Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genade op rechtsgrond verheerlijkt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genade op rechtsgrond verheerlijkt

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want zie, hij bidt. Hand. 9 : 11b

II.

Twee zaken worden ons daarin openbaar. Ten eerste, waar wederbarende genade openbaar wordt, vallen de wapenen van vijandschap uit handen, leren ze vragen naar Hem, vaUen aanvankelijk met de kennis der dadelijke schuld en zonden naar God toe, beginnen een God na te schreeuwen, Die zij missen, worden wat ze nooit geweest zijn, namelijk zondaar voor God, en leren te vragen: „Heere, wat wüt Gij, dat ik doen zal? " Och, als Paulus in deze al geweten had wat hij niet wdst, was hij hier geholpen geweest, namelijk dat het al reeds gedaan is, dat het een uitgewerkte zaligheid is in Christus Jezus, die alleen een toegepaste zahgheid worden moet in het hart des zondaars.

Maar neen, daar was Paulus nog vreemd van. Wel kennis van zijn ongeluk, wel in zijn gemis gezet, wel in zijn schuld gezet en aanvankelijk zondaar geworden voor God. Hier had Paulus alleen kennis aan Hem, Die hij vervolgd had. Wiens Naam hij gelasterd had. Wiens deugden hij geschonden had. En Die wel barmhartig is, maar toch ook rechtvaardig, zoals de Heidelberger zegt. En krachtens Zijn rechtvaardigheid de zonden met tijdelijke en eeuwige straffen bezoekt, omdat wij tegen de allerhoogste majesteit Gods gezondigd hebben.

„Wat wilt Gij, dat ik doen zal? " Zei de Heere het hem aldaar? Kwam Hij Zichzelf hier nader te verklaren in genade en barmhartigheid? Neen geliefden, ganselijk niet. Och, het is het gevaarvolle van onze tijd, dat er vlugger over genade gesproken wordt door de mens, dan dat de Heere het doet. Want wat zei de Heere tegen Paulus? „Sta op en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet". Hij krijgt wel onderricht, maar geen onderricht, waar het vlees bij in het leven kan blijven. „Sta op, Paulus, en ga in de stad". O, dat is een nadere ontdekking, die hij kreeg, want nu kwam hij aan de weet wat hij nog niet wist, namelijk: „Zijn ogen geopend hebbende, zag hij niemand". Daar staat hij nu. Is dat een mens, die van God aangesproken is met aanvankelijke genade? Ja, daar staat hij stekeblind. O, hij meende nog wat te kunnen doen en te zullen doen, en nu te ontwaren niets te kunnen doen. Daar staat hij in al zijn hulpeloosheid, machteloosheid, reddeloosheid, donker van buiten, donker van binnen, ondergegaan in die zwarte nacht van eeuwige duisternis, geen stap kunnende doen naar God toe, niet kunnen komen waar hij moet komen. O, vraagt het Paulus, en hij zal zeggen: Te moeten en niet te kunnen! Daar staat hij vastgeklemd als tussen de muren der noodzakelijkheid en die der onmogelijkheid, blind staande en niet wetende waarheen, geen stap kunnende doen, tenzij hij door een ander geleid zal worden. O, Paulus was gewoon om te leiden, maar nu zou hij zelf geleid moeten worden op paden en wegen, die hij niet gekend, noch geweten, noch bewandeld heeft.

„En de mannen, die bij hem waren, hem bij de hand nemende, brachten hem te Damascus".

Is dat dezelfde Paulus, die daar blazende en nog dreigende was op de weg naar Damascus, en nu bij de hand geleid en gebracht wordt in Damascus? Waarheen? Och, daar waren vele straten in Damascus, maar er was er maar één, waar Paulus gebracht kon worden en waar de Heere al Zijn volk brengt, namelijk in de straat de rechte. Hij heeft er zichzelf niet gebracht. Neen, hij is er gebracht geworden. Dat is een werk Gods, om een mens daar te brengen, want in de straat de rechte zal al het kromme van Paulus moeten sterven. Ja, wij lezen: drie dagen at hij niet en dronk niet, maar lag neder voor het aangezicht van God onder de afbrekingen en ontblotingen en ontgronding van alles, wat geen God is en geen wezen heeft. O, op de weg naar Damascus werd hij een arme zondaar. Nu wordt hij een verloren en verdoemeKjke zondaar. Gods recht, Gods deugden hevende boven eigen leven, trekkende een welgevallen in de straffen zijner ongerechtigheid. „En zie, hij bidt".

Opmerkelijk, vrienden, zou nu Paulus daar pas gaan bidden zijn? Och neen, geloof maar, dat hij wat heeft geroepen op de weg, komende in Damascus; en toch, nu zegt de Heere tot Ananias: „Zie, hij bidt". Och, in het voorgaande bidden, hoe welgemeend ook, zat altijd nog Paulus in, maar in de straat de rechte, waar rechterlijk afgehandeld werd, viel Paulus buiten, in het kwijt en het eeuwig verloren, en daar is het, dat hij God in al Zijn deugden kreeg te aanbidden, en daar valt de bidder zeH buiten. Daar komt God aan Zijn eer, worden Zijn deugden opgeluisterd en wordt Zijn Naam verhoogd. En zegt de Heere: „Zie, hij bidt". Daar komt de Heere in over. Want waar God aan Zijn eer komt, komt de zondaar aan zijn zaligheid. Toen zeide de Heere tot Ananias: „Sta op en ga in de straat de rechte, naar één met name Saulus, want zie, hij bidt". Doch Ananias antwoordde: „Heere, ik heb veel gehoord van deze man, hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft". Maar de Heere zeide: „Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israels". En Ananias ging heen en kwam in het huis, en de handen op hem leggende, zeide hij: „Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg, opdat gij wederom ziende en met de Heilige Geest vervuld zoudt worden". En terstond vielen de schellen van zijn ogen en hij werd ziende en stond op en werd gedoopt.

O, dat eeuwige wonder! Waar Paulus onderging, daar kwam plaats voor het behoudende werk van een Ander. Ja, zegt Paulus: „Ik ben gestorven". Kostelijk is in de ogen des Heeren de dood Zijner gunstgenoten; opdat hij een Ander zou mogen leren leven. Terstond vielen de schellen van de ogen. O, daar breekt die zwarte nacht van de eeuwige dood; de schaduwen en de banden des doods worden aldaar teniet gedaan. Daar werd Paulus met medeweten zijner arme ziel overgenomen uit de dood in het leven en werd ziende. Ja, dan is zaHg het oog, dat krijgt te zien, want dat zal niet meer terugzien. Paulus kreeg te zien wat hij nog nooit gezien had. Want aldaar zegt de dichter: „Hij heeft mijn tranen willen drogen". En daar kreeg hij in te leven de zalige overgang met medeweten zijner ziel in het verbond en mocht zien en mijnen al de weldaden des verbonds. Dat ^s s^enade hier en hef eeuwige leven hiernamaals.

En Paulus werd terstond gedoopt. Hij kreeg het zegel des verbonds uit het verbond, dewijl hij met medeweten in het verbond was overgegaan. Ja, dan doet sterven erven de weldaden des verbonds, beginnende in dit leven. ZaHg dat volk, dat die klanken mag kennen, die stervende leren leven, verliezende mogen leren winnen, ondergaan en behouden worden. Ja, ik ben gestorven, en wat ik leef, leef ik door het geloof des Zoons van God.

Mij dunkt, medereizigers naar de eeuwigheid, de Heere lere ons bij aanof voortgang iets van die noodzakelijkheid, die onmisbaarheid, vóór het besluit zal baren. Want buiten dat en zonder dat is er geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Als wij er iets van hebben leren kennen, een wond geslagen is in het hart, en wij aan de weet zijn mogen komen tegen Wie wij gezondigd hebben, dat dan de Heere eens doorbrekend werk mocht schenken, om het leven niet langer in eigen hand te kunnen vinden, maar het verliezende, buiten Zichzelf in een Ander te mogen vinden. Die zegt: „Wie mij vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere."

En och, zo wij verwaardigd zijn mogen worden, op rechtsgronden verloren te leren gaan en ervaren hebben, dat Sion door recht verlost wordt, en haar wederkerenden door toegerekende gerechtigheid van een Ander, en alwaar de vloek in een zegen is omgezet, zodat gij één planting geworden zijt in de gelijkmaking Zijns doods en Zijner wederopstanding, geve dan de Heere, dat ge veel mocht uitwonen uit uzeU, om in te mogen wonen bij de Heere. Om met genade in de armmakende daad der genade in de stand des levens neer te mogen liggen. Want de Heere zegt: „Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op de Naam des Heeren betrouwen". Lopende de loopbaan in het strijdperk van dit leven, om aanstonds, als de zeer lichte verdrukking zal zijn voorbijgegaan, in te mogen gaan in dat land, waar de zon niet zal ondergaan, waar ze geen smart der zonden en des doods zullen dragen, maar verlost zijn van een lichaam der zonden en des doods. Die zullen rusten in die rust, die er overblijft voor het voUc van God, om verzadigd te mogen worden met Zijn GoddeHjk beeld. Amen.

Krimpen a. d. IJ.

Ds M. A. MIERAS

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1954

De Banier | 8 Pagina's

Genade op rechtsgrond verheerlijkt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1954

De Banier | 8 Pagina's