Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Groen van Prinsterer, doctor in de rechten en in de letteren.

Nog geen zeventien jaar was Groen van Prinsterer, toen hij op 29 Mei 1817 aan de Leidse academie als student werd ingeschreven. Reeds na twee jaren deed hij candidaatsexamen in de oude letteren, en na 3 jaar, in 1820, een soortgelijk examen in de rechten.

Inmiddels had hij in 1819 een antwoord ingezonden op een prijsvraag over de hegemonie der Atheners, hetwelk bekroond werd. In 1821 kwam hij andermaal in aanmerking voor een bekroning wegens zijn antwoord op een prijsvraag over Coelius Antipater.

Vervolgens deed hij in Januari 1823 zijn doctoraal examen in de rechten, in April van hetzelfde jaar doctoraal examen in de letteren, om daarna op 17 December 1823 met de hoogste lof op een tweetal proefschriften te promoveren tot doctor in de rechtswetenschap en tot doctor in de oude letteren.

Bij deze promotieplechtigheid waren zeer vele belangstellenden aanwezig, hetgeen niet behoeft te verwonderen, daar Groen niet alleen bij professoren en studenten, ook zelfs van andere academiën, bekend was om zijn grote begaafdheid en scherpzinnigheid, doch ook omdat hij daarbuiten een uitgebreide kennissenkring had.

Eén der bij de promotie aanwezig geweest zijnde personen heeft er als volgt over geschreven: „Zijn defensie (dit wil zeggen: de verdediging van Groen), die wij gelegenheid gehad hebben te horen, was door bondigheid en bedaardheid in het weerleggen en door zuiver en vlotheid in het Latijn spreken, verre boven het gewone. De toejuiching, die hij toen verworven heeft, en de algemene goedkeuring van'zijn arbeid, moeten hem voorzeker dit tijdstip tot één der gelukkigste van zijn leven maken; maar deze toejuiching en goedkeuring zullen hem niet bederven, die al het ware en schone in Plato met hart en ziel omhelst. Hij weet voorzeker, dat er nog groter hoogte te bereiken is, en dat deze door werken met kracht en moed bereikt wordt; en hij is overtuigd, dat er voor de jongeling, aan wie mannen van jaren hulde toebrengen, veel te vrezen is".

Eén zijner professoren, namelijk prof. van Assen, heeft eveneens een zeer waarderend oordeel over Groens promotie uitgesproken. Hij schreef hierover:

„De 17e dezer verdedigde de heer Groen van Prinsterer het ene uur zijn rechtsgeleerde, en het volgende uur zijn letterkundige verhandeling. Professoren, doctoren en studenten uit onderscheidene vakken, schenen te wedijveren om hun bondige tegenwerpingen in het midden te brengen; maar zal zich iemand beledigd rekenen, als wij openlijk betuigen, dat wij sedert Borger zulk een voorbeeld niet zagen van vlugge gevatheid in hèt verdedigen, van grote gemakkelijkheid in zich uit te drukken, van weergaloze bedrevenheid in het spreken van zuiver Latijn, en, hetgeen nog meer is dan dat alles, van beminnelijke zedigheid? ' Het was dus een hulde, dat niet alleen aan zijn verdiensten, maar ook aan zijn onbesproken karakter werd toegebracht, dat bijna niemand der professoren noch studenten afwezig was".

Aan deze beide getuigenissen zouden nog tal van andere toe te voegen zijn, voorkomend in onderscheidene wetenschappelijke tijdschriften, alsook in brieven, o.a. van professoren, waarin vol lof over Groens werk geschreven wordt.

Prof. Bake haalde op zijn colleges zelfs gedeeltes uit Groens proefschriften aan, terwijl een andere hooggeleerde, namelijk prof. Victor Consin één er van steeds op zijn studeertafel had liggen. Zelfs drong Groens werk tot in het buitenland door. Een Duitse hoogleraar bijvoorbeeld verklaarde aangaande het proefschrift betreffende de oude letteren, dat hij dit met genoegen en groot belang gelezen had. Een andere Duitse profssor, Creuzer te Marburg, die oude geschiedenis en filosofie doceerde, noemde deze dissertatie (proefschrift) niet slechts bijzonder nuttig, maar om de rijke kennis en de voortreffelijke betoogtrant ook prijzenswaardig.

Al deze lofprijzingen leveren overvloedig bewijs voor de bewering, reeds eerder tot uiting gebracht, dat allerlei ambten, van hoogleraar tot minister toe, voor Groen open gestaan zouden hebben, indien hij maar gebleven was wat hij ten tijde van zijn promotie was, de oppervlakkig godsdienstige, liberale Groen. Reeds op nog geen twintigjarige leeftijd wees prof. v. d. Palm hem reeds aan als opvolger van de overleden professor Borger voor de oude geschiedenis en letterkunde. Had zijn vader daartegen vanwege zijn zwakke gezondheid toen geen bezwaar gemaakt, dan is er alle reden voor om aan te nemen, dat Groen toen reeds tot hoogleraar zou zijn benoemd, daar vooral ook prof. Kemper hier sterk voor was, zowel vanwege Groens capaci­ teiten, als om de genegenheid, die hij hem toedioeg. Bovendien omdat Groen vooral als historicus en litterator uitblonk.

Enkele jaren later, in 1825, werd hij ter gedeeltelijke vervulling van de leerstoel van de hoogleraar, die in 1824 overleden was, tot tweemaal toe op de voordracht geplaatst. Eerst was hij gepolst door de toenmalige curator der Leidse Hogeschool, prof, van Wesele Scholten. Groen had echter zo veel bezwaren, dat hij na enkele dagen beraad van verder overwegen afzag. De zoeven genoemde curator liet hem echter niet los. Hij deelde Groen mede, dat hij met invloedrijke vrienden de bezwaren, welke Groen naar voren had gebracht, besproken had, en dat deze te ondervangen waren. Hoewel hem esn nieuwe uitnodiging tot samenspreken werd gedaan, en prof. van Assen hem bijna aan het wankelen had gebracht, bleef Groen, die toen dus pas 24 jaar was, bij zijn besluit. Nog gaf men het van de zijde van het curatorium niet op. Men kwam met nieuwe voorstellen, waarbij de taak, weleer door prof. Kemper vervuld, zou verdeeld worden tussen prof. van Assen en Groen, die dan als buitengewoon hoogleraar zou worden aangesteld.

Na enig beraad en samenspreking met Van Assen, bewilligde Groen en werd hij op de voordracht geplaatst. Begin April 1825 ging deze voordracht naar de Koning. De benoeming liet echter lang op zich wachten, zeer waarschijnlijk omdat de minister van Justitie, Van Maanen, tegen de benoeming van Groen was, daar hij hem voor deze functie, waarin o.a. in het jus naturae (natuurrecht) moest gedoceerd worden, te jong achtte. Toen echter degene, die benoemd werd, bedankte, werd Groen door de curatoren opnieuw op de voordracht geplaatst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1954

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1954

De Banier | 8 Pagina's