Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De begroting van Buitenlandse Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De begroting van Buitenlandse Zaken

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandt

Een bijzonder woord van toelichting op de bovenvermelde rede te geven, achten wij niet nodig. De rede is in een voor ieder verstaanbare taal uitgesproken, daarom laten wij haar hier onmiddellijk volgen.

Ds Zandt sprak dan als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Met de ministers zijn wij van oordeel, dat de voortdurende wisseling van het politieke beeld het uiterst moeilijk maakt de hoofdlijnen van het toekomstige beleid in den brede te behandelen, en dat het veelal onmogelijk is het beleid, dat de regering denkt te volgen, openlijk bekend te maken, wanneer onderhandelingen nog aan de gang zijn. Inderdaad wisselt het politieke beleid van de buitenlandse mogendheden nog gedurig. Zo is men op Korea tot esn soort van wapenstilstand gekomen. De onder­ handelingen over de vrede hebben er plaats gehad, doch gedurig geraakt men daarbij in een impasse, en ook nu weer is dit het geval. De Amerikaanse gedelegeerden hebben zich uit de conferentie teruggetrokken, omdat zij zich door de uitlatingen van de tegenpartij beledigd achtten.`

Ook al komt het voor, dat woorden gesproken worden, welke niet door daden bezegeld worden. Zo was het Churchill, die in Straatsburg een zeer warm pleidooi hield voor de bewapening van West-Europa, waarbij hij echter zijn land niet zijn deel wilde naten nemen, in zo verre zelfs Engeland bij de deelneming van Frankrijk aan de Europese Defensie Gemeenschap de door dit rijk verlangde garanties weigerde te geven en zich in feite op verre afstand van de Europese Defensie Gemeenschap hield.

En om nog een ander geval te noemen van voorwaar geen luttele verandering. Op de conferentie van Lissabon namen de daarbij betrokken landen verplichtingen op zich, maar nog voordat het jaar, waarin die conferentie gehouden werd, ton einde was, verklaarden onder meer Engeland en Frankrijk reeds, dat zij dio verplichtingen niet ten volle zouden vervullen.

Die wisselingen van inzicht en gedragingen komen zo gedurig voor, dat men de tel er haast bij zou kwijtraken.

Wij kunnen het volkomen begrijpen, dat ds ministers, waar zij in hun jaarboek een overzicht over de gang van zaken geboden hadden, zich niet geroepen achtten, van de wisselingen en de gebeurtenissen, welke na de verschijning van dat jaarboek voorgevallen waren, in hun Memorie van Toelichting melding te rnaken en daarin de hoofdlijnen van hun toekomstig beleid in den brede te behandelen.

Wat l^etreft de in de Memorie van Antwoord afgelegde verklaring, dat het veelal onmogelijk is het beleid, dat de regering denkt te volgen, openlijk bekend te maken, wanneer de onderhandelingen nog aan de gang zijn, ook daarin zijn wij het met de regering eens, te meer, waar de ministers steeds bereid zijn geweest de Kamer de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Bovendien, wanneer de ministers het hart op de tong hadden, zou dit stellig ook zijn grote bedenkingen hebben.

Dat de ministers hierbij de nodige voorzichtigheid betrachten, valt niet anders dan te prijzen, gelijk het onze volkomen instemming heeft, dat zij wat meer met de werkelijkheid rekening houden dan hun voorgangers in het verleden wel eens gedaan hebben, die zich maar al te zeer aan idealisme en illusionisme hebben overgegeveft.

Dat wij nochtans met het door hen gevoerde beleid niet kminen instemmen, heeft dan ook een andere oorzaak. Het is niet daarin gelegen, dat zij met het verleden rekening houden. Niet ten onrechte toch heeft een klassiek auteur geschreven, dat de komende dag de leerling van de voorafgaande is, en dat wie niet wil weten wat het heden brengt, acht heeft te slaan op wat geweest is. Ook maken wij er hun geen verwijt van, dat zij de Kamer niet voldoende inlichten, zoals sommige leden wel enigermate gedaan hebben.

Doch dit alles neemt niet weg, dat wij zelfs zeer emsftige en principiële bezivaren tegen het gevoerde beleid hebben.

In de geschriften van de oude Christelijke auteurs en die der Reformatie vinden wij steeds de stelling geponeerd, dat het streven naar vrede geen zonde is, zelfs prijzenswaardig is, maar, dat dit streven, gepaard gaande met godsmiskenning, wel terdege zonde en hoogst afkeurenswaardig is; een stelling, waarmede wij het van harte eens zijn. Het laatste streven hebben wij helaas bij de ambtsvoorgangers van deze ministers moeten waarnemen en nemen wij ook bij hen thans waar. Wij hebben het waargenomen bij de deelneming van ons land in de Volkenbond, waarbij Gods Woord contrabande was, en nemen dit weer waar in geheel het streven van de ministers.

Het zou hoogst onbillijk zijn dit streven alleen op rekening van de ministers te brengen. Neen, verreweg het overgrote deel van de Kamer wenst dit en juicht het zelfs toe. Zij juicht het toe, ja, de Kamer heeft het in het verleden altijd toegejuicht, lot Anti-Revolutionnairen on Ctóstelijk-Historischen toe, die ook al in deze de revolutionnaire Rousseau tot hun leermeester en leidsman hadden verkozen, dat er naar de stelregel van dezs gehandeld wordt louter door de menselijke rede en overleg, hetgeen een klare godsmiskenning in zich heeft en, naar de uitspraak van de door mij even tevoren genoemde auteurs, niet alleen afkeurenswaardig, maar zelfs zonde is. En dat er naar Rousseau's stelregel èn in de Volkenbond, èn in de Organisatie der Verenigde Naties gehandeld werd en \i-ordt, is voor geen tegenspraak vatbaar, is ook niet ontkend en kan ook niet worden ontkend, gelijk dat evenzeer het geval is bij heel het streven der regering en de overgrote meerderheid van de Kamer naar vrede en naar eenheid en eendracht onder de volken. Nog kort geleden hebben Anti-Rcvoluticmnnire en Christelijk-Historische Kamerleden zich in deze Kamer uitgesproken tegen het humanisme — waartegen wij ons krachtens onze beginselen al jarenlang hebben verklaard — doch het merkwaardige hierbij is, dat deze partijen in haar liefde voor het internationalisme, de Volkenbond en de Organisatie der Verenigde Naties, in hun 'streven naar vrede en eenheid in Europa zich zelf als rasechte humanisten vertonen en dat nog wel met een sterk revolutionnaire inslag, er zelfs geen acht op gevende, hoe de Heere keer op keer in dat streven naar vrede blaast, getuige de val van de tweede torenbouw van Babel, de Volkenbond, en getuige de totale mislukking van de Organisatie der Verenigde Naties als vredesinstituut. Wij zouden ons er ten zeerste over verheugen, indien de Anti-Revolutionnairen in deze de dwalingen huns weegs verlieten. Mijnheer de Voorzitter! Onze gesproljen woorden houden echter niet in, dat wij blind zouden zijn voor een dreigend oorlogsgevaar uit het Oosten, houden evenmin in, dat wij geoorloofde middelen daartegen verwerpen, en ook al niet, dat wij tegen een hcmdgenootscliappelijk optreden daartegen gekant zijn. Wij hebben ons nimmer verzet tegen het Noord-Atlantisch Pact en ook niet tegen een deugdelijke bewapening van het eigen land. Het wordt ons toch in de Heihge Schrift beschreven als geen gering teken van verval in Israël, als daarin als een soort van oordeel werd uitgesproken, dat er geen smid in Israël was, terwijl over het verbond, dat Abraham met heidense volkeren sloot, geen afkeurenswaardig woord in Gods Woord te lezen staat. Doch de zaak verdraagt zich geheel anders als met bepaalde en duidelijk uitgesproken godsmiskenning het heil verwacht wordt louter van menselijke inspanning en overleg, zoals dat met de Volkenbond en ook met de Organisatie der Verenigde Naties het geval is, van welke organisatie de regering zelf bekent, dat zij de bezorgdheid van enkele leden deelt, dat zij wordt gemaakt tot een forum van kritiek en vaak ongerechtvaardigde aanvallen op de Westerse landen. Zij had er nog aan kunnen toevoegen, dat die Organisatie, als vredesinstituut bedoeld, in waarheid een oorlogsmachinerie geworden is, waarin de spanning tussen de Oosterse en Westerse volken niet weggenomen, maar wel in erger mate bevorderd wordt.

Hierbij komt nog, dat evenals in de Volkenbond ook in deze Organisatie het belang der grote mogendheden de toon aangeeft. Brengt haar vaak zelfs verkeerd begrepen belang dat mede, dan vergrijpen zij zich aan de rechtesn van een kleine natie, gelijk dit het geval is geweest ten onzent, waar zij een sterke aandrang in de Veiligheidsraad hebben uitgeoefend, dat Nederland zijn souvereiniteitsrechten op Indië prijs zou geven, waarvoor de regerinig en het overgrote deel der Kamer droef genoeg zeer tot schade van gezwicht zijn. Nederland en Indië .

In de vergadering, waarin over de souvereiniteitsoverdracht beslist werd, werd hier in de Kamer opgemerkt: Wat zal men van internationale kant wel van ons vergen, indien wij de souvereiniteitsoverdracht niet aannemen. De vrees voor de gevolgen van die kant bezielde — geheel ten onrechte — vele leden dezer Kamer veel te veel.

Wat al onrecht is er door deze organisatie bedreven! Hoe zeer heeft zij tegen haar eigen statuten in gehandeld, waarin zwart op wit staat geschreven, dat zij de rechten van elk mens en van elk klein volk geëerbiedigd wil hebben, als zij de Ambonezen, die zich in hun nood tot haar wendden, heeft afgewezen!

Wat al illusies zijn er als rook uit de schoorsteen opgegaan en dreigen er nog op te gaan, als wij letten op het streven naar gemeenschap, naar de totstandkoming der Europese Defensie Gemeenschap. Drie jaar doktert men nu reeds om deze tot stand te brengen, maar zij is er nog steeds niet. Het heeft er thans ook alles van weg, dat zij er niet zal komen. Wat er toch thans in de bijeenkomsten van de ministers van de 14 landen, die bij het Noord-Atlantisch Verdrag aangesloten zijn, te Parijs heeft plaats gevonden, wettigt dit maar al te zeer.

Het is de Amerikaanse minister Dulles geweest, die daarop verklaarde, dat, indien het Verdrag over de E.D.G. niet spoedig door de parlementen van West-Duisland, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg bekrachtigd wordt, Amerika dan zijn voor Europa bestemde hulpverleningsplan geheel zal moeten wijzigen, hetgeen hierop neerkomt, dat er een drastische vermindering, zoal niet een volledige uitschakeling van de Amerikaanse hulp te wachten staat.

Dit dreigement ging vierkant in tegen een dreigement, dat kort tevoren door de Franse minister Bidault was geuit, waarbij deze verklaarde, dat het Europese leger slechts door het Franse parlement kon worden bekrachtigd na vérgaande garanties van het Noord-Atlantisch Pact, speciaal van Amerika en Engeland. Bhjven die garanties uit, zo verklaarde Bidault, dan geven vele Fransen er de voorkeur aan terug te keren naar de toestand van voorheen.

Deze verklaring van Bidault houdt in, dat zeer vele Fransen beslist afkerig tegen het Europese Verdedigingsverdrag blijven staan, als Amerika en Engeland o.m. niet bereid zijn zelf gedurende de 50 jaar van het Europese Legerverdrag ook troepen op het Europese vasteland te handhaven, indien zij Frankrijk niet de nodige garanties willen verschaffen tegen een mogelijk militair overwicht van West-Duitsland in Europa. Hoe het einde van het verloop van deze aangelegenheid zal 2ajn, - i valt op dit ogenblik niet te zeggen, maar het voorgevallene wijst er duidelijk op, dat de eenheid verre zoek is. Gelijk deze eenheid ook al verre zoek is geweest op de Bermuda-conferentie, ondanks het zo schoon klinkende com­ muniqué, dat daarover uitgegeven is geworden. De resultaten daarvan zijn zo mager geweest, dat zelfs verschillende bladen, die de eenheid van Europa tiartelijk voorstaan, schreven, dat de ge-. maakte uitgaven voor die conferentie door haar uitkomst niet gerechtvaardigd waren, ja, nodeloos en nutteloos verkwist waren. Ook is de eenheid al evenzeer zoek ten aanzien van het klein-Europa, zoals dat verenigd is in de alliantie van West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg. Ook daarin is de eenheid veel meer naam dan werkelijkheid.

Wij hebben daarover meermalen onze opinie in de Kamer-uiteengezet, zodat wij daarop, ook al om des tij ds wil thans niet nader zullen ingaan. Alleen willen wij dienaangaande opmerken, dat de mislukking, welke wij hebben te constateren, ons luet vreemd aandoet. '

De eenheid toch wordt langs ondeugdelijke wegen gezocht met miskenning Gods en met overschatting van de menselijke krachten. Het is toch niet zo met de mens van nature gesteld, als Pelagius het gesteld heef, dat hij geen erfzonde heeft, en ook niet zoals Erasmus het geleraard heeft, dat hij over een vrije wil beschikt, ou evenmin zoals de Franse Revolutie hem geschetst heeft, als van nature goed, ja zelfs edel, maar zoals de Heilige Schrift het stelt, dat uit hem in der eeuwigheid geen goede vrucht voortkomt en dat, wil hij goede vruchten voortbrengen, deze hem van God geschonken en deze aan de troon Zijner genade gezocht moeten worden. Wij verstaan en betreuren het niet minder, dat deze geheel schriftuurlijke leer in deze Kamer geen weerklank vindt en ook daarbuiten bij de machtigen en wijzen der wereld niet. Ware dit het geval, hoe zou er op gans andere wijze naar de vrede en eendracht onder de volken, welke ook wij als een groot goed voorstaan gestreefd worden. Men zou zijn kracht niet zoeken in allerlei verzekeringen, zoals wij nog kort geleden in deze Kamer meegemaakt hebben, toen van A.R. en C.H. zijde het pleit gevoerd werd voor verzekeringen.

Men zou in geheel Christelijke zin de beoefening van de liefde en barmhartigheid aanprijzen. De Duitse wijsgeer Schopenhauer en vele revolutionnairen met hem mogen de Christelijke liefde al als een minwaardig, ziekelijk medelijden veroordelen, maar de beoefening van de Christelijke liefde, zoals Gods Woord die ons beveelt, zou hier een wezenlijke uitkomst kunnen brengen. Men zou, ook als men zich naar Gods Woord en Wet richtte, waarmede nog nooit iemand beschaamd is uitgekomen, zich niet overgeven aan zo vele illusies, waarmede men voortdurend, zoals de historie ons leert, bedrogen is uitgekomen. Het is waar, dat, zoals men in het Voorlopig Verslag heeft opgemerkt, de absolute terugkeer naar Gods Woord en Wet ook op het buitenlands terrein slechts door weinigen wordt voorgestaan. Doch dit is niet dan een dooddoener, waarmede men zich al op zeer goedkooe wijze van deze zo eewichtige aangelegenheid afmaakt. Het was oorspronkelijk ook maar een handjevol christenen, die het door ons bepleite voorstonden, en nochtans heeft hun streven een geweldige en gunstige ommekeer in Europa gebracht. Bovendien, de deugdelijkheid ener zaak wordt niet door het getal uitgemaakt. Het is juist de grote fout der revolutie, dat zij zo bij de tel leeft, bij het stelsel van de helft plus één. De deugdelijkheid ener zaak dient op haar eigen merites beoordeeld te worden.

Mijnheer de Voorzitter! Zonder ons verder hierover uit te laten, stellen wij vast, dat ons beginsel ons verbiedt op de wijze, zoals er thans naar vrede en eendracht onder de volken wordt gestreefd, daaraan mede te doen. Staan wij hiei dan ook alleen in deze Kamer, dat mag ons niet weerhouden vast te houden aan de eis van Gods Woord en de uitspraak van de oude Christelijke auteurs en die der Reformatie, waarbij zij verklaarden, dat het streven naar vrede geen zonde, maar. zelfs prijzenswaardig is, doch dat dit streven, gepaard gaand met godsmiskenning, wel terdege zonde en afkeirrenswaardig is. Liever dan dit standpunt prijs te geven, hebben wij alle smaad en hoon te aanvaarden, die rijkelijk ons deel geweest zijn, toen wij ons destijds tegen de Volkenbond verklaarden, en die nog vaak over ons uitgegoten worden, als wij tegen deze tijdgeest in verzet komen. Wij hebben slechts, te handelen naar liet devies onzer vaderen: gehoorzaam aan het gebod en blind voor de toekomst. Dan hebben wij keer op keer mogen ervaren, dat de uitkomst ons in het gelijk heeft gesteld. Hierbij komt dan nog, wat ons ook al ten zeerste bezwaart, dat men nu aan het zo ongefundeerde en afkeurenswaardige streven naar vrede en eenheid onder de volken, zoals dit zich in deze Kamer en ver daarbuiten openbaart, onze souvereiniteit en zelfstandigheid wil opofferen.

Onze zelfstandigheid beschouwen wij als een grote gave Gods, in een zware strijd van 80 jaren met grote offers van goed en bloed onder Gods gunst verkregen.

Het is voor ons totaal onmogelijk om deze aan allerlei ficties en illusies op te offeren. Amerika doet zulks niet, Engeland al evenmin, ook de Scandinavische landen blijken daartoe niet bereid te zijn, zeer vele Fransen verklaren zich daar al even sterk tegen, maar ons kleine land, dat al zulk een geweldig offer aan het internationalisme — men denke slechts aan Indië — gebracht heeft, moet dit dan maar doen, en dat aan een eenheid, die slechts in schijn bestaat, maar in werkelijkheid niet is. Dit blijkt keer op keer. Het blijkt in de beraadslagingen in de Organisatie der Verenigde Naties, in die van de Europese Raad, in de doelstellingen van het streven naar de eenheid. Sommige regeringen staan een soort van politieke eenheid voor, andere, waaronder onze regering, een politieke, gepaard gaande met een econotnhche, waartegen Frankrijk onder meer zeer gekant is en waarvan het tot geen prijs wil weten. Het missen van een werkelijke eenheid is kort geleden al evenzeer in de Bermuda-conferentie aan de dag getreden en nu ook weer dezer dagen in de bijeenkomst van de 14 ministers van het Noord-Atlantische Verdrag te Parijs. En hoe zeer wordt ook de eenheid gemist t.a.v. de netelige Saarkwestiel Wat ook al daaruit blijkt, dat Amerika een heel afzonderlijk verdrag, nota bene zander zich verder om de Europese landen te bekommeren, met Spanje heeft gesloten.

Mijnheer de Voorzitter! Opdat men niet zal kunnen zeggen, wat ook al lasterlijk is gezegd, dat de S.G.P. in deze een volkomen negatief standpunt inneemt, zij het nogmaals gezegd, dat zij niet blind is voor een dreigend gevaar uit het Oosten, van het communisme, dat zij deswege ook een deugdelijke bewapening van ons land voorstaat en dat zij ook al uit deze oorzaak een bondgenootschappelijk optreden met andere volken begeert en het ten sterkste betreurt, dat niet in deze richting de handen worden ineengeslagen. Om die reden acht zij het voor de goede gang van zaken schadelijk, dat in de zomer van dit jaar, in een zo haastig tempo nog wel, het Europese Defensieverdrag is aangenomen, terwijl het nog geheel onzeker is of dit verdrag wel door Frankrijk zal worden goedgekeurd.

Nu heeft Amerika op de Parijse bijeenkomst dezer dagen wel een geduchte Stok achter de deur gezet, of, zoals men het ook wel in sommige bladen heeft uitgedrukt, een bom laten vallen. Wat de uitwerking daarvan zal zijn, laat zich althans op dit ogenblik niet met volstrekte zekerheid zeggen. Sommigen zijn van oordeel, en die zouden wel eens gelijk kunnen hebben, dat de Fransen daardoor nog te meer afkerig van het Europese Verdedigingsverdrag zijn geworden.

Maar, zo dit niet het geval zal blijken te zijn en dit verdrag tenslotte met de stok achter de deur ook door het Franse parlement wordt goedgekeurd, is wel zeer duidelijk, dat dit niet van harte gedaan wordt en dat de eenheid er slechts één is op papier, die in werkelijkheid niet bestaat, één van hogerhand, onder de invloed van Amerika opgelegde eenheid, die in de harten van tal van Franssn niet leeft, die nog met een begrijpelijke vrees tegenover de Duitse herbewapening vervuld zijn. Anderzijds is het zo gelegen, dat, wil men, menselijkerwijs gesproken, van een werkelijke bewapening van West-Europa spreken,

West-Duitsland bewapend dient te worden, met alle gevaren, die daaraan verbonden zijn. Uit dat oogpunt is alleszins te vers'taan, dat Amerika zo sterk de herbewapening van West-Duitsland voorstaat, mogelijk ook wel mede omdat het zijn troepen geheel of gedeeltelijk uit West-Duitsland wil wegtrekken.

Met dat al laat de toekomst zich ix> el donker aanzien; men heeft de toekomst met grote beduchtheid tegemoet te zien, te meer waar zelfs elke uitwendige bekering, als eenmaal in Ninevé heeft plaats gevonden, onder de volken ontbreekt. Dit verschijnsel verontrust ons nog het meest. Wij zien de volken steeds meer in verharding des harten, in ongeloof en bijgeloof wegzinken en daarbij steeds meer en meer hun toevlucht nemen tot — in Bijbelse taal gesproken — rietstaven van Egypte, welke elk, die daarop leunt, tenslotte de handen zullen doorboren.

Over verontrusting gesproken, ons verontrust ook de huidige gang van zaken in Indonesië.

Wat destijds door de tegenstanders van de overdracht van de souvereiniteit bij de behandeling daarvan in deze Kamer aangaande Indonesië voorspeld is, is maar al te zeer bewaarheid. Daar heerst in Indonesië thans een chaotische toestand, welke het besliste gevaar in zich houdt, dat dit tenslotte aan de communisten ten prooi valt. Die chaotische toestand openbaart zich onder meer in allerlei geweldplegingen tegen en aanslagen op ondernemingen, waarbij ook al een algehele plundering plaats grijpt, vaak met brandstichting in de ondememingsgebouwen. In 1952 hadden er niet minder dan ongeveer 120 aanslagen op ondernemingen plaats. Dit is te eiger, dewijl daarin nog generlei verbetering valt waar te nemen, daar in de periode Januari tot October 1953 een even groot aantal aanslagen heeft plaats gevonden.

Dit wijst er wel heel sterk op, dat aan de Indonesische regering het nodige gezag ontbreekt om de veiligheid van haar onderdanen en die der in Indonesië verkerende vreemdelingen te verzekeren. Het is daarbij zelfs zo erg gesteld, dat vanwege de heersende onveilige omstandigheden landbouwbedrijven voor employés en inspecterend personeel vrijwel onbereikbaar zijn en dat het onmogelijk wordt voldoende arbeiders te trekken. Dat er bij deze gewelddadigheden doden te betreuren zijn, spreekt wel vanzelf. Dit vormt wel een zeer schrille-tegenstelling met de toestand van voorheen, onder Nederlands bestuur, waaronder de veiligheid der burgers verzekerd was en de ondernemingen tot bloei zijn gekomen.

Uit heel de gang van zaken komt hoe langer hoe meer helder aan het licht, dat Indonesië voor zelfbestum^ bij lange na niet rijp is en dat de eeuwenoude band met Nederland zowel tot schade van Indonesië als Nederland verbroken is.

Wat de positie van de onderscheidene Indonesische volkeren, inzonderheid die der Zuid-Molukken, betreft, zijn en blijven wij van oordeel, dat onze regering betreffende de hun op de Haagse R.T.C, toegekende rechten niet naar behoren is opgetreden en nog niet optreedt.. De regering had er zich veel krachtiger tegen dienen te verzetten, dat het door de republiek Indonesië aangegane accoord aangaande het zelfbeschikkingsrecht totaal is geschonden. De minister-president. Dr Drees, heeft bij de algemene begrotingsdebatten zelf erkend, dat de Indonesische volkeren met militair geweld het zelfbeschikkingsrecht is ontnomen. Deze bekentenis stellen wij op prijs, maar daarmede is deze aangelegenheid voor ons toch volstrekt niet van de baan. Niet alleen had de regering zich scherp tegen deze geweldpleging en veArachting van het overeengekomen accoord behoren te verzetten, maar ook had zij de republiek der Molukken openlijk de facto en de jure als wettig moeten erkennen en al haar invloed moeten aanwenden, dat de Indonesische regering zulks ook gedaan had of alsnog deed. In plaats daarvan heeft zij wapens en schepen aan de Indonesische regering beschikbaar gesteld om het Ambonese volk, dat Nederland eeuwenlang zo trouw gediend heeft, onder het dwangjuk van de Indonesische regering te brengen; een daad, welke wij niet genoeg kunnen verfoeien.

En ook thans duldt zij nog helaas de blokkade van de Zuid-Molukken door de Indone.sische republiek. De gehele gedragswijze onzer regering ontmoet in deze gehele aangelegenheid dan ook bij ons de scherpste afkeuring. Eveneens keuren wij ten scherpste af de houding, welke de Organisatie der Verenigde Naties tegenover de republiek der Zuid-Molukken heeft aangenomen. Het heeft dan ook, gelet op de gedragingen van deze Organisatie, geen zin, dat de regering zich betreffende deze aangelegenheid tot haar wendt. Wij zien er alleen heil in, dat onze regering onversaagd voor het recht opkomt, want het geldt hier een rechtszaak.

Het is dure plicht der regering voor het recht op te komsn. In deze zijn wij het volkomen eens met het pleidooi, dat hier vandaag door de geachte afgevaardigde de heer Gerbrandy is gehouden en waarin hij de nadruk heeft gelegd op het recht. Daarop dient de nadruk gelegd te worden. Hot is een rechtsverkrachting, die de regering helaas maar bestendigt.

Wanneer zij onversaagd met geoorloofde middelen voor het recht opkwam, zou zij misscliien mensen, mogelijk vele mensen tegen zich krijgen, maar dan kan zij op de goedkeming en de steun rekenen van Hem, die machtiger is dan alle mensen tezamen.

Verder is er nog een kwestie, welke wij bij de behandeling van het hoofdstuk Indonesië ter sprake wensen te brengen. Het betreft de vervolging van de Christenen door Mohammedanen op Celebes. Het heeft bij ons de indruk gewekt, dat de regering daar veel te luchthartig overheen stapt. In de Memorie van Antwoord lezen wij dienaangaande, dat na het bezoek, dat president Soekamo in October 1953 aan Paloppo bracht, de terreur, waaraan de christenen van de zijde van Mohammedaanse benden blootstonden, in het middelpunt van de Indonesische belangstelling is komen te staan.

Voorts wordt ons in deze Memorie van Antwoord medegedeeld, dat vele Christenen zich uit de onrustige gebieden verwijderd hebben, dat de Indonesische regering gedaan heeft wat mogelijk is om het leed der terreurslachtoffers te verzachten, en dat de Indonesische regering besloten heeft om een grootscheepse actie tegen de Mohammedaanse benden in te zetten. Dit moge al waar zijn, maar het is volgens de berichten, welke wij niet weersproken hebben gezien, al even xcaar, dat de zendelingen en de dokter van de Gereformeerde Zendingsbond en de zendeling van de Christelijk Gereformeerde Kerken vanwege de gewelddaden der Mohammedaanse benden zich genoodzaakt hebben gezien hun zendingsgebied te verlaten en naar Nederland terug te keren. Hier was wel terdege een scherp protest van de regering op haar plaats geweest. Hier heeft zich het afschuwelijke feit voorgedaan, dat er 8 ouderlingen door de Mohammedaanse benden zijn gekruisigd geworden. Bovendien ligt het op de weg der regering de nodige krachtige aandrang op de Indonesische regering uit te oefenen, dat er zulk een toestand in de Toradjalanden geschapen wordt, dat de zendingsarbeid aldaar weer zal kunnen worden hervat. Het geldt hietoch zuiver Nederlandse perscmen en belangen, zodat de regering dit keer zich niet onder het vijgeblad kan verschuilen, zoals maar al te geredelijk en al te vaak gedaan is, wanneer wij ons beklag bij haar indienden over de vervolging der Protestanten in Spanje en in Zuidamerikaan«e staten, o.m. in Columbia, zeggende, dat bij die vervolgingen geen Nederlandse personen en belangen betrokken waren.

Mijnheer de Voorzitter! Sprekende over de vervolgingen, komen wij als vanzelf op de geloofsvervolgingen der Protestanten in Columbia en Spanje. Er is in het verleden meermalen door de ambtsvoorganger van de minister in twijfel getrokken, of deze metterdaad in Co- lumbia en Spanje hebben plaats gevonden. Dat deze werkelijk in Columbia zijn voorgevallen en dat sinds ettelijKe jarsn, is m net Engelse parlement wel neel overtuigend komen vast te staan. Op een bnef, waarin bij het Engelse ministerie van buitenlandse zaken geklaagd werd, dat Ds Samuel Heap op Zondag 12 April j.l. te Ubaté in Columbia zonder meer zwaar veiwond werd, de hele kerk verwoest is, en dat men, toen men de predikant zag, op hem losstormde met de uitroep: Dit is de man, waarvan men ons gelast heeft hem te vermoorden; waarbij de predikant als door een wonder aan de dood ontkwam. Op deze brief is van het Engelse ministerie van buitenlandse zaken het volgende antwoord binnengekomen: „In antwoord op deze brief heeft Mr Winston Churchill mij opgedragen te verklaren, dat onmiddellijke en energieke stappen ondernomen zijn bij de Columbiaanse regering ten aanzien van hetgeen dr Heap overkomen is. De Columbiaanse regering is niet in het onzekere gelaten wat betreft de einst, waarmee deze zaak door de Britse regering aangepakt zal worden."

Dit is toch wel heel iets anders dan de houding, welke onze regering heeft aangenomen en gedurig aanneemt ten aanzien van de geloofsvervolgingen. In tegenstelling met de onze is de Britse regering van oordeel, dat het wel degelijk op haar weg ligt, op te komen tegen ds geloofsvervolgingen en de gruwelijke moordpartijen op de Protestanten in Columbia. En wat de vervolgingen in Spanje aangaat, daarover behoeft ook niet de minste twijfel te bestaan, dat deze metterdaad in Spanje plaats gevonden hebben; hetgeen zowel uit een bespreking daarvan in het Engelse parlement, alsook uit zovele andere hoogst betrouwbare berichten, zowel ten opzichte van Spanje, alsook van Columbia blijkt. En nog steeds bereiken ons betrouwbare be­ richten, dat achterstelling, onderdrukking en vervolging der Protestanten in Spanje aan de orde van de dag zijn. Verleden week nog werd een geval daarvan in de pers vermeld. De regering late toch haar zo nalatige houding in deze varen. 2aj protestere bij het Vaticaan tegen deze vervolgingen. Daar is men met zijn protest aan het juiste adres, want de paus heeft slechts één woord te spreken en het is gedaan met de geloofsvervolgingen der Protestanten en het ophitsen daartoe, gelijk door de hogere geestelijkheid, onder andere door kardinaal Segura, en door de lagere geestelijkheid in onderscheidene landen maar al te zeer is geschied en nog geschiedt.

Wat de geloofsvervolgingen in het algemeen betreft, onverschillig tegen wie zij geschieden, daartegen komen wij met alle nadruk op. Met onze Gereformeerde voorvaderen wensen wij de vrijheid der consciëntie geëerbiedigd te zien; gelijk ook in de Unie van Utrecht nadrukkelijk de consciëntievrijheid wettig werd vastgelegd en bepaald werd, dat de overheid naar de consciëntie geen onderzoek heeft in te stellen en dat dienaangaande niemand overlast mag worden aangedaan.

Mijnheer de Voorzitter! Tenslotte nog een korte opmerking ten aanzien van ons gezantschap bij de paus. Ons standpunt dienaangaande handhaven wij ten volle, doch wij zien er van af beteffende de afschaffing daarvan thans een amendement in te dienen. Ds ervaring, welke wij het vorige jaar, toen wij een desbetreffend amendement hebben ingediend, opgedaan hebben, is al bitter teleurstellend geweest. Geen enkel Kamerlid heeft dit amendement willen ondersteunsn, zelfs geen enkel A.R. of C.H. Kamerlid, zodat toen ons amendement niet eens in behandeling en in stemming kon komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's

De begroting van Buitenlandse Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 1954

De Banier | 8 Pagina's