Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

der Staatkundig Gereformeerde Partij

Voor studie en leidraad

HAAR PROGRAM (no. 115)

Artikel 10

Voor de troon des eeuwigen, almachtigen en drieënigen Gods is geen gewichtiger getuigenis voor het menselijk geslacht, dan het geopenbaarde Woord Gods. Het is toch dat Woord, waarnaar al wat mens is, eenmaal in de dag aller dagen geoordeeld zal worden. Hierbij komen niet in aanmerking de oordeelvellingen van de één of andere vermaarde wereldwijze, niet de inzichten van een wereldberoemde scribent, zelfs niet de meningen van alle mensen tezamen. Neen, het is enkel dat Woord, naar welks uitspraken een iegelijk mens in de grote oordeelsdag ge­ oordeeld zal worden; naar dit Woord zal de Rechter van hemel en aarde het beslissen, of iemand ter eeuwige zaligheid zal ingaan, of dat hij ter eeuwige verdoemenis zal worden verwezen. Daarom reeds behoort dit Woord voor een ieder onzer van het hoogste belang te worden geschat.

Doch njet alleen uit deze oorzaak is dat Woord van de grootste betekenis, maar ook mede daarom, omdat niemand het eeuwige leven zal beërven, of het zal alleen zijn omdat Gods Geest en Woord hem met de weg des levens bekend gemaakt hebben. Maar niet enkel biedt Gods getuigenis ons de hoogste wijsheid voor de toekomende eeuw; ook zal hij in dit leven niet feilen, die Gods Woord tot een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad mag hebben. Alle ding zal hem moeten medewerken ten goede. Elk instrument, dat tegen hem gekeerd wordt, zal niet gelukken. Zelfs zijn vijanden zullen zich aan hem geveinsdelijk moeten onderwerpen en hij zal op hun hoogten treden.

Ja gewis, zowel voor het eeuwige als het tijdelijke leven, voor de toekomst als het heden, is Gods Woord een boek van de allergrootste waarde.

Daarom gebood de Heere aan Mozes het volk bij de intrede in Kanaan aan te zeggen:

„Deze woorden, welke Ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn, en gij zult ze uw kinderen inscherpen, als gij in uw huis zit, en als gij op de weg gaat, en nederhgt en opstaat. Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdsierselen zijn tussen uw ogen, en gij zult ze op de posten van uw huis en aan uw poorten schrijven."

Deze woorden des Heeren aan Mozes overdenkende, zult gij het niet kunnen loochenen, dat de Heere gebood, dat niet alleen de volwassen Israëliet, maar ook diens kind Gods getuigenis in alles, zowel in het tijdelijke als in het eeuwige, zowel in het maatschappelijke als in in het geestelijke, in heel zijn doen en laten tot regel en richtsnoer zijns levens behoorde te hebben.

En sla nu het Oude Testament open waar gij wilt, allerwege kunt gij daarin dezelfde regel gesteld vinden, als daarin gehandeld wordt over het welzijn en welvaren van een mens.

Hierbij kan tot degenen, die zo gaarne spreken van een kenmerkend onderscheid tussen het Oude en het Nieuwe Testament, gezegd worden, dat beide Testamenten ook in deze één en dezelfde taal spreken, en in het Nieuwe Testament niet minder de regel geldt, welke in het Oude gold.

De Heere Jezus getuigde immers: „Onderzoekt de Schriften; dezelve zijn het, die van Mij getuigen". En wederom sprak Hij; „Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet en de profeten te ontbinden. Ik ben gekomen om die te vervullen". En ook: „Hemel en aarde zullen voorbij gaan, maar van Mijn woorden zal tittel noch jota ter aarde vallen". Terwijl de apostel Paulus de Joden van Berea daarom edeler dan die te Thessalonica noemt, dewijl zij het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren.

Ook de apostel Petrus stelde dezelfde regel, waar hij schreef: „En wdj hebben het profetisch Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de Morgenster opga in uw harten. Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken". En elders schrijft hij: „Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God. Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord, en zijn bloem is afgevallen; maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het Woord, dat wdj u verkondigen".

En de Heilige Schrift wordt besloten met de hoogst ernstige en waarschuwende woorden: „Want ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort, indien iemand tot deze dingen toedoet. God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is. Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja kom, Heere Jezus! De gegenade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen".

Het lijdt uit deze eenparige uitspraken van Gods Woord niet de minste twijfel, of het is een nadrukkelijke eis Gods, dat Zijn geopenbaard Woord èn oud, èn jong, een iegelijk mens, tot regel en richtsnoer van al zijn werken, woorden en gedachten behoort te zijn; ja, ook gewis voor de jeugd.

Dit wordt en is wel betwist. Niet het minst in de geschriften van de nieuwlichters, welke voor, tijdens en lange jaren na de Franse revolutie zijn verschenen. Daarin heette het, dat de jeugd niet lastig gevallen en gepijnigd mocht worden met het onderwijs in de dogma's van Gods Woord, als daar zijn de totale bondsbreuk in Adam, de algehele onwil en onmacht eens mensen tot zaligheid, de noodzakelijkheid der wedergeboorte en van de verzoening door Christus' bloed, om alzo weder het beeld Gods deelachtig te worden en weder in Gods gemeenschap te treden. En dit deels omdat in deze geschriften verklaard werd, dat de hersenen der kinderen deze dogma's toch niet zouden kunnen bevatten, en deels omdat daarin gesteld werd, dat zo doende de jeugd de vreugde ontnomen werd en maar al te zwartgallig zou worden opgevoed; hetgeen niet slechts een brutale loochening en schandelijke aanranding van de eis van des Heeren Woord was, maar ook tevens een goddeloze miskenning van Christus' woord, dat Zijn juk zacht en Zijn last licht is, en dat er vrede en vreugde door het bloed des kruises is. Vooral wat de nieuwlichters met een hatelijk woord de bloedtheologie noemden, was een gruwel in hun ogen; een theologie, welke naar hun oordeel voor eens en voor altijd van de aarde verbannen diende te worden. Daarbij achten zij zich christe-'" nen te zijn, stellig niet minder dan degenen, die de dogma's van Gods Woord beleden. Zij toch wilden, dat de jeugd Christus tot een voorbeeld van deugdsbetrachting voor ogen zou worden gesteld, hoewel zij Hem evenzeer als de Arianen de kroon Zijner Godheid van het hoofd rukten en met Pelagius de erfzonde loochenden en de vrije wil eens mensen huldigden. Zo dachten zij met hun leerboeken, waarin de „brave Hendrik" als voorbeeld aan de jeugd werd voor ogen gesteld, een gelukkige en voorbeeldige jeugd te kweken.

Neen, niet in de leerstukken van Gods Woord, maar wèl in de theorieën van hun verdorven menselijk inzicht wilden de nieuwlichters de jeugd onderwezen zien. 'Beschouwden zij, dat de dogma's van Gods getuigenis geen geschikte leerstof waren voor de hersenen der kinderen, ja zelfs dat zulk een onderwijs de jeugd zou bederven, zij koesterden daarbij de stoutste verwachtingen van het door hen voorgestelde en begeerde onderwijs.

Welnu, zulk een onderwijs is er jaren lang op menige school gegeven, maar de gelukkige en voorbeeldige jeugd heeft zij ons niet gebracht. De leerboekjes naar het model van de „brave Hendrik" zijn dan ook van de ene school na de andere verdwenen, en daar, waar er nog in de geest van die leerboekjes onderwijs gegeven wordt, beantwoordt dat onderwijs allerminst aan de door de nieuwlichters gekoesterde verwachtingen. Hoe zou het ook anders kurmen? Wat van de hoge God afvalt, moet toch zekerhjk vallen!

Niet de theorieën van ongeloof en bijgeloof zullen ons volk het heil kunnen doen dagen, maar wel een schuldige en ootmoedige terugkeer tot Gods Woord en wet. En het is nu Gods getuigenis, dat ons zegt: „Leer de jongen de eerste beginselen, naar de eis zijns wegs; als hij ook oud geworden zal zijn, zal hij daarvan niet afwijken".

Doch men bedenke hierbij wel, dat het niet genoegzaam is, als in de voorgevel van een school, hetzij daarin gemetseld, hetzij daarin op een bord aangebracht, de woorden prijken: , , School met de Bijbel". Wil het waarlijk een school met de Bijbel zijn, dat moet daarop in Gods Woord onderwezen worden, en mag er geen leerstuk uit dat Woord, dat niet strookt met het inzicht van de leraar of onderwijzer, die het onderwijs geeft, verzwegen of geloochend worden, maai dient daar niets achtergehouden te worden, dat niet geleerd zou worden al de raad Gods.

Doch daarover gaan wij thans niet handelen, maar wensen zulks in een volgend artikel te doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1954

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1954

De Banier | 8 Pagina's