Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief uit Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief uit Zeeland

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLI.

Als vervolg op de reeds gemelde gedeelten uit het verhandelde in de vergadering van de Staten van Zeeland, wordt hier nog een gedeelte gegeven van het gesprokene door een lid der S.G.P. bij de begroting van 1954.

Mijnheer de Voorzitter!

Uc wil ook nog een enkel woord zeggen over het Drie-eilandenplan en over de Deltacommissie. Omtrent dat Drie-eilandenplan heb ik nog nergens bezwaren gelezen, en ik geloof, dat er alles voor te zeggen is dit zo spoedig mogelijk door te zetten, ook al omdat wij daardoor wat ruimte krijgen met grond, waaraan wij gebrek hebben, en omdat het verkeersvraagstuk dan tot een oplossing kan geraken.

Wat het Deltaplan betreft, ik wil niet zeggen, dat dat niet zal moeten doorgaan, maar er zal toch ook gedacht moeten worden aan andere dingen, want • wanneer ik de laatste dagen kreten uit Yerseke hoor, dan zeg ik, dat het niet alles goud is, wat er blinkt. Hoewel ik geloof, dat degenen, die thans aan het roer zitten, al met pensioen zullen zijn, vóór één en ander tot stand zal zijn gebracht, meen ik, gedachtig aan het „regeren is vooruitzien", dat wij ons nooit op het standpunt moeten stellen, dat het onze tijd wel uit zal duren. Ik hoop, dat de thans zittende bestuurders nog lang zullen aanblijven en een goede grondslag zullen weten te leggen voor de toekomst, en ik betvnjfel geen ogenblik, dat Gedeputeerde Staten een open oog zullen hebben voor de verschillende belangen, welke bij dit vraagstuk aan de orde komen, en aan die belangen de aandacht zullen schenken, welke zij verdienen.

Ik kom dan nu. Mijnheer de Voorzitter, en ik heb er zoeven al een enkel woord over gezegd, tot de verkeersvraagstukken. Ik geloof, dat het juist gezien is van Gedeputeerde Staten, wanneer zij trachten goede verbindingen in de provincie tot stand te brengen, niet alleen uit het Zuiden, maar ook uit het Noorden. En dat betreft dan niet alleen goede verbindingen inwendig in de provincie, maar ook het eiland Schouwen en de andere eilanden zullen daarmede gediend zijn. Wij toch profiteren maar netjes van onze fijne Dieseltrein, waarin v(dj stappen en die ons in een uur in Roosendaal brengt. Zo zou ik ook de inwoners van de andere delen van de provincie gunnen, dat zij in korte tijd het centrum van het land kunnen bereiken. Maar in ieder geval •wil ik er oog voor hebben, dat wi] de verschillende delen van de provincie daarvoor als het ware aan elkaar moeten verbinden, en dat er dus de mogelijkheid moet zijn om ook in de provincie Zeeland door middel van goede verbindingen elkander te kunnen ontmoeten en ook het zakenleven te kunnen bevorderen.

Mijnheer de Voorzitter! Er is gesproken over de autobusdienst, die op het ogenblik van Zeeuwsch-Vlaanderen naar Breda loopt. Ik kan mij indenken, dat men deze missen gaat. Anderzijds kan ik mij ook voorstellen, dat deze dienst moeilijk te bestendigen is, want het zal de vraag zijn of hij inderdaad enigszins rendabel is te maken. Toch begrijp ik zeer wel, dat de Zeeuwsch-Vlamingen graag de mogelijkheid hebben om, wanneer door mist of door andere omstandigheden de Schelde eventueel onbevaarbaar zou zijn, door een openbaar middel van vervoer naar hun woonplaats te kunnen te­ rugkeren. Levendig begrijpt hij, dat dat een uiterst moeilijk probleem is, maai bij mij is toch de vraag gerezen, of er geen mogelijkheid is om, wanneer de door mij geschetste omstandigheden zich voordoen, te trachten b.v. van Roosendaal of Bergen op Zoom uit deze verbinding nog te geven, omdat men anders niet thuis zal kunnen komen; m.a.w. om daar een soort van reservedienst in te stellen. Wellicht zou dit de oplossing kunnen brengen, en ik zou in ieder geval graag onze Zeeuwsch-Vlamingen de gelegenheid geboden zien om thuis te komen, want het komt mij voor, dat zij daaraan behoefte hebben en dat graag willen, evengoed als wij in Zuid-Beveland en op Walcheren dat willen. En waarom zouden wij hun niet geven, waarvan wij zelf genieten?

Volkomen duidelijk is mij ook, dat er voor de wegen nog veel nodig is. Ik vraag mij nochtans af, of wij werkelijk in de richting moeten gaan, waarin op het ogenblik soms wel het streven schijnt te liggen. Dat lijkt mij namelijk wel een klein beetje te rieken naar perfectionnisme. Men wil toch ook wel eens te grote eisen gaan stellen. Wanneer men op de planologen afgaat, dan zal er over zo-en zoveel jaar een zeer groot en intens verkeer plaats hebben, maar op dit ogenblik zitten wij toch al met betrekking tot het verkeer met moeilijkheden, en dus zou ik willen zeggen, daf eUce tijd in deze zijn eigen lasten zal moeten dragen. Moeten wij daarom nu reeds zó ver vooruit zien en handelen, dat vidj lasten op ons nemen voor iets, dat ons in wezen toch niet aangaat? Wel echter zou ik het op prijs stellen, wanneer Gedeputeerde Staten zouden trachten om de wegen, die nu reeds op de plannen staan, te verbeteren, opdat wij behoorlijke verbindingen krijgen.

Mijnheer de Voorzitter! Ik zal toch ook met een enkel woord nog moeten terugkomen op hetgeen de heer van Oorschot gezegd heeft over de eigenaren van de grond. Ik meen namelijk, dat dit geachte Hd wel een beetje te ver gegaan is. Zeer wel weet ik, dat men over het algemeen van oordeel is, dat een pachter van de Staat er nog niet al te slecht aan toe is, maar om hier nu maar één lijn te trekken en te zeggen: „Ziezo, de nieuw gewonnen gronden moeten maar aan de gemeenschap komen en blijven, en daarin mag nooit verandering worden aangebracht", lijkt mij toch wel enigermate bezwaarlijk. Ik vraag mij af, of dit wel juist zou zijn. Ik meen, dat wij, wat dit aangaat, werkelijk niet moeten gaan zeggen: Dit moet zo gebeuren en dit zal zo gebeuren; m.a.w. vsdj moeten er maar naar streven, om al deze grond eigendom van de gemeenschap, eigendom van de staat te maken. Gaarne erken ik. Mijnheer de Voorzitter, dat inpolderingen nog nodig zijn, want wanneer men de herverkaveling uitsmeert over het aantal jaren, dat de herverkaveling eist, dan zal er, ook bij de aderlatingen, die Zeeland, laat ik het dan zo maar noemen, op het ogenblik ondergaat, doordat er een mogelijkheid is om zich elders te vestigen, niet veel ruimte meer overblijven. Ik geloof, dat, waimeer wij dit eens nauwkeurig zouden nagaan en de bevolkingsaanwas juist onder het agrarisch deel zouden opnemen, wi] tot de conclusie zouden komen, dat er over een jaar of 8 of 10 eigenlijk weer geen sprake meer is van verruiming.

Er zullen dan weer zeer veel jongeren zijn, die een bedrijf willen hebben, maar daartoe geen gelegenheid zullen kunnen vinden, omdat de grond komt te ontbreken.

Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik de heer van der Feltz zou volgen op het punt van de subsidies, waarover ik al even gesproken heb, dan gaan wij naar mijn mening in de verkeerde richting, want dan komen wij tenslotte in de rich­ ting, waarin de heer van der Feltz de heer van Oorschot een grote steun zou geven. Ik denk, dat dan alles aan de overheid zal komen, en dat dan het rode licht zal gaan branden.

Ik zal het niet te lang maken, maar ik wil wel zeggen, dat ik in het algemeen genomen tevreden ben over de uitvoerige antwoorden van Gedeputueerde Staten in de stukken. Wij mogen niet klagen, dat ons op het afdelingsverslag geen commentaar meer bereikt. Dat is wel eens anders geweest. Ik weet wel, wij moeten niet altijd naar het oude vragen en niet altijd naar het nieuwe streven, maar wat goed is, moeten wij doen, en ik kan inderdaad als mijn mening uitspreken, dat Gedeputeerde Staten zich blijkbaar inspannen om te antwoorden op een wijze als de Staten verlangen.

Mijnheer de Voorzitter-Wat de financiën betreft, ik kan instemmen met de aanmaning van het college tot voorzichtigheid. Wij leven inderdaad in de moeilijke omstandigheid, dat ons eigen belastinggebied hoe langer hoe minder wordt, en dat vwj hoe langer hoe meer op het algemene zijn aangewezen. Ik zie dat als iets verkeerds, want daardoor hebben wij de neiging, evengoed als een gemeentebestuur, om te ti'achten van boven wat los te krijgen, omdat wdj zelf toch niet de verantwoordelijkheid dragen om het geld bijeen te brengen. Men wil er dan van trekken wat men er van trekken kan, en dat vind ik onjuist. Bovendien vind ik het gevaarlijk, omdat wij daardoor nog meer trefbaar zijn dan voorheen. Met alle eerbied voor de goede bedoelingen meen ik toch, dat het beter zou zijn als wij konden terugkeren tot een eigen belastinggebied, opdat wij wat meer vrijheid krijgen en ons onze verantwoordelijkheid bewust zijn als wij iets willen gaan doen, wat wij dan zelf moeten betalen.

Ik heb zoeven. Mijnheer de Voorzitter, al gesproken over de concentratie van de polders. Ik geloof, dat vidj tegenwoordig in een tijd leven, dat men alles wil concentreren. Men wil aUes tot elkaar brengen, en ik zie daarin toch wel een gevaar. Men kan inderdaad trachten tot een samenbundeling te komen, maar dat zal nog niet tot een eenheid leiden. Die eenheid Hgt meestentijds op een ander gebied. Nu kan men gaan concentreren, alles gaan overkoepelen, en dan zeggen, dat men de eenheid heeft geformeerd, maar dan is het een kunstmatige eenheid van hetgeen toch nooit aan elkaar te hechten zal zijn. Wanneer die eenheid van onderaf zou groeien, zou dat beter zijn. Daarom meen ik ook hier tot voorzichtigheid te moeten manen en ik hoop, dat Gedeputeerde Staten daarvoor oog zullen hebben. Wij moeten er toch eenmaal rekening mede houden, al zijn wij dan allen Nederlanders, dat wij door inslag — ik zou zeggen: gelukkig! — verschillen, want waren wij een eenheidsvolk, dan zou het ook niet goed gaan. In dat opzicht hebben wij toch ook ervaring. Laten wij daarom trachten ieder op zijn plaats en toch samen op te bouwen, maar niet concentreren, niet alles samenbundelen. Dan kunnen wij slechts de zegen Gods verwachten, wanneer èn overheid èn volk zichzelf onvoorwaardelijk buigen voor Gods Woord en Wet.

Tot verduidelijking kan nog worden gemeld, dat onze afgevaardigde bezwaren maakte tegen het tegenwoordige streven om maar voor alles subsidies van de overheid te verkrijgen, en het aanleunen tegen de staat of provincie.

Er was in die vergadering door anderen al over een rood hchtje gesproken, en daarop zinspeelde ook onze afgevaardigde, daarbij niet alleen doelende op het gevaar, maar ook op de kleur, die de Partij van de Arbeid politiek nog altijd heeft.

Uw Zeeuwse Briefschrijixr

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 1954

De Banier | 8 Pagina's

Brief uit Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 1954

De Banier | 8 Pagina's