Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolg Landbouwbegroting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolg Landbouwbegroting

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Antwoord van de Minister

Repliekrede van Ir van Dis

Uit de zeer uitvoerige rede van de minister van Landbouw, welke enkele uren in beslag nam, zullen wij slechts die gedeelten naar voren brengen, welke betrekking hebben op onderwerpen, die door de afgevaardigde der S.G.P. naar voren zijn gebracht. Slechts met betrekking tot één onderwerp zullen wij ook de aandacht ^vestigen op 's ministers ant­ woord op hetgeen door andere sprekeirs was opgemerkt.

Met dit laatstbedoelde onderwerp zuUen wij beginnen. Het betreft de inenting van het vee tegen mond-en klauwzeer. Van andere zijde was er namelijk bezwaar tegen gemaakt, dat in 1953 het vee tot tweemaal toe moest ingeënt worden. Men lette er dus wel op, dat van die zijde, o.a. door de Anti-Revolutionnaire afgevaardigde de heer Bieuwenga, geen enkel bezvi^aar tegen het vervoerverbod van niet ingeënt vee werd ingebracht, maar uitsluitend tegen het feit, dat men die inenting tweemaal had moeten toepassen.

Reeds in het Voorlopig Verslag waren daartegen door verscheidene leden bezwaren geopperd. In dit Voorlopig Verslag staat dienaangaande het volgende te lezsn:

„Verscheidene leden hadden grote waardering voor het werk van het Mond-en Klauwzeeiinstituut, alsmede voor de arbeid, die door de Veeartsenijkundige Dienst onder meer ter zake van de dierziektebestrijding wordt verricht. Zij achtten echter de jongste beslissing van de minister met betrekking tot de mond-en klauwzeerbestrijdiiig, welke genomen is in afwijking van het standpunt van het georganiseerde bedrijfsleven, niet bepaald gelukkig. Zij vreesden namehjk, dat hierdoor bij de veehouders sterke tegenzin tegen de enting in het algemeen zal ontstaan en dat de georganiseerde enting, die in 1952/'53 een zo schitterend verloop had, er in de toekomst door geschaad zal worden-Huns inidens moet eenmaal per jaar enten voldoende zijn. Dit was ook oorspronkelijk de bedoeling. De maatregel komt ook te ongelegener, nu er juist zoveel vee wordt verhandeld".

Men ziet, dat hier met geen enkel woord tegen het vervoerverbod opgekomen wordt, enkel tegen het tweemaal inenten per jaar.

De minister kwam aan dit laatstgenoemde echter tegemoet. Zich richtende tot de heer Bieuwenga, , zeide hij:

, De geachte afgevaardigde heeft voorts de kwestie van het mond-en klauwzeer ter sprake gebracht. Hij achtte het onjuist, dat deze zomer de maatregel is genomen om een gedeelte van het rundvee voor de tweede maal te doen inenten. Ik ben het er mede eens dat er in de toekomst naar gestreefd moet worden, dat er eenmaal per jaar zal worden ingeënt. De moeihjkheid was, dat dit jaar een aantal dieren reeds vroeg in de winter, d.w.z. in Januari, was ingeënt geworden. Wij moeten er echter naar streven de inenting in de toekomst vlak vóór de weideperiode te doen plaats vinden. Dan zullen wij in normale omstandigheden het risico dienen te aanvaarden van het optreden van mon-d-en klauwzeer bij een inenting van eenmaal per jaar. Verder dan het eenmaal per jaar inenten van de dieren kunnen wij, ook naar mijn inzicht, als regel niet gaan. Wat dit betreft, is er in dit jaar dus van een uitzonderingspositie sprake".

Uit het bovenstaande zal het reeds duidelijk geworden zijn, dat tegen het vervoerverbod van niet ingeënt vee slechts door de S.G.P. Kamerfractie bij monde van Ir van Dis werd opgekomen. Zij alleen was het, die intrekking van dit vervoerverbod bepleitte. Alle andere fracties lieten haar in deze geheel alleen staan. Ook de minister wees het dringende verzoek, om de gewetensbezwaarde veehouders van dit vervoerverbod vrij te stellen, beslist af.

Hij gaf de afgevaardigde der S.G.P. het volgende antwoord:

„De geachte afgevaardigde de heer van Dis, Mijnheer de Voorzitter, heeft mij gevraagd, het vervoerverbod voor niet tegen mond-en klauwzeer ingeënt vee buiten werking te stellen. Ik moet de geachte afgevaardigde op dit punt werkelijk teleurstellen, want ik kan er niet* aan veranderen, hoezeer ik ook begrijp, dat een aantal boeren er door m moeüijkneclen kan komsn. Ue tieer van Dis zal Zicü eetiter herinneren, dat in tie atgelopen jaren uitvoerig overleg IS gepleegd met de gewetensoezwaarden over de viaags tukken, die tiieruit voortvloeien, en' aat mijnerzijds nooit voet is gegeven aan de gedacnte, dat men moet overgaan tot een verplichte inenting van vee. Wel heb ik daarbij gesteld, dat men vroeg of laat in moeilijkheden zou komen ten gevolge van het niet inenten. Ik herinner mij zeer goed, dat men van de zijde der gewetensbezwaarden heeft gezegd: moeilijkheden zullen er wel komen, maar die zullen wij overwinnen; wij zuUen het vee afgezonderd houden, en als wij het niet meer naar de markt kunnen brengen, doen wij dit niet. De georganiseerde landbouw vraagt nu ook niet een verplichte inenting, maar wat zij kan en mag vragen, is, dat niet ingeënt vee niet in contact komt met ingeënt vee en dat het niet tot de markt wordt toegelaten. Dit is een soort zelfbescherming, die de georganiseerde landbouw verlangt en waarbij hij zich ook grote kosten getroost. Ik zie geen oplossing voor deze moeihjkheid. Mijnheer de Voorzitter; men zal zich er ernstig rekenschap van moeten geven, dat men voor grote moeilijkheden komt te staan. Wie niet meedoet aan het t.b.c.-vrijmaken van de veestapel en de bestrijding van het mond-en klauwzeer, sluit zich maatschappelijk uit. Dit is zeer ernstig voor de betrokkenen, maar men mag de overheid er geen verwijt van maken".

Ten rechte merkte de afgevaardigde der S.G.P. aangaande dit ministeriële antwoord op, dat dit bijzonder teleurstellend is. Er blijkt toch uit, dat de minister zich op het standpunt plaatst, dat er voor degenen, die zich om des gewetens wil niet aan de door hem opgelegde maatregelen onderwerpen kunnen, in de maatschappij* als zelfstandige veehouders geen plaats meer is. Zoals Ds Zandt ook al bij de Algemene Beschouwingen had opgemerkt, eist de regering, dat de gewetensbezwaarde veehouders óf zich aan haar maatregelen zullen onderwerpen, óf hun bedrijven zullen opgeven en daardoor hun zelfstandig bestaan zullen verliezen. Voor het antwoord van Ir van Dis zij naar diens repliekrede verwezen, welke hieronder is afgedrukt

Voordat wij deze rede geven, zullen wij echter ook nog vermelden, hetgeen de minister ten antwoord gaf met betrekking tot de melkvoorziening in Zeeland, de botergrossiers en de kleine zelfstandige bollenkwekers.

Ten eerste de melkvoorziening in Zeeland.

Dienaangaande zeide de minister het volgende:

„Wat de melkpositie in Zeeland betreft, daar is de situatie, naar mij is medegedeeld, zo, dat daar op het ogenblik geen grote moeilijkheden bestaan. De veehouder moet, waar dit mogelijk is, zijn melk aan een fabriek leveren, maar in die gevallen, dat de slijter praktisch niet in staat is de melk van een fabriek te betrekken, wordt een vergunning verleend om de melk van een veehouder te kopen. In praktisch alle gevallen wordt de gevraagde vergunning verleend. Slechts ten aanzien van één aanvrage bestond er enige tijd geleden verschil van mening tussen de Zeeuwse Melkfederatie, het orgaan van belanghebbenden, dat in zake het verstrekken van vergunningen adviseert, en het Bedrijfschap voor Zuivel. Dit meende aanvankeHjk de gevraagde vergunning niet te moeten verlenen, doen besloot later dit wel te doen. Verder biedt deze regeling in de praktijk geen moeilijkheden meer".

Nadat voorts de minister aangaande de boterprijs had opgemerkt, dat hij geen geschikt middel wist om de boterprijs te verlagen, teneinde tot verhoging der roomboterconsumptie te komen, zeide hij in betrekkinig tot hetgeen de heer Ir van Dis verder nog ten aanzien van de botergrossiers had gezegd, het volgende:

„Wat de botergrossiers betreft, zou ik er geen enkel bezwaar tegen hebben, indien zij ook gingen handelen in kaas en eieren. Ik weet echter, dat er een aantal reglementen bestaat en dat er verscheiden eisen bestaan, die het niet 20 gemakkelijk maken voor de botergrossiers om hiertoe over te gaan. Met de heer van Dis ben ik van mening, dat men het deze mensen niet te moeilijk moet maken om ook in deze aanverwante producten te handelen. Iemand, die in boter handelt, kan naar mijn mening ook wel in kaas handelen. Men dient soepel te zijn in de eisen, die men stelt t.a.v. deze elkaar zeer na liggende groepen handelaren".

Vervolgens gaf de minister op hetgeen door Ir van Dis ten aanzien van de zelfstandige en jonge bollenkwekers was opgemerkt, onder meer het volgende ten antwoord:

„Door verschillende geachte afgevaardigden is gesproken over de teeltrechten. Het eerst heeft de geachte afgevaardigde de heer van Dis dit onderwerp aangeroerd, maar ook de geachte afgevaardigde de heer Groen en andere geachte afgevaardigden hebben deze kwestie uitvoerig besproken en gewezen op de hoge prijzen van de teeltrechten voor bloembollen. Ik ben het met deze geachte afgevaardigden eens, als zij zeggen, dat, als deze teeltrechten zo hoog in prijs oplopen, hier iets niet in orde is. Het blijkt, dat er een wanverhouding bestaat tussen de opbrengst van het product en het aanbod van teeltrecht, en dat dus de animo om bloembollen te telen zo groot is, ^ dat men gaarne een hoge prijs over heeft voor het verkrijgen van teeltrecht. Anderzijds dienen wij te bedenken, dat de bloembollenteelt en de bloembollenhandel aan grote fluctuaties onderhevig zijn. Op het ogenblik moet men hoge prijzen betalen voor het teeltrecht, over twee jaar kan het echter juist andersom liggen. Wij moeten zorgen voor een ietwat stabiel beleid. Er vindt thans overleg plaats over het teeltrecht, en ik geloof, dat de resultaten van dit overleg moeten worden afgewacht. Ik kan nog mededelen, dat op het ogenblik de Commissie van Bijstand voor Bloembollen in het voorjaar in overleg is getreden met de jonge kwekers, ten einde te zoeken naar een weg om de toelating van deze groep te vergemakkelijken. Dit zou dan hier op neerkomen, dat hij, die erkend kan worden als kweker, bij zijn erkenning een zeker areaal ter beschikking zou krijgen. Dit overleg is nog niet ten einde. Men hoopt evenwel het volgende voorjaar tot een regeling met de organisaties der jonge kwekers te kunnen komen en de modaliteiten te kunnen vinden, ten einde aan hun wensen tegemoet te komen".

Na deze vrij uitvoerige inleiding laten wij thans de rephekrede van Ir van D i s volgen. Deze sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Met alle waardering voor de uitvoerige beantwoording, welke ons van de mi­ nister ten deel viel, is toch het antwoord, hetwelk hij ons gaf op het tot hem gerichte verzoek, om veehouders, die g& . wetensbezwaar tegen de inenting van hun vee hebben, vrij te stellen van het verbod tot vervoer van niet ingeënt vee naar de markt, voor ons wel bijzonder teleurstellend. De minister toch zeide, dat hij, hoewel hij tegen het invoeren van een verphchte enting is, er toch niet in bewilligen kan de veehouders, die tegen de inenting van hun vee gewetensbezwaar hebben, verlof te geven om niet ingeënt vee naar de markt te vervoeren. De minister grondde dit hierop, dat de landhouworgarasaües die achter de bestrijding van het monden klauwzeer staan en die eveneens geen directe verphchte inenting wensen, hun goedkeuring er niet aan geven kunnen om niet ingeënt vee tot de markt toe te laten. De minister verklaarde voorts, dat hij dit standpunt der landbouworganisa-' ties volkomen onderschrijven kan en mitsdien niet voldoen kan aan ons verzoek de gewetensbezwaarde boeren van het vervoerverbod vrij te stellen. Dit antwoord van de minister riep bij mij in gedachte de woorden van een liberaal minister uit de vorige eeuw, Kappeyne van de Copello, die met het oog op degenen, die voor hun kinderen waarlijk Christelijk onderwijs verlangden, zeide:

„Dan moeten de minderlieden onderdrukt worden". maat

De minister heeft deze woorden niet in die vorm gebezigd, maar praktisch bezien, komt het door hem ten aanzien van de gewetensbezwaarde veehouders gevoerde beleid toch hierop neer. Hun staan toch slechts ttoee wegen open; namelijk: óf met verkrachting van hun geweten doorgaan onder het juk, dat de minister oplegt, óf weigeren dit te doen, maar dan ook de consequenties daarvan op zich te nemen, hetgeen voor hen, die er niet vaa buiten kunnen om vee naar de markt te brengen, er op neerkomt, dat zij hun bedrijf kunnen staken. Dit wordt deze veehouders niet alleen aangedaan door de minister, maar eveneens door de hem in deze zaak steunende Kamerfracties van alle partijen, zelfs ook van die partijen, die, gelijk de A.R.P. en de C.H.U. — die toen nog één ongedeelde partij vormden — haar ontstaan te danken hebben aan diegenen van ons volk, die destijds ervaren hebben wat onderdrukking betekent, tot die de woorden gericht werd: „Dan moeten de minderheden maar onderdrukt wórden". In plaats van het met ons voor de gewetensbezwaarde veehouders op te nemsn, liet en laat men ons met zijn tweeën alleen staan en laat men toe, dat consciëntieuze mensen in hun geweten worden verdrukt. Deze afkeurenswaardige houding vormt wel een schril contrast met die veehouders, die zelf geen gewetensbezwaar tegen inenting hebben en lid zijn van de één of andere boerenorganisatie, als door de minister bedoeld, maar die toch volgens ons verstrekte inlichtingen ons petitionnemeni hebben willen tekenen, omdat zij er beslist tegen zijn, dat het geweten van gewetensbezwaarde veehouders geweld wordt aangedaan, zoals dit in deze plaats heeft.

Hieruit bUjkt alweer, dat de besturen der organisaties tot handelingen in staat zijn, weUce van de zijde der leden ten sterkste worden afgekeurd.

Wegens de zeer korte mij toegemeten tijd moet ik het hierbij wel laten. Alleen zou ik de minister willen verzoeken na te gaan of het niet door middel van controle door een veearts mogelijk is, dat niet ingeënt vee alsnog naar de markt kan worden vervoerd. Wanneer de veearts het vee vrij van mond-en klauwzeer verklaart, dan kan de minister er toch geen bezwaar tegen hebben, ontheffing van het vervoerverbod te verlenen. Ik wens thans nog op enkele andere punten in te gaan.

De minister heeft aangaande de meUcvoorziening in Zeeland, en met name de aankoopvergunningen, welke de melkslijters aldaar nodig hebben, gezegd, dat hem bij ingewonnen inlichtingen gebleken is, dat het daar in Zeeland met die vergunningen helemaal in orde is. Praktisch, zo zeide de minister, wordt aan alle aan-i vragen om aankoopvepgunningen voldaan. Slechts bij één geval is er onlangs meningsverschil geweest, maar verder was er geen vuiltje aan de lucht en worden er in Zeeland geen moeilijkheden ondervonden.

Mijnheer de Voorzitter! Volgens de inlichtingen, die mij verstrekt zijn en die komen uit alleszins betrouwbare bron, is de toestand toch wel wat anders dan men uit de inlichtingen, die men de minister verstrekt heeft, zou opmaken. Ik zou de namen van onderscheidene personen kunnen noemen, die het zonder aankoopvergunning moeten doen, terwijl anderen er wel esn gekregen hebben, doch zal daarvan afzien. Gaarne-wil ik de minister de namen schriftelijk ge^ ven, opdat hij een onderzoek kan doen instellen.

Te Schoondijke in Zeeuwsch-Vlaanderen b.v. heeft de melkslijter A. reeds meer dan een jaar pogingen in het werk gesteld om een aankoopvergimning te bemachtigen, doch zonder succes. Zijn vrouwelijke collega mejuffrouw B., ook te Schoondijke, had er toendertijd wel één, doch deze werd ingetrokken. Een andere vrouwelijke collega, de weduwe C, heeft er echter wel een. In één en hetzelfde dorp dus heeft de één wel een aankoopvergunning, de ander niet.

Te Waterlandkerkje kreeg de heer D. geen aankoopvergunning, twee andere melkslijters, beiden nieuwelingen in het vak, wel. Het ligt voor de hand, dat een dergelijk meten met twee maten grote ontstemminig verwekt onder de melkslijters, die geen aankoopvergunning hebben. Te meer, daar dit voor hen een grote schadepost is, omdat zij dan 2 cent per liter ophaalgeld derven, hetgeen bij een omzet van 1000 a 2000 liter losse melk per week een derving aan inkomsten van ƒ 20 a ƒ 40 betekent. Bovendien komt het voor, dat de consumenten de melk zelf bij de veehouder gaan halen, zodat de melkslijter hen als klant verliest. De zoeven bedoelde melkslijter A. te Schoondijke verloor daardoor niet minder dan 15 klanten, wat per jaar esn groot verlies betekent. Twee melkslijters te IJzendijke, beiden zonder aankoopvergunning, deden dezelfde ervaring op. Wij dringen er daarom ten sterkste bij de minister op aan, ten deze één lijn te trekken en aan de gevolgde methode van het meten met twee maten een einde te maken. In zake de kwestie van de verhuur van teeltrecht heb ik met instemming vernomen, dat er ten aanzien van de jonge kwekers overleg gaande is om dezen te helpen, b.v. in dier voege, dat, als zij een vergunning krijgen, hun ook een zeker areaal zal worden toegewezen. Ik zou de minister echter willen verzoeken ook de kleine zelfstandigen, die reeds een boUenbedrijf uitoefenen, tegemoet te willen komsn door de verhuur van teeltrecht toe te staan voor ten hoogste 5 pet. Het wisselend en wisselvallig karakter van de teeltrechtprijzen, waarover de minister sprak, wordt toch maar al te zeer door de ongebreidelde handel in teeltrecht gestimuleerd. Ook wordt het door de kleine zelfstandigen noodzakelijk geacht, dat de verhuur van teeltrecht ten minste op 1 of 15 October beëindigd wordt. Op heden is de toestand zo, dat de overdracht van teeltrecht gewoonlijk omstreeks 1 Januari eindigt, maar dit wordt te laat geacht, omdat de planttijd van bloembollen ook op 1 tot 15 October eindigt. Wanneer de overdracht van teeltrecht nu ook tot 1 i 15 October beperkt wordt, wordt hierdoor het gevaar bezworen van een te grote uitplant, een uitplant dus, welke niet door teeltrecht is gedekt. Bovendien wordt door deze maatregel aan de handel in teeltrecht een beperking opgelegd.

Wat het vetgehalte der melk betreft. Mijnheer de Voorzitter, moge ik er op wijzen, dat het afromen der melk en het verkopen van melk met slechts 2, 5 pet. vet een maatregel is uit de bezettingstijd, een maatregel dus, die op Duits bevel is genomen en na de bevrijding is gehandhaafd. Wij zijn er dus voor om voor ieder volle melk beschikbaar te stellen, doch nu de minister dit niet wil, zijn wij van oordeel, dat zowel afgeroomde als volle melk verkrijgbaar móet zijn. Wanneer de volle melk uitsluitend in flessen wordt verkocht, voorzien van het etiket „volle melk", is controle zeer goed mogelijk en kan ze verkocht worden aan degsnen, die aan volle melk de voorkeur geven en daar ook gaarne wat meer voor willen betalen.

Wat de boter betreft, verklaarde de minister, dat het niet mogelijk is de prijs te verlagen, doch dat hij van mening is, dat een batergrossier evengoed kaas en eieren kan verkopen als boter, zodat ten aanzien van de vereiste vestigingseisen de nodige soepelheid zou moeten worden betracht. Ik hoop, dat de minister zijn ambtgenoot van Economische Zaken zijn mening in deze zal wülen te kennen geven, opdat aan botergrossiers, die een vergunning voor de handel in kaas en eieren wensen, ook inderdaad geen hinderpalen in de weg zullen worden gelegd.

Bij de behandeling der sprekers, die aan de replieken hadden deelgenomen, ging de minister ook in op hetgeen Ir van Dis hierbij had te berde gebracht, voornamelijk ten aanzien van de gewetensbezwaarde veehouders en de kwestie der aankoopvergunningen voor melkslijters in Zeeland. De minister sprak hierbij het volgende:

„De geachte afgevaardigde de heer van Dis heb ik niet kunnen geruststellen ten aanzien van de gewetensbezwaarden. Hiervoor bestaat geen oplossing; 98 pet. van de landbouw neemt deel aan de bestrijding van de dierziekten, vrijwillig, en men heeft er grote kosten voor over. Als men dan van die zijde verlangt, dat niet ingeente dieren niet op de markt komen tegelijk met de dieren, die wel ingeënt zijn, waarvoor grote kosten zijn besteed, dan acht ik dat volkomen redelijk. Eén van de consequenties van het hebben van gewetensbezwaren tegen het inenten van dieren zal tenslotte zijn — ik zie geen andere oplossing — dat men met die dieren niet meer kan deelnemen aan het normale maatschappelijke verkeer, zodat men zijn eigen weg zal moeten aoeken. Dat maakt het uitoefenen van het bedrijf inderdaad zeer moeiHjk. Wij behoeven hier geen uitvoerig debat te houden over de vraag, of het inderdaad noodzakelijk is gewetensbezwaren te hebben tegen het inenten van dieren, want daar komsn wij hier toch niet uit.

Dan vraagt de geachte afgevaardigde of door de veearts is te controleren of het dier ziek is of niet. Dat is juist onmogelijk. Ik wijs op de t.b.c.-bestrijding. Men zal dit moeten toetsen. Men zal dus de reactie moeten toepassen om uit te maken of het dier t.b. heeft of niet. Het is anders voor de veearts onmogelijk om te zeggen, of een dier, al dan niet mond-en klauwzeer heeft. Er is maar één maatregel mogelijk; één keer per jaar inenten.

Met de melkvoorziening in Zeeland schijnen er moeilijkheden te zijn. Ik zal dit onderzoeken en nagaan of er iets aan te doen is".

Uit dit antwoord van de minister blijkt bij vernieuwing, dat van hem geen intrekking van het verbod tot vervoer van niet ingeënt vee naar de markt te verwachten is, ook niet ten aanzien van de veehouders, die tegen de inenting van hun vee gewetensbezwaar hebben. De boerenorganisaties willen van die intrekking niets weten en de minister sluit zich daarbij aan, niettegenstaande het hem aangeboden petitionnement met 25.000 handtekeningen van personen, die deze maatregel ten aanzien van de gewetensbezwaarde veehouders ten sterkste afkeuren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's

Vervolg Landbouwbegroting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's