken hierbij aan de herverkaveling, welke op voorstel van de minister door de Staten-Generaal is aanvaard. Deze maatregel is voor het merendeel der landbouwer& een ware overrompeling geweest. Tijd voor voorlichting is er vrijwel niet geweest, terwijl velen hunner zelfs niet eens van het bestaan van het wetsonwerp afwisten. Zou dit wel het geval geweest zijn en zou er meer tijd beschikbaar zijn geweest, dan zou er vóór de behandeling van het betreffende wetsontwerp door deze Kamer ongetwijfeld sterker tegenkanting tegen openbaar geworden zijn. Dit geldt wel in het bijzonder voor het eiland Thólen, waar zich te elfder ure, nadat het wetsontwerp reeds door de Tweede Kamer was aanvaard, een comité van actie heeft gevormd, hetwelk in een adres, ondertekend door circa 600 landbouwers, zich ten sterkste tegen herverkaveling op het eiland Tholen uitsprak. Gedane zaken nemen echter geen keer. Het betreffende wetsontwerp is wet geworden en wij kunnen thans niet anders doen dan er bij de minister ten sterkste op aandringen, de herverkaveUng op zodanige wdjze te doen uitvoeren, dat er met gerechtvaardigde klachten terdege rekening wordt gehouden en daaraan, zo veel als mogelijk is, wordt tegemoet gekomen.

Thans, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij over te gaan tot de bespreking van enkele andere onderwerpen, welke in de gewisselde stukken behandeld worden.

Daaronder neemt het verschijnsel der handelsbelemmeringen wel een zeer belangrijke plaats in, hetgeen te begrijpen is, daar de export van onze land-en tuinbouwproducten hierbij ten nauwste betrokken is. Voor de goede gang van zaken in onze land-en tuinbouw, alsook met betrekking tot de economische en financiële positie van ons land, is het dan ook van zeer groot belang, dat de handelsbelemmeringen zoveel mogelijk worden opgeruimd. Nu is er in de laatste jaren met betrekking tot het wegnemen van handelsbelemmeringen wel het één en ander gebeurd, maar wij zijn hiermede toch nog lang niet waar wij wezen moeten. Zo wordt ons in de Memorie van Antwoord medegedeeld, dat op het ogenblik het internationale Europese handelsverkeer voor 70 pet vrij van belemmeringen is, maar dit houdt tevens in, dat er nog 30 pet. overblijft, waarvoor belemmeringen gebleven zijn, en daaronder vallen juist de producten van land-en tuinbouw. Er zal daarom al het mogelijke moeten worden gedaan om de handelsblemmeringen, welke ten aanzien van deze beide voor ons land zo belangrijke bedrijfstakken nog steeds bestaan, te doen verdwijnen. In zoverre de minister daartoe reeds werkzaam is geweest en nog werkzaam is, heeft dit onze volle instemming en achten wij het nodig, dat hiermede door hem wordt voortgegaan. Daarbij zal niet slechts de aandacht moeten gevestigd zijn op het wegnemen van invoerbeperkingen, doch ook op het wegnemen van invoerheffingen. Met het opheffen va ninvoerbeperkingen door één of ander land zijn wij namelijk niet gebaat, indien er tevens invoerrechten worden ingevoerd, die de invoer bemoeilijken, gelijk wij daarvan onlangs een voorbeeld hebben gehad met Engeland, dat per 1 December 1.1. de invoer van vrijwel alle voor onze tuinbouwexpori van belang zijnde groenten-en fruitsoorten heeft vrijgemaakt, maar dat tevens de invoerrechten op tal van tuinbouwen fruitteeltproducten in niet geringe mate heeft verhoogd, waardoor de export hiervan een sterke belemmering in de weg is gelegd. Die invoerrechten toch zijn niet met een gering percentage verhoogd, doch met een zeer hoog percentage, zo zelfs, dat zij in bepaalde gevallen verdubbeld en meer dan verdubbeld zijn. Zo is het invoerrecht op tomaten gedurende vrijwel het gehele jaar van 20 op 40, voor komkommers gedurende de maanden, dat onze komkommerexport het grootst is, zelfs van 8 tot 20 cent per kg gebracht.

Ten aanzien van bospeen en sla geldt hetzelfde; ook hiervan is het invoerrecht door de Engelse regering verdubbeld en van de andere peen is de invoerrechtverhoging zelfs achtmaal zo groot geworden, gestegen als het is van 2% tot 20 cent per kilogram. Men kan dus wel zeggen, dat deze producten met de opheffing der invoerbeperking vrijwel niet gebaat zijn. Wat het fruit betreft, is het invoerrecht voor de kruisbessen viermaal, voor druiven tweemaal zo hoog geworden. Het is dan ook zeer goed te begrijpen, dat de Engelse maatregelen in de kringen van de Nederlandse tuinbouw met gemengde gevoelens ontvangen zijn. Wanneer wij voorts in aanmerking nemen, dat zich dit jaar van de zijde van België met betrekking tot de invoer van onze tuinbouwproducten ook al geen geringe moeilijkheden hebben voorgedaan, dat West-Duitsland per 1 October 1.1. ajn invoerrechten heeft verhoogd, dat Engeland de invoer van eieren uit Nederland niet toestaat, en voorts, dat de minister zelf zich onlangs genoodzaakt zag, vanwege de sterke daling der wereldprijzen voor rogge, haver en gerst, tot monopolieheffingen voor deze producten over te gaan — een maatregel, die in de huidige omstandigheden overigens onze volle instemming heeft — dan kan met recht geconstateerd worden, dat de pogingen, welke in internationaal verband aangewend zijn en nog aangewend worden om te komen tot het opheffen van de belemmeringen in het internationale handelsverkeer, tot nu toe jammerlijk gefaald hebben. De minister erkend dit ook in de Memorie van Antwoord door op te merken, dat het streven naar opheffing van deze belemmeringen, voornamelijk bestaande in quantitatieve invoerbeperkingen en hoge invoerrechten, speciaal in de agrarische sector weinig resultaten heeft opgeleverd.

Ook verklaart de minister, dat liij niet verwacht, dat in het kader der besprekingen over de organisatie der Europese agrarische markt te Parijs successen zullen worden geboekt ten aanzien van de opheffing van de belemmeringen in het handelsverkeer. Dergelijke uitspraken. Mijnheer de Voorzitter, afkomstig van onze minister van Landbouw, die zuDc een vurig voorstander van de landbouwintegratie is, bewijzen wel overduidelijk, dat er van de verwezenlijking dezer integratie, indien dit al ooit het geval zou zijn, vooreerst niets komt.

Het eigen belang heeft bij de volkeren, niet het minst bij de grote volkeren, immer een grote rol gespeeld, en het speelt deze rol nog. Hoe zeer wij dan ook voorstanders zijn van het streven om tot opheffing van de belemmeringen in het handelsverkeer te komen, tegen een integratie als door de minister wordt voorgestaan, hebben wij zeer ernstige bezwaren, daar wij hiermede wederom een stuk van onze nationale zelfstandigheid zouden moeten prijs geven.

Daar de toegemeten tijd ons niet toelaat om breder op de kwestie der landbouwintegreri^ie in te gaan, moeten wij het hierbij wel laten en besluiten wij dit onderwerp met nogmaals te verklaren, dat wij er sterk vóór zijn om met behoud onzer souvereiniteit al datgene te doen, wat mogelijk is om te komen tot de geleidelijke afschaffing der handelsbelemmeringen, opdat onze land-en tuinbouwproducten geëxporteerd kunnen worden. Zonder voldoende afzetmogelijkheden toch zal het streven naar rationele productie en verlaging van productiekosten waarvan de minister in de Memorie van Antwoord gewaagt, niet baten. Ter bevordering van die afzetmogelijkheden achten wij het voorts van zeer groot belang, dat daarbij de handel wordt inge- schakeld en overleg daarmede door de minister krachtig wordt bevorderd. In verbdnd hiermede zouden wij de minister willen vragen, of het niet aan te bevelen ware geweest in de onlangs ingestelde commissie, welke zich moet bezighouden met de toestand in de tuinbouu), ook de handel een plaats te geven. Volgens de Memorie van Antwoord zijn door de minister als leden dezer commissie twee hoofdambtenarsn aangewezen, terwijl de Stichting voor de Landbouw er negen leden voor aangewezen heeft, alsmede de secretaris der hoofdafdeling Tuinbouw.

De handel is er dus geheel buiten gehouden. Gelet echter op de voorname rol, welke de handel bij het vraagstuk der afzetmogelijkheden vervult, zouden wdj het zeer wenselijk geacht hebben, ook de handel in deze commissie te betrekken. Hetzelfde wensen wij te bepleiten ten aanzien van het prijsbeleid. Voorts achten wij het niet juist, dat van regeringswege bepaalde producten worden aangekocht en ook door regeringsbureaux worden geëxporteerd, dus met uitschakeling van de normale handel. Wij zijn van oordeel, dat zowel bij de overneming van landbouwproducten, alsook bij de afzet het normale handelsapparaat behoort te worden ingeschakeld.

Voorts achten wij het noodzakelijk, dat er klaarheid komt ten aanzien van de vraag, welk ministerie nu eigenlijk de verantwoordelijkheid draagt voor het beleid, dat ten aanzien van de agrarische en voedselvoorzieningshandel wordt ge^ voerd.

Mijnheer de Voorzitter! Zoeven hebben wij het gehad over het streven tot verlaging der productiekosten. Op zichzelf zijn wij daar ten sterkste voor. Verlaging der kostprijzen is bevorderlijk voor de afzjet en tevens voor een behoorlijke bestaansmogelijkheid in de land-en tuinbouw. Tot de kostenverlaging zou een krachtige verlaging der zwaar drukkende belastingen en andere zware lasten ten zeerste kunnen medewerken. Wij bepleiten daarom bij de minister, dat hij ook vooral in deze richting verlaging der productiekosten bevordert.

Overgaande tot een ander onderwerp. Mijnheer de Voorzitter, wensen wij het thans te hebben over de boterprijs. Het antwoord van de minister op de hem in het Voorlopig Verslag gestelde vraag om deze prijs in het belang van de handelaren in boter en van de consumenten te willen verlagen, heeft ons wel zeer teleurgesteld, daar de minister niet de positieve toezegging heeft gedaan, dat hij bereid is om tot verlaging van de boterprijs over te gaan. Die prijs toch is sedert 1946 sterk gestegen. Bedroeg hij toen ƒ 2.80 per kilogram, thans, in 1953, is hij ƒ 4.60, dat is dus een stijging van ƒ 1.80 per kilogram. Het gevolg hiervan is geweest, dat het boterverbruik sterk verminderd is, daar het voor velen, mede vanwege de zware belastingdruk, niet meer mogelijk was om boter te blijven gebruiken. Was dit voor de consumenten, die steeds gewoon waren roomboter te gebruiken, een hard gelag, niet minder geldt dit voor de hotergrossiers en allen, die boter verhandelen. Voor hen was de sterke prijsstijging eigenlijk nog erger, omdat zij (en dit geldt wel in het bijzonder voor de grossiers) daardoor in sterke mate in hun bestaan getroffen werden. Een botergrossier schreef mij dezer dagen nog, dat er voor de hotergrossiers feitelijk geen bestaan meer is.

Te meer geldt dit, omdat zij voor het verlies van hun boteromzet geen compensatie krijgen door de verkoop van margarine.

Tegen de grootwinkelbedrijven en de grote concerns, zoals de Unilever, die door • geweldige reclamecampagnes de markt beheersen en de margarine verkopen met 10 pet. korting of tegen een prijs, waarvoor een kleine margarinegrossier moet inkopen, kunnen dezen onmogelijk op. Wij zouden er daarom nogmaals bij de minister op willen aandringen, in het belang van de hotergrossiers en de consumenten de boterprijs te verlagen.

Te meer is daar alle reden voor, dewijl de boter, die uitgevoerd wordt, volgens een ons verstrekte inlichting, voor een veel lagere prijs weggaat, namelijk ƒ 3.60 per kilogram, dat is dus ƒ 1 per kilo lager dan de prijs, die de consumenten in Nederland moeten betalen, terwijl in die prijs van ƒ 3.60 nog belangrijke kosten begrepen zijn, o.a. wegens opslag. Mocht de minister niet bereid zijn tot verlaging van de boterprijs over te gaan, dan zouden wij in elk geval bij Zijne Excellentie willen bepleiten, dat hij op andere vA]ze de door de regeringsmaatregelen zo zwaar in hun bestaan getroffen hotergrossiers tegemoet komt. Dit zou kunnen geschieden door hun vergunning te geven voor het handelen in kaas, slagroom en eieren, zonder dat aan hen zulke hoge eisen worden gesteld, welke tegenwoordig aan het verkrijgen van een vergunning verbonden zijn. Vroeger was het toch ook zo, dat handelaars in boter tevens kaas en eieren verkochten. Thans echter moet men voor de verkoop van kaas en van slagroom twee vergunningen hebben. Voor de eierenhandel is ook al een vergunning nodig. Men heeft daarin zelfs drie soorten diploma's van vakbekwaamheid, nl. voor de verzamelaar, , de grossier en de handelaar. Wij achten het dan ook alleszins billijk, dat aan hotergrossiers, die sedert jaren in deze branche hun bestaan hebben gehad, doch door maatregelen van regeringswege in hun bestaan zeer ernstig benadeeld werden, geen zware vestigingseisen gesteld worden, wanneer zij de verkoop van andere landbouwproducten ter hand willen nemen.

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij het te hebben over een aangelegenheid betreffende de melkvoorziening in Zeeland, dat met Goeree en Overflakkee tot de niet gestandaardiseerde gebieden behoort, zodat de bewoners daarvan in tegenstelling met de andere gebieden van Nederland, die wel gestandaardiseerd zijn, volle melk, dus melk met een vetgehalte van 3, 3 ik 3, 8 pet. vet, kunnen kopen. Zelfs de aanvullingsmelk, welke door de fabrieken op Goeree en Flakkee uit de gestandaardiseerde gebieden wordt betrokken, bevat minstens 3, 3 pot. vet, welke aan de consumenten wordt afgeleverd.

In Zeeland wordt er dan ook zeer veel meUc door de melkslijters rechtstreeks bij de boeren gekocht, welke doorgeleverd wordt aan de consumenten. Deze melk ondergaat dus geen fabriekmatige bewerking, gelijk dat in de gestandaardiseerde gebieden wel het geval is, met het resultaat, dat de consument daar melk met slechts 2, 5 pet vet bekomt. Nu kan een melkslifter in Zeeland slechts melk van de veehouder betrekken, indien hij een aankoop- vergunning heeft. Daartegen zou geen bezwaar bestaan, indien elke melkslijter zulk een aankoopvergunning bij aanvrage zou kunnen krijgen. Dit is echter niet het geval, met het gevolg, dat hierbij de grootste willekeur bestaat, hetgeen vanzelfsprekend grote ontevredenheid verwekt. Het komt toch voor, dat op één en hetzelfde dorp de ene melkslijter, soms een nieuweling in het vak, wèl een aankoopvergunning heeft, en de andere niet. Vooral in Zeeuwsch-Vlaanderen bestaat daarover grote ontstemming, daar het ontbreken van zulk een vergunning een belangrijke schadepost is. Wij bevelen de minister ten zeerste aan, aan deze willekeur een einde te maken en elke bona fide melkslijter in de betreffende gebieden in aanmerking te doen komen voor het verkrijgen van de benodigde vergunning.

Voorts zijn wij er sterk voor en wij bepleiten dit ook bij de minister, dat ook in de niet-gestandaardiseerde gebieden de mogelijkheid wordt geopend, dat de consumenten, die volle melk wensen te kopen, deze ook kunnen verkrijgen.

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen thans de aandacht van de minister te vragen voor de gang van zaken in de sector der bollenktoekers.

Uit deze kring, voornamelijk van de zijde der kleine zelfstandigen onder hen, alsook van die der jonge kwekers, worden voortdurend klachten vernomen over de hoge prijzen, die men voor het huren van teeltvergunningen moet betalen en die sedert 1951 steeds gestegen zijn. Bedroeg de huurprijs per Rijnlandse roede voor tulpen in 1950: ƒ I, en in 1951: ƒ 1.75, in 1952 was deze reeds geklommen tot ƒ 3.25 en in 1953 zelfs tot ƒ 6.25 a ƒ 8. Dit komt doordat de bezitters van teeltvergunningen, die daarvan voor eigen teelt slechts gedeeltelijk, soms een zeer klein gebruik maken, de rest aan andere bollenkwekers verhuren, waarbij zij geheel vrij zijn in het bepalen van de prijs, daar hierbij geen prijsbeheersing bestaat. Voor hyacinten was de huurprijs in 1952: ƒ 8.-a ƒ 10, in 1953: ƒ 18 tot ƒ 12. De koopprijs was voor hyacinten verleden jaar ƒ 30 a ƒ 40 per Rijnlandse roede; kortgeleden was deze al ƒ 70 a ƒ 80, zodat voor teeltrecht van hyacinten circa ƒ 50.000 per ha moet worden betaald. Over het algemeen heeft echter in deze sector geen koop en verkoop plaats, omdat de verhuur voor de bezitters van de teeltvergunningen veel meer oplevert, zodat de huurprijs reeds tot circa 30 pet van de koopprijs gestegen is.

Het is dan ook wel veelzeggend, dat men in de bollenstreek spreekt van rentenieren op teeltrecht!

De niet kapitaalkrachtige kleine zelfstandigen en de jonge kwekers zijn hier echter de dupe van. Te sterker klemt dit, omdat dezen nog maar moeten afwachten wat hun verdiensten zullen zijn na aftrek van de niet geringe kosten aan plantgoed, landhuur, bemesting, enz. terwijl aan de bollenteelt ook een zeker risico verbonden is in verband o.m. met de weersgesteldheid. De afdeling Bloembollenteelt van de Stichting voor de Landbouw is met deze toestand volkomen bekend. Zij gewaagde in Juni 1.1. zelfs van het euvel van het tijdelijk overdragen van het teeltrecht, maar zij deed er helaas niets tegen, met het gevolg, dat de huurprijs van het teeltrecht in de loop van dit jaar verdubbelde.

Mijnheer de Voorzitter! Wij achten deze toestand uiterst onhülijk. Het gaat niet aan het bloembollenbedrijf overigens geheel door overheidsmaatregelen te doen beheersen en de verhuur van teeltrecht onbeperkt te laten, waardoor een toestand ontstaat, welke voor de kleine zelfstandige en jonge kwekers onhoudbaar is.

Deze kwekers toch zijn niet tegen het verhuren van teeltrecht op zichzelf maar wel tegen de onbeperkte verhuur, zoals deze de laatste jaren in praktijk wordt gebracht, welke het karakter van speculatie heeft aangenomen. Terecht verlangen de kleine zelfstandigen en de jonge kwekers dan ook maatregelen tegen de onbeperkte verhuur van teeltrecht, terwijl zij het ook zeer op prijs zouden stellen, indien de minister het daarheen zou willen leiden, dat bij eventuele uitbreiding van het tulpenteeltrecht dit progressief aan hen zou worden gegeven met uitsluiting van de speciale verhuurders. Gaarne zouden wij zien, dat de minister de alleszins gerechtvaardigde wensen van deze nijvere bollenkwekers in vervuUing doet gaan.

Mijnheer de Voorzitter! Vervolgens willen wij de aandacht van de minister bepalen bij de uitbetaling van de hedijfsschadeuUkering aan de door de watersnood getroffenen. Ons bereikten klachten, dat die uitbetaling nog steeds op zich laat wachten. Wij spraken dezer dagen iemand uit het zwaar getroffen Schouwen en Duiveland, die de door hem geleden schade van handelsvoorraden, bestaande uit veevoedermiddden, reeds geruime tijd geleden had opgegeven, maar, wanneer hij zich bij de betreffende instantie vervoegde om te vragen hoe het met de uitkering stond, steeds ten antwoord kreeg, dat zijn geval in behandeling was. Met alle aandrang verzoeken wij daarom de minister zijn invloed te willen aanwenden, dat de uitkering in zake geleden bedrijfsschade ten gevolge van de watersnoodramp zo spoedig mogelijk zal plaats hebben, opdat de getroffenen bedrijfskapitaal hebben om handelsvoorraden in te slaan. Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij op te komen voor de stichting van Protestants Christelijke landbouwscholen. Om des tijds wil kunnen wij hierover niet in den brede handelen, daarom moeten wij volstaan met er bij de minister op aan te dringen, dat hij aan de stichting van bedoelde scholen geen moeilijkheden in de weg legt doch integendeel daaraan zijn volle steun en medewerkinig verleent.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's

Landbouwbegroting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's