Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nota van minister Staf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nota van minister Staf

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandi

In de loop van de nu achter ons liggende week kwam de bovengenoemde nota bij de Tweede Kamer in behandeling.

De nota is een zeer lijvig stuk, waarin tal van zaken en gegevens, waarvan de Kamer tot dusverre geen kennis had, aan haar zijn bekend gemaakt. Valt zij uit dat oogpunt te waarderen, ook al niet minder omdat zij in onderscheiding met zo vele andere nota's der regering in zeer verstaanbare taal is geschreven.

Ondanks alle waardering, welke men voor de nota kan hebben, staan er dingen in vermeld, welke tot grote verontrusting aanleiding geven.

Heel de nota geeft de indruk, dat onze verdediging ons door de leiding van de N.A.T.O. is voorgeschreven en dat onze eigen landsverdediging geheel ondergeschikt gemaakt is aan internationale belangen.

Zo is het verontrustend, dat in de nota wordt medegedeeld — er staan veel meer verontrustende zaken in vermeld — dat bij een eventuele oorlog een groot gedeelte van ons land, onder meer de Noordelijke provincies, niet verdedigd zal worden.

Wie dienaangaande meer wil weten, die leze de rede van Ds Zandt, waarin hij deze zaken in de Tweede Kamer behandeld heeft.

Dewijl deze rede in een voor ieder verstaanbare taal is uitgesproken, kunnen wij met dit korte woord van toelichting volstaan.

Ds Zandt sprak dan als volgt: Mijnheer de Voorzitter! De Nota, welke de minister aan de Kamer deed toekomen, is er één, waaraan een woord van lof en erkentelijke dank niet onthouden mag worden. Zij is geschreven in een zeer wel leesbare taal en bevat tal van waardevolle gegevens. Zelfs is het verklaarbaar, dat de minister in zijn nota van 274 bladzijden zulk een omvangrijke beschouwing gewijd heeft aan de gebeurtenissen in de jaren van 1950 tot 1954, omdat daarin ons een verklaring geboden wordt van het huidige beleid van de minister, die ten opzichte daarvan aan het verleden gebonden was. Het was 's ministers goede recht om het verleden uitvoerig naar voren te brengen en ook hierbij min of meer te laten uitkomen, dat hij voor het verleden niet verantwoordehjk kan worden gesteld en dat hij eerst pas verantwoordelijk kan worden gesteld voor wat er onder zijn bestuur ten aanzien van de defensie is gedaan.

Ondanks alle waardering, welke wij voor de Nota hebben, kunnen wij toch niet verzwijgen, dat er enkele punten zijn, welke ons verontrust hebben. Dit geldt in de eerste plaats wel het feit, dat in deze nota door de regering voor de eerste maal onomwonden is erkend, dat bij de huidige stand van zaken een groot deel van ons land bij een eventuele oorlog niet verdedigd zal worden. Dit vormt voor ons een ernstig bezwaar. Heel ons land en heel onze bevolking hebben er toch een zeker recht op, waar zulke kolossale kapitalen voor de verdediging opgebracht worden, en waar onze militairen zoveel lange maanden hun dienstplicht moeten vervullen, dat zij verdedigd worden. Het is een moeilijk te dragen gedachte, dat bij een eventuele oorlog een deel van ons land direct, zonder dat daartoe iets ter verdediging aangewend zal worden, aan een vijandelijke bezetter zal worden prijs gegeven.

Het harde lot, dat ons bij de bezetting in de jaren 1940—1945 ten deel is gevallen, ligt nog te vers in ons geheugen, dan dat tegen het prijsgeven aan onderdrukking en geweldpleging van de onverdedigd gelaten provincies bij ons geen zeer ernstige bedenkingen zouden rijzen. Wij kunnen ons niet aan de indruk ontworstelen, dat speciaal Nederlanihe belangen hier maar al te gemakkelijk aan internationale belangen zijn prijsgegeven, en wij doen dan ook een ernstig beroep op de minister, tegen dit internationalisme in verzet te komen en het daarheen te leiden, dat geheel ons land en geheel onze bevolking bij een toekomstige oorlog verdedigd zullen worden. Hierbij komt nog, dat wij ook geen groot vertrouwen kunnen stellen in de IJsseUinie, waardoor het Westen en Zuiden van ons land verdedigd zullen worden. De ervarmg heeft toch geleerd, dat zulke linies maar al te gemakkelijk te doorbreken zijn. Wat al vertrouwen hadden de Fransen destijds niet in de Maginotlinie, welke de Duitsers in 1940 in betrekkelijk korte tijd doorbroken hebben. Dat ons land in een goed verdedigbare staat gebracht wordt, is toch niet alleen een Nederlands belang, maar evenzeer een internationaal belang. Stellig is het speciaal voor Engeland, hetgeen de ministef in eijn Nota zelf erkend heeft, van p-oot belang, dat ook onze Nederlandse kust in verband met de mogelijkheid voos' een vijand om geleide projectielen op Eage-!and af te vuren, behouden blijfï. Eet is dan ook voor ons een zeer ernstig bezwaar, dat onder meer de Noordelijke provincies geheel onverdedigd worden gelaten. En dat niet alleen. De IJsseUinie mist daarmede een behoorlijke flankdekking. De Noordelijke vleugel van het defensiefront behoort dan ook niet aan de IJsselmonding, doch aan de Waddenzee te liggen. Wanneer de militaire leiding van het Noord-Atlantisch Verbond daarvan niet overtuigd kan worden, dan zijn wij van oordeel, dat het de dure plicht van de Nederlandse regering is om zelf maatregelen te nemen om ook de Noordelijke provincies in de verdediging te betrekken, want ook de Noordelijke en de andere provincies van ons land mogen niet zonder slag of stoot aan een vijand worden prijsgegeven. Het heeft er thans alles van weg, dat in het NATO-verband geen eigen Nederlands defensiebeleid meer bestaat en dat wij slechts hebben te voldoen aan wat in dit verband van ons gevraagd wordt, terwijl het toch de eerste en ook wel de duurste plicht van de regering is, het eigen volk en het eigen grondgebied te verdedigen. Heel de Nota krijgt op dit punt en ook op andere punten het karakter van een omschrijving van de eisen, welke onze regering van buitenaf door de leiding van de NATO worden opgelegd. In dit verband heeft het ons wel zeer pijnlijk getroffen, dat de leiding van de NATO niet de onmisbaarheid van de verdediging van ons land aanvaardt, al ürkent zij de belangrijkheid van de verdediging van ons land wel, doch ook jvlechts maar als een onderdeel van de •verdediging van de gehele Noordzeekust.

Uit dit alles blijkt wel, dat de NATO onze regering oplegt, wat zij ter verdediging al of niet heeft te doen, terwijl wij het 'als de eerste plicht van onze regering beschouwen, dat zij onze strijdkrachten inzet voor de verdediging van het eigen land. Daarvoor brengen wij onze zware financiële offers op en daarvoor vervullen ook onze militairen in de eerste plaats hun zo langdmrige militaire dienstplicht. De financiële offers zijn toch wezenlijk niet gering. In de eerste jaren is per jaar de som van ƒ 1500 millioen opgebracht, terwijl voor de jaren van 1955 tot en met 1957 telkens ƒ 1350 millioen zal moeten worden opgebracht. Alles tezamengeteld, komt men dus tot ruim ƒ 11 müliard, wel bedrag Nederland van 1950 tot het einde van 1957 voor de verdediging zal hebben opgebracht.

Hierbij komt nog, dat de minister in zijn Nota heeft verklaard, dat Nederland voor de Atlantische verdediging bijzondere strategische betekenis kan verkrijgen, indien het in zodanige staat van verdediging wordt gebracht, dat het zelfs tegen zeer krachtige aanvallen te velde houdbaar is. Is Nederland, aldus de minister, dan geheel of gedeeltelijk houdbaar geworden, dan is het voor de bondgenoten van grote betekenis, dat het ook werkehjk gehouden wordt.

Wij zijn van oordeel, dat de minister dit wel te rooskleurig beschouwt, omdat, indien ons, menselijkerwijs gesproken, geen krachtige steun van de grote mogendheden wordt geboden, wij niet in staat zullen zijn een zeer krachtige iAjandeUjke aanKxA af te slaan. Wij hebben slechts te letten op de reusachtige legers, waarover de Sovjet-Unie beschikt, te weten 22 parate divisies in Oost-Duitsland, 60 dito in de satelietlanden, terwijl zij bovendien nog wel 140 reserve-divisies en 180 mobüisabele divisies kan laten aanrukken. Wat moet en kan N%derland daartegen beginnen, als het op eigen krachten is aangewezen?

Dit klemt nog te meer, waar wij in het geheel geen pantserdivisies hebben en ons luchtverdedigingsapparaat er ook al ongunstig — bepaald zeer zwak — voor staat.

Hierbij komt nog de grote moeilijkheid betreffende de personeelsvoorziening. Er zijn toch, volgens de Nota, voor het legerplan in 1954 5100 beroepsofficieren nodig, terwdjl er aan officieren, kadetten en onderluitenants in totaal 3082 aanwezig zijn, zodat het tekort aan beroepsofficieren 2018 bedraagt. Nu wil de minister dit tekort aan beroepsofficieren aanvullen met 1693 reserve-officieren, maar ook dan nog is en blijft er een tekort van 325 officieren.

Daarnaast blijkt er nog een tekort te bestaan van 2268 aan reserve-officieren om te voorzien in de behoefte aan paraat aanwezige 2018 officieren en 2850 reserve-officieren (totaal 4868).

Mijnheer de Voorzitter! Er bestaat dus alle reden voor de vraag, of de minister op 1 October van dit jaar in werkelijkheid kan beschikken over dit aantal parate reserve-officieren. Slaagt de minister er niet in dit hiaat aan te vullen, dan is te voorzien, dat de parate divisie allerminst naar behoren zal zijn samengesteld.

In dit verband zouden wij de minister er nogmaals op willen wijzen, dat het niet alleen gewenst, maar zelfs noodzakelijk is, dat bekuMme onderofficieren tot officieren, korporaals tot onderofficieren, en gewone militairen, die daarvoor geschikt zijn, tot korporaal worden bevorderd. Het is volstrekt niet de eerste keer, dat wij hierop hebben aangedrongen. Wij hebben dit al jarenlang bij de regering bepleit, ook al ter bevordering van de goede geest in het leger. Het is dan ook moeüijk te verstaan, hoe de minister, voor wat de personeelsvoorziening betreft, kan spreken van een bevredigende toestand, te meer, daar er ten aanzien van de gespecialiseerde militaire troepen eveneens zeer ernstige moeilijkheden bestaan, gelijk de minister zelf in de Nota opmerkt.

Voorts verwekt het bij ons ernstige ongerustheid, dat de materieelvoorziening niet is zoals zij wel behoorde te zijn. Wij erkennen, dat dit niet bepaaldelijk aan de minister heeft gelegen, maar veel meer aan onze bondgenoten. Zo wordt in de Nota vermeld, dat men van Amerika de specificaties te laat of onvolledig kreeg. Ook is het dikwijls voorgekomen, dat aanvankelijk was overeengekomen, dat wij de uitrustingsstukken van Amerika zouden ontvangen, tervidjl ons later werd aangezegd, dat wij deze uitrustingsstukken zelf moesten aanschaffen en vervaardigen, terwijl het ook geschied moet zijn, dat ons toegezegde materialen zeer laat werden ontvangen. Buiten dit alles zijn er ook wel dingen voorgekomen, welke anders hadden kunnen en anders hadden behoren te gebeuren.

De minister heeft dienaangaande opgemerkt, dat de gevolgen van miskopen veel ernstiger zijn dan alleen uit een oogpunt van de daaraan verbonden financiële schade. Wij zijn echter van gevoelen, dat miskopen aiet behoreQ voor t3 komen, althans dat er ten scherpste tegen gewaakt moet worden, dat zij voorkomen. Of dit laatste altijd wel geschiedt, betwijfelen wdj. Wanneer er gewone fietsen worden gekocht in plaats van sterke en voor de militaire functie berekende fietsen, is «t alle reden om te zeggen, dat zulke miskopen in geen geval hadden mogej voorkomen.

Sprekende over het materieel, willen wij nogmaals met alle nadruk bij de minister bepleiten, dat er voor zal worden zorg gedragen, dat dit naar behoren wordt gebruikt en niet, wat maar al te vaak gebeurt — zelfs uit het leger zelf komen hierover klachten — ruw en onverschillig wordt misbruikt, en ook dat naar de nodige zuinig, heid zal worden gestreefd.

Wat de munitie betreft, achten wij het geboden, dat hiervan voldoende voorraden aanwezig zullen zijn, opdat voorkomen zal worden, dat er, wat in de laatste oorlog het geval was, gebrek aan munitie zal zijn. Ook zouden wij gaarne door de minister worden ingelicht, waarnaar oolc ons voorafgaande sprekers hebben gevraagd, of er wel voor een voldoend aantal bunkers en ander nodig verdedigingsmateriëel is gezorgd. Het zal ons aangenaam zijn als de minister daarop een volledig antwoord wil geven.

Mijnheer de Voorzitter! Op dit punt en ten aanzien van de gehele bewapening komen wij er met alle klem voor op, dat deze naar behoren zal zijn. Het is een dure plicht der regering, waar bij een eventuele oorlog de militairen hun leven ter verdediging van het vaderland inzetten, dat dezen goed en deugdelijk bewapend zullen zijn. Het is onverantwoordelijk de militairen zonder deugdelijke bewapening ten oorlog te zenden en even onverantwoordelijk als in geval van oorlog reeds na enkele dagen zou bhjken, dat er gebrek aan munitie zou zijn. In nauw verband hiermede achten wij het noodzakelijk, dat er voldoende opslagplaatsen en magazijnen zijn, waarin munitie kan worden opgeborgen, terwijl wij het noodzakelijk achten, dat deze buiten de bebouwde kom van een gemeente worden aangebracht, opdat bij mogelijke explosie de bevolking niet door ernstige rampen wordt getroffen. Hierbij wensen wij de minister te vragen, of het waar is, zoals in de pers is vermeld, dat er in ons land gebrek aan bergruimte was, toen plotseling op een gegeven ogenblik veel munitie uit eigen productie opgeborgen moest worden.

Mijnheer de Voorzitter! Ons verontrust niet weinig, wat de minister ons aangaande de luchtmacht in zijn Nota heeft medegedeeld. Wij wülen hierbij nadrukkelijk vooropstellen, dat het voor een klein land als het onze uiterst moelijk is een deugdelijke luchtvloot te hebben. Dit geldt zowel ten aanzien van het aanschaffen van vliegtuigen — en in het bijzonder van bombardementsvliegtuigen — als ten aanzien van de personeelsvoorziening en het organiseren der gronddienst, waarbij nog komt, dat de vliegtuigen over het algemeen spoedig aan veroudering onderhevig zijn, gelijk dat in 1947 met de Spitfires het geval was, toen men genoodzaakt werd het aanvankelijke plan voor de vorming van 5 squadrons prijs te geven.

Nochtans, al beseffen wij de moeilijkheden ook ten aanzien van de hoge kosten, welke aan de vorming van een deugdelijke luchtvloot verbonden zijn, zijn wij wel van mening, dat onze luchtmacht een betere verzorging nodig heeft zij thans heeft, want dan onze luchtmacht is uitermate zwak. De minister geeft zelfs toe, dat er bij de huidige samenstelling van de luchtmacht ernstig gebrek bestaat aan radarmaterieel en vliegtuigen. De minister stelt in deze zijn vertrouwen maar al te veel op de hulp der bondgenoten, doch hij kan daarmede in geval van oorlog zeer bedrogen uitkomen. Hij beroept zich te dezer zake op het feit, dat generaal Gruenther, de commandant der NATOstrijdkrachten, van ons geen grotere bijdrage voor wat betreft de luchtmacht vraagt. Dit moge al zo zijn, maar dit wijst tevens heel sterk uit, dat de leiding van het Noord-Atlantisch pact ons in deze geheel de wet voorschrijft, waarbij dan de eigenlijke verdediging van ons land het loodje legt. Dit is ook het geval ten aanzien van de opbouw van vijf infanteriedivisies, waarop de leiding van de NATO zo zeer gesteld is.

Daaraan zijn voor ons geduchte bezwaren verbonden, omdat het kader niet beschikbaar is, de materiëelvoorziening op losse schroeven staat, de landmacht-organisatie in een zeer acuut stadium van herziening is, de elementen pantser en verplaatsbaarheid te zeer ontbreken, en omdat luchtmacht en luchtverdediging daarbij verhoudingsgewijs veel en veel te veel op de achtergrond geraken. Deze bezwaren worden nog in geen geringe mate verzwaard door de onzekerheid, of Amerika zijn wapenhulp aan de Westelijke mo­ gendheden en ook aan Nederland zal bhjven leveren. Dat het dit niet zal bhjven doen aan de landen, die het Europese Defensieverdrag niet goedkeuren, is wel als zeker aan te nemen. Doch ook ten aanzien van landen, die dit verdrag wel goedgekeurd hebben, rijst er onzekerheid, zelfs grote onzekerheid. Als toch het amendement van de Amerikaanse afgevaardigde Richards door de vertegenwoordigende lichamen van Amerika wordt aangenomen, dan komt letterhjk alles weer geheel op losse schroeven te staan. Dit amendement houdt immers in, dat aan de landen, die het Europese Verdedigingsverdrag ondertekend hebben, wel wapenhulp zal worden gegeven, mits zij zich aaneensluiten in een gemeenschappelijk collectief defensieprogram.

Alle bezwaren en onzekere factoren, waarvan ik er hier enige genoemd heb, ook ten aanzien van het Europese Verdedigingsverdrag zelf, welke nog vergroot worden door het mogelijke gebruik van atoom-en waterstofbom en ook van mogelijke andere nieuwe wapens, al die bezwaren en onzekere factoren, welke hierbij in het geding zijn, mogen de minister, wiens positie, wij erkennen het volmondig, een zeer moeilijke is, aanleiding zijn om krachtig op te komen voor de verdediging eigen land. van ons De geweldige offers, welke ons kleine land voor de verdediging opbrengt, zouden toch wel zeer kwalijk zijn besteed als straks zou bhjken, dat het eigen land in een onverdedigbare staat of onvoldoend verdedigbare staEit is gelaten. Het is toch niet te verantwoorden, wanneer onze soldaten louter en alleen moeten dienen en louter en alleen hun leven zullen gaan inzetten voor een vreemd grondgebied. Daarom dient ook voorkomen te worden, dat onze militairen onder vreemd commando worden gesteld.

Ook ten aanzien van de vervanging van de bewapening en uitrusting, voor het geval straks blijkt, dat het opgebouwde apparaat verouderd is, vragen wij ons af of de minister wel zal uitkomen met het door hem geraamde bedrag van ƒ 1350 millioen per jaar. Ook hierbij is het onzeker of Amerika wel hulp zal bieden als ons legerapparaat verouderd blijkt te zijn.

Vóór deze rede te gaan eindigen, spreken wij er onze ingenomenheid over uit, dat de regering besloten heeft de eerste oefening met twee maanden te bekorten. Daarbij spreken wij tevens de wens uit, dat de herhalingsoefeningen niet zo zeer verzwaard zullen worden, dat de ene last weggenomen is, maar door een nieuwe last vervangen zal worden. Mijnheer de Voorzitter! Tenslotte blijft het bij ons een zeer ernstig principieel bezwaar, dat de legeroefeningen in internationaal verband op des Heeren dag worden gehouden. Het geldt hier geen kleine zaak en daarom kunnen wij er niet over zwijgen. Wij vestigen er nogmaals de aandacht op, dat hier een oud Christehjk beginsel in het geding is. Zo spoedig als de christenen de staatsmacht in handen kregen, heeft Constantijn de Grote de legeroefeningen op Gods dag beslist verboden. De oude christenen hebben terecht begrepen, dat de heihging van en de rust op des Heeren dag een voornaam Goddelijk gebod is, dat geëerbiedigd dient te worden en op welks eerbiediging, wat nog wel het allervoornaamste is, Gods zegen kan rusten.

Hiermede houdt de internationale legerleiding helaas niet de minste rekening, noch met Gods gebod, noch met de zo onmisbare zegen des Heeren. Dit bewijst wel, hoe ver zij afgeweken is van de eerste christenen. Dit is tevens een bewijs van de terugkeer tot het heidendom. Wij oefenen op de minister nogmaals een sterke aandrang uit, dat hij weigert onze militairen aan de ontheiliging van Gods dag te laten deelnemen, opdat hij niet mede schuldig zal staan aan de schrikkelijke ontheiliging van des Heeren dag. Hij geve op dit punt nimmer toe, ook al zou hem dit desnoods allerlei smaad en verachting bezorgen of hem zelfs zijn ministerzetd kosten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's

De Nota van minister Staf

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's