Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en jong

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVI

Toenemende haat bij Belgische liberalen tegen Noord-Nederland

De vereniging van de Noordelijke met de Zuidelijke Nederlanden was van de zijde der laatste allerminst van harte tot stand gekomen. Wel waren zij in voorgaande eeuwen met elkaar onder één gezag geplaatst geweest, maar ten gevolge van de doorwerking der Reformatie was er een scheiding gekomen, waardoor de tegenstellingen voortdurend toegenomen waren. Die tegenstellingen openbaarden zich onder meer op het gebied van godsdienst en taal, van karakter en zeden, alsook op dat van de materiële belangen, gelijk tot op heden de stoffelijke belangen van Nederland en België nog steeds uiteenlopen. Dit is genoegzaam gebleken bij de pogingen om te komen tot de Benelux. Hoe lang is men daar al niet over bezig, hoeveel vergaderingen zijn daar al niet over gehouden, hoe veel woorden zijn over die Benelux al niet gewisseld en hij is er nog steeds niet. Vooral uit Belgische kringen van het bedrijfsleven zijn de bezwaren menigvuldig, zo zelfs, dat er eens vap die zijde gezegd is, dat de Benelux' voor België betekent de „benen" en voor Nederland de „luxe". Omgekeerd zijn van Nederlandse zijde al eveneens tegen de Benelux bezwaren van stoffelijke aard ingebracht, men denke slechts aan de bezwaren, welke enkele jaren geleden van de zijde der klompenindustrie werden aangevoerd. We moeten de Benelux echter verder laten rusten, we wezen er slechts even op om te illustreren, dat er evenals ten tijde van de vereniging der Noordehjke en Zuidelijke Nederlanden in 1815, ook nu nog steeds grote belangentegenstellingen tussen de beide staten bestaat, hetgeen ook tot uiting kwam en nog steeds komt bij de kwestie van de verbinding met de Rijn. ^

De tegenstellingen op stoffehjk gebied vloeiden in het begin der vorige eeuw daaruit voort, dat Nederland zijn bloei middelijkerwijs te danken had aan de koophandel, terwijl België het van zijn landbouw en industrie had moeten hebben. Dientengevolge stond men in het Noorden de vrije handel voor, terwijl het Zuiden beschermende maatregelen wenste.

In de eerste jaren na de vereniging was er echter niettegenstaande de bestaande tegenstellingen, van een algemeen verzet in de Zuidehjke Nederlanden, geen sprake. Wel roerden de bisschoppen en andere geestehjken zich, geHjk wij te voren aangetoond hebben, doch zolang de beide in België bestaande partijen, namelijk de liberalen en de roomsen scherp tegenover elkander stonden, was er van een krachtig aaneengesloten verzet tegen het Regeringsbeleid geen sprake. Hierin kwam echter verandering toen de liberalen van koers veranderden, hetgeen wel voornamelijk zijn oorzaak vond in het autocratische, dit wil zeggen eigenmachtige, optreden van Koning Willem I, die niet de minste kritiek op zijn beleid duldde en gewoonlijk alles zelf wüde bedisselen. In de Noordelijke Nederlanden leverde dit niet zoveel moeilijkheden op al zijn er onder de ministers mannen geweest, zoals Van Hogendorp en Faick, die ontslag uit de staatsdienst namen, omdat zij niet louter als werktuigen wensten dienst te doen.

Over het algemeen bekommerden de Noord-Nederlanders zich destijds wei­ nig om de regeringszaken. Ingenomen als vele Noord-Nederlanders waren met het liberalisme, verheugden zij zich er in een vorst te hebben, die in liberale geest regeerde. Men sliep in en vertrouwde maar en bleef vertrouwen op het vaderlijk bestuur van Wülem I, aldus een zeker schrijver. Allerlei belangrijke zaken werden dan ook door hem buiten de Staten-Generaal om bij Koninklijk Besluit geregeld, zodat zijn regering wel eens de besluiten-regering wordt genoemd.

Dit nu was de liberalen in België allerminst naar de zin. In de eerste jaren na de vereniging hadden zij de Regering gesteimd, daar ook zij sterk tegen de roomse partij gekant was, maar van lieverlede namen de grieven die zij tegen het bewind des Koning hadden, hand over hand toe. Een van die grieven was, dat België, hoewel het veel meer inwoners dan Noord-Nederland telde, toch slechts een even groot aantal leden naar de Staten-Generaal kon zenden. Een andere grief was, dat België tot de rente van de Noord-Nederlandse staatsschuld moest bijdragen, hetgeen niet zo gering was als men bedenkt, dat Nederland in die tijd een werkehjke schuld had van 575 mülioen gulden, terwijl België's schuld slechts 27 millioen bedroeg. Hierbij verloor België uit het oog, dat het door de vereniging met Noord-Nederland in Nederland's koloniën een groot afzetgebied voor zijn industrieproducten gekregen had. Vervolgens was een grief, dat bij Koninküjk besluit bepaald werd, dat met ingang van 1823 in de Vlaamse gewesten de Nederlandse taal als officiële taal moest worden gebruikt. Dit besluit vond niet alleen bij de Walen, maar ook bij de hogere standen in Vlaanderen, die zich van de Franse taal bedienden, een zeer ongimstig onthaal. Vooral echter de aantasting van de vrijheid van spreken en drukpers zette bij de liberalen kwaad bloed. Dat deze vrijheid ingekrompen werd, vond zijn oorzaak ondermeer daarin, dat zich destijds in België tal van uitgewekenen uit Frankrijk bevonden, die eerst door middel van een eigen orgaan en daarin Belgische liberalen bladen tegen de toenmalige Franse regering ageerden. Daartegen werd opgetreden met een wet, waarin het beledigen van vreemde mogendheden verboden en strafbaar werd gesteld. Het gevolg was, dat er verschillende persvervolgingen plaats vonden. Enkele jaren later werd de drukpersvrijheid nog verder ingeperkt, zowel om het ageren tegen de Franse ' alsook tegen de Nederlandse regering te bestrijden.

Toen dan ook door de Brusselse advocaat en journalist Van der Straeten in 1819 een boek werd uitgegeven, waarin een scherpe aanval op de Nederlandse regering werd gedaan en aangekondig werd, dat in een volgend deel nog meer aanvallen zouden volgen op het gemis van ministeriële verantwoordelijkheid, op de organisatie der rechterlijke macht, op het ontbreken van persvrijheid enzovoort, werd hij vervolgd en gevangen gezet. Zeven Brusselse advocaten, die het voor de schrijver opnamen en de handelwijze der Regering voor ongrondwettig verklaarden, werden eveneens vervolgd en als advocaten geschorst. Zij werden nadien wel vrijgesproken, maar de schorsing bleef nog een tijdlang van kracht en Van der Straeten zelf werd veroordeeld tot een boete van drie duizend guldens, die door publieke inschrijving in enkele dagen bij elkaar werden gebracht.

Deze en nog verscheidene andere grieven verwekten bij vele Belgische liberalen tegen de Regering en al wat Hollands was een sterke haat.

de Noordelijke provincies niet in de bedoeling der regering ligt, dat zij onmogelijk is en dat zij niet toegelaten zal worden.

Voorts gaf hij te kennen, dat een gedeeltelijk Europees Verdedigingsverdrag, dat van West-Duitsland, Nederland, België en Luxemburg (dus zonder Frankrijk) door de regering onvoorwaardelijk wordt afgewezen.

Ten aanzien van de materiëelvoorziening deelde hij mede, dat de „Polynorm" de order voor levering van rollend materieel heeft gekregen, omdat dit bedrijf voor verreweg de laagste prijs inschreef en de berekening daarvoor geheel normaal is.

Wat de verkorting van de diensttijd aangaat, zeide de minister, dat deze begin volgend jaar zal ingaan. Enige vermindering van de diensttijd achtte de regering nodig, al wordt daardoor de parate sterkte van onze strijdmacht enigermate aangetast. Er is echter een voor de regering aanvaardbare oplossing bereikt door de laatste ploeg twee maanden op klein verlof te laten gaan, waarbij de commandanten de manschappen niet willekeurig kunnen oproepen. Zelfs de chef van de generale staf zal dit niet kunnen doen zonder order van de minister.

Ten aanzien van de luchtmacht deelde de minister mede, dat eind October Amerikaanse Sabres naar ons land op een Nederlands vHegveld zullen komen, welke onder Nederlands commando zullen gesteld worden, dat van de luchtwachtposten 2/3 gereed is, terwijl de rest wacht op de goedkeuring van particuliere eigenaars van terreinen, en dat van de luchtwachtcentra er twee geheel gereed, drie bijna klaar en drie in voorbereiding zijn. Ten opzichte van de geoefendheid van de Nationale Reserve merkte de minister op, dat deze aangelegenheid in studie is en dat dienaangaande binnenkort een beslissing zal worden genomen, en dat de 103 compagnieën niet bestemd zijn voor operationeel gebruik, doch voor statische bewakingsdoeleinden.

Met dat al heeft de minister nochtans de indruk niet kunnen wegnemen, dat heel onze strijdmacht en verdediging ons door de leiding van de NATO zijn opgelegd en dat de eigenhjke verdediging van ons land maar al te veel opgeofferd is aan internationale belangen.

Dit bleek ook hieruit, dat de minister beslist weigerde gehoor te geven aan de aandrang van Ds Zandt om te weigeren, dat onze weermacht aan de internationale legeroefeningen op de dag des Heeren zou deelnemen. Hij verklaarde zijn toestemming daaraan ook in het vervolg te zullen geven. Wat wij toch van een minister van Christelijk-Historischen huize wel anders hadden mogen verwachten. Doch ook op dit punt gaf de minister toe aan een internationaal verlangen, dit stellende boven een uitdrukkelijk gebod des Heeren.

Ook bij dit debat kwam de wrijving, welke er reeds geiuime tijd tussen de K.V.P. en de P.v.d.A. bestaat, maar welke door het mandement der bisschoppen verscherpt is, tot uiting.

Professor Romme zegde de minister de steun van de K.V.P., ook voor de naaste toekomst, toe, mits hij de defensie-inspanning de juiste plaats wist te geven in het kader onzer nationale economie.

De heer Vermeer (P.v.d.A.) hekelde professor Romme's aandringen op verlaging van de defensiekosten en zeide, dat de katholieke fractieleider weer een nieuw probleem in de Nederlandse politiek heeft ingedragen, hetgeen de P.v.d.A. ernstig verontrust.

De bestaande wrijving neemt steeds scherper vormen aan. Wederzijds treden de verdedigers van het mandement der bisschoppen en de woord-en pennevoerders der P.v.d.A. steeds scherper tegen elkander op, zodat dit muisje nog een hele staart kan hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's