Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Omzetbelasting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Omzetbelasting

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Recfe van Ir van Dis

Enige tijd voor zijn aftreden" heeft de vorige minister van financiën, prof Lieftinck, bij de Staten-Generaal een wetsontwerp ingediend, hetwelk ten doel heeft de omzetbelasting wederom op een wettelijke basis te zetten. De omzetbelasting toch, welke sedert jaren hier te lande bestaat, berust niet op een wet, doch op een besluit uit de bezettingstijd, dat ook na de bevrijding door mi­ nisteriële beschikking rechtskracht be­

zat. Het duurde lang voordat dit wetsontwerp door de Kame^ in openbare behandeling kon worden genomen. In Mei 1953, dus ongeveer een jaar na de indiening, verscheen 't Voorlopig Verslag, een tamelijk lijvig stuk. Eerst in Maart 1954 verscheen op dit Verslag het schriftelijk antwoord der Regering, de zoge- noemde Memorie van Antwoord, welke vergezeld was van een nota van wijzigingen, waaruit bleek, dat de tegenwoordige bewindslieden belast met het Departement van Financiën, het oorspronkelijk wetsontwerp op een zestigtal punten gevwljzigd hadden.

Naaien had er nog een overleg plaats tussen de Commissie van Voorbereiding en de Regering, hetgeen leidde tot het Nader gewijzigd Ontwerp van Wet. Eerst, hierna kon de openbare beraadslaging beginnen, welke geruime tijd in beslag nam. Door aüe fracties der Kamer werd aan deze beraadslaging deelgenomen, hetgeen voor de fractie der S.G.P. werd gedaan door Ir. van Dis, wiens rede vwj hier plaats geven.

Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

De omzetbelasting is na de bevrijding reeds herhaalde malen in deze Kamer onderwerp van discussie geweest. Ook onzerzijds is daaraan deelgenomen, waarbij wij er steeds het pleit voor hebben gevoerd, dat de regering in zake de heffing dezer belasting zou terugkeren tot de toestand van vóór de oorlog. Toen bestond er sedert 1934 ook een omzetbelasting, doch de heffing daarvan was slechts een eenmalige, namelijk een heffing bij de bron, dus bij de fabrikanten van eindproducten. Ware dit zo gebleven, dan zou er, naar het ons wil voorkomen, niet zulk een sterk verzet tegen de omzetbelasting gerezen zijn als dat nu het geval geweest is en nog steeds is. Wel zijn er ook aan het stelsel der eenmalige heffing bezwaren verbonden, maar deze wegen toch, naar het oordeel van het bedrijfsleven zelf, niet zo zwaar en leiden ook niet tot zulke onbillijkheden, als het geval is bij het stelsel, dat in 1941, dus in .bezettingstijd, werd ingevoerd, waarbij niet slechts de fabrikanten, maar ook alle andere schakels van het bedrijfsleven, tot zelfs de kleinhandel toe, bij de omzetbelasting betrokken werden. Hoewel daartegen destijds reeds van de zijde der belanghebbenden werd opgekomen, bleef dit dusgenoemde cascadestelsel gehandhaafd, niet slechts gedurende de bezettingstijd, doch ook na de bevrijding, doordat de toenmalige regeringen niet bereid bleken daarin ook maar enige wijziging aan te brengen. Eerst nadat er voortdurend van de zijde der Kamer druk op de regering was uitgeoefend om de heffing der omTxibelasting te herzien, verklaarde de voorganger van de huidige minister van Fianciën op 6 December 1951, dat hij, indien er geen spoedig resultaat zou worden bereikt bij de onderhandelingen, welke in Beneluxverband gevoerd werden om tot een uniforme regeling der omzetbelasting te komen, hij er zich ernstig over beraden zou om in Nederland alleen tot een wijziging dezer belasting over te gaan. Als gevolg van deze toezegging had op 19 Juni 1952 de indiening plaats van het wetsontwerp, hetwe& de Kamer thans in behandeling heeft.

Dit ontwerp bracht echter niet, wat de belanghebbenden zo zeer gehoopt en begeerd hadden, namelijk afschaffing van het cascadestelsel en terugkeer tot het stelsel der eenmalige heffing.

Vrijwel het enige lichtpunt, dat in het ontwerp voorkwam, was, dat de kleinhandel van omzetbelasting weid vrijgesteld, hetgeen nog niet wil zeggen, dat de middenstand in zijn geheel van de zwaar drukkende omzetbelasting vrijgesteld werd. Voor diegenen toch onder de middenstanders, die een ambacht uit­ oefenen en diensten voor particulieren verrichten, zoals schilders, behangers, rijwielherstellers, smeden en zovele anderen meer, gold in het oorspronkelijke wetsontwerp de vrijstelling niet en geldt die vrijstelling ook nu, na de vele in dit ontwerp aangebrachte wijzigingen, nog niet.

In het wetsontwerp wordt alzo gehandhaafd, wat in de bezettingstijd is ingevoerd en na de bevrijding in stand gehouden en zelfs uitgebreid is, namelijk de meermalige heffing met uitzondering van de kleinhandel, voor wat betreft de levering aan particulieren, terwijl ook de omzetbelasting op het verrichten van diensten gehandhaafd wordt.

De regering sloot zich hiermede aan bij de aanbevelingen in het in 1947 verschenen rapport van de commissie van deskundigen uit de Benelux-landen, waarin onder meer was uitgegaan van de gedachte, dat bij een eenmalig stelsel moeilijk een zo hoge opbrengst van de omzetbelasting kan worden verkregen als in' het stelsel van de herhaalde heffing reeds bij een matig tarief te bereiken is. Het behoeft niet te verwonderen. Mijnheer de Voorzitter, dat dit standpunt der regering voor de belanghebbenden een grote teleurstelling was en nog steeds is. Het houdt toch in, dat de totale opbrengst en de totale druk der omzetbelasting zo min mogelijk verminderd mochten worden, hetgeen dan ook tot uiting komt in het onderhavige wetsontwerp, waarin voor tal van leveringen de omzetbelasting in plaats van verlaagd aanmerkelijk verhoogd wordt. Zo wordt voorgesteld het tarief ten aanzien van fabrikanten van eindproducten en andere dan eindproducten te verhogen van 4 pet. tot 5 pet., het tussentarief zelfs van 7 pet. tot 10 pet. en het tarief voor leveringen door de groothandel van 0.50 pet. op 0.75 pet.

Volgens het oorspronkelijk wetsontwerp, zoals dit door 's ministers voorganger werd ingediend, zou de druk nog zwaarder zijn geweest doordat daarin o.m. ook bedrijven, waarbij de fabrikant tevens aan particulieren levert, zoals dat bij voorbeeld het geval is bij banketbakkers en maatkleermakers, hoger belast werden, terwijl daarin ook het verrichten van diensten aan anderen dan particulieren op een hoger percentage werd gebracht. Wij zijn de regering dan ook zeer erkentelijk er voor, dat zij ten deze, alsook in ander opzicht, onderscheidene wijzigin-' gen in het oorspronkelijke wetsontwerp heeft aangebracht, maar toch is de toestand desondanks nog zo, dat van de circa 380.000 middenstandsondernemers er nog wel rond 250.000 zijn, die niet van de verplichting tot hei 'betalen van omzetbelasting worden vrijgesteld en voor wie ook generlei verlichting is aangebracht. Dezen blijven alzo de zware druk der omzetbelasting, die voor hen practisch neerkomt op een bedrijfsbelasting, gevoelen. Dat dit niet overdreven voorgesteld is, blijkt uit het feit, dat het Economisch Instituut voor de Middenstand er toe overgegaan is de omzetbelasting onder de exploitatiekosten op te nemen. Wij betreuren het daarom ten zeerste, dat de regering geen grotere verlichting heeft voorgesteld dan zij gedaan heeft. Dit had zij kunnen doen door bij voorbeeld het bedrag van ƒ 1200, dat volgens het wetsontwerp ten aanzien van fabrikantenleveringen vrijgesteld is, aanmerkelijk te verhogen, bij voorbeeld, zo­ als dit van de zijde der ondernemers is verzocht, tot ƒ 5000, met dien verstande, dat dit bedrag ook van omzetbelasting vrijgesteld zou worden, indien de bedoelde leveringen en verrichte diensten genoemd bedrag te boven gaan. Wanneer de regering daartoe bereid ware, zou een grote groep van kleine ambachtsbedrijven, welker omzet kleiner dan ƒ 5000 is, daar^ door van de omzetbelasting worden vrijgesteld. Hierdoor zou het wetsontwerp enige verhchting kunnen brengen in de zware druk, welke de omzetbelasting vooral op de kleine bedrijven legt.

Wat voorts de vrijstelling voor de Heinhandel betreft. Mijnheer de Voorzitter, is er alle reden voor de vraag, of deze in werkelijkheid wel van zo grote betekenis is als dit wordt voorgesteld. Er is toch in het principe van het wetsontwerp, namelijk dat zij, die leveringen of diensten verrichten, die aan omzetbelasting onderworpen • zijn, deze in hun verkoopprijs of in het tarief der verrichte diensten kunnen verwerken, geen verandering gebracht. De kleinhandelaars zullen dus, naar het zich laat aanzien, hun producten tegen hogere inkoopprijzen moeten gaan inslaan. Dit betekent, dat zij in andere vorm toch omzetbelasting moeten betalen. Het verschil is alleen, dat deze bij de huidige toestand pas betaald wordt wanneer de waren verkocht zijn, terwijl men ze volgens de regeling van het wetsontwerp vooruit betalen moet. Bovendien drukt deze omzetbelasting in de vorm van hogere inkoopprijzen ook op goederen, welke men niet direct, misschien wel helemaal niet, kwijt kan. Hetzelfde geldt voor goederen, die men wel verkocht heeft, doch welke door de afnemer niet of niet geheel betaald worden. Indien dit laatste zich voordo'et bij de huidige regeling der omzetbelasting, dan behoeft men de omzetbelasting niet of slechts voor een evenredig deel te voldoen, doch volgens het onderhavige wetsontwerp zal wanprestatie van zijn afnemers aan de kleinhandelaar geen vermindering van omzetbelasting opleveren. Hij heeft in zijn inkoopprijs zijn omzetbelasting voldaan en 'krijgt hiervan bij wanbetaling geen cent terugbetaald. Wat in het wetsontwerp wordt voorgesteld, moge dan al op de eerste klank af een grote verlichting voor de kleinhandel inhouden, in werkelijkheid is deze vrijstelling niet van die grote betekenis als dit wel voorgesteld is en nog wel voorgesteld wordt.

Wezenlijke verlichting zou er voor de kleinhandelaar slechts zijn, indien voor hem de inkoopprijzen na de totstandkoming dezer wet gelijk bleven. Daartoe echter zou nodig zijn, dat de heffing voor de fabrikanten niet zou worden verhoogd, en dat juist wü dte regering niet, waar zij in haar wetsontwerp voorstelt, de omzetbelasting voor de fabrikanten van 4 tot S pet, en het tussentarief van 7 tot 10 pet. te verhogen. Het wetsontwerp moge dan al tot gevolg hebben, dat de kleinhandel in het vervolg geen directe omzetbelasting zal ibehoeven op te brengen, indirect zal hij dit wel terdege moeten doen. Het voordeel, dat in het wetsontwerp schijnbaar aan de kleinhandel geboden wordt, is dus van zeer betrekkelijke waarde.

Voorts, Mijnheer de Voorzitter, wordt in de gewisselde stukken gesproken over het vervallen van de administratieve rompslomp. wanneer de kleinhandel geen omzetbelasting meer zal behoeven te betalen. Wanneer dit werkelijk het geval zou zijn, zou zulks zeker toe te juichen zijn. DJ velerlei overheidsbemoeiingen brengen over de middenstand en het bedrijfsleven in het algemeen zulk een lawine van papieren rompslomp, dat elke vermindering hiervan onze volle instemming heeft, Wanneer wij echter nagaan wat dienaangaande in het voorstel der regering geboden wordt, dan komen wij tot de conclusie, dat, ook van deze zijde bezien het voordeel voor de kleinhandelaren niet zo bijster groot is. Wel behoeven zij geen aangiften voor de omzetbelasting meer te doen, maai van zo grote betekenis is dit ook al weer niet, daar men van de in-en verkopen toch aantekeningen moet blijven maken met het oog op de aangifte voor de inkomstenbelasting. En bovendien wordt in dit wetsontwerp van de kleinhandel geëist, dat zij aantekeningen blijft maken van de inkopen, opdat de belastingcontrole de omzetten der leveranciers zal kunnen controleren. Er zal dus door dit wetsontwerp maar zeer weinig van de administratieve rompslomp voor de kleinhandelaar verdwijnen. Om daarin enige verbetering te brengen, achten wij het wenselijk — en wij bepleiten dit ook bij de regering — dat de inkoopfacturen niet ingeboekt zullen behoeven te worden, indien zij op overzichtelijke wijze worden gerangschikt en bewaard en de betaling der facturen op overzichtelijke wijze wordt geadministreerd.

Mijnheer de Voorzitter! Zoeven heb ik er op gewezen, dat het principe van het wetsontwerp na de door de regering daarin aangebrachte wijzigingen niet veranderd is, namelijk, dat zij, die omzetbelasting moeten betalen, dez; e in de verkoopsprijs of in het tarief van de verrichte diensten kunnen verwerken. Alleen voor de handelsagenten is hierbij een uitzondering gemaakt. Dezen blijven dus verplicht over hun brato-provisie omzetbelasting te betalen, zonder dat zij deze kunnen doorberekenen, zodat de omzetbelasting voor deze categorie van personen gelijkstaat met een extra-inkomstenbelasting.

Warmeer men nu bedenkt, dat de regering in haar Derde Nota Van Wijzigingen in de vrijstelling, die aanvankelijk alleen voor cargadoors en expediteurs bestemd was, ook andere tussenpersonen betrokken heeft, namelijk tussenpersonen in de vervoers-en verkeerssector, dan is het toch wel uiterst onbillijk, dat de handelsagenten niet vrijgesteld zijn. Wij zouden er dan ook bij de regering op wülen aandringen, ook de handelsagenten alsnog van de omzetbelasting vrij te stellen.

Voorts, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij op te merken, dat het onze volle instemming, heeft, dat in het ontwerp een aantal eerste levensbehoeften vrijgesteld is op grond van het feit, dat zij onmisbaar zijn.

Wij vragen ons echter af, of het dan wel juist is de percentages voor fabrikanten en groothandel ten aanzien van het product gist te verhogen, daar gist toch een onmisbare grondstof is bij de bereiding van brood, dat ongetwijfeld tot de eerste levensbehoeften behoort. Deze verhoging betekent voor de bakkers een extra-belasting, hetgeen ongetwijfeld als zeer ongewenst moet worden beschouwd. Het wil ons daarom voorkomen, dat er alle reden voor is aan de lijst van vrijgestelde producten gist toe te voegen, alsmede jog andere producten, die onder de eerste levensbehoeften gerekend kunnen ^vorden, zoals o.m. ontbijtkoek en andere soorten koek, die bij de huidige regeling ook vrij van omzetbelasting zijn.

Mijnheer de Voorzitter! Zoals door mij 2oëven is opgemerkt, heeft de regering gen aantal eerste levensbehoeften van de omzetbelasting vrijgesteld, omdat zij onmisbaar zijn. Geldt dit echter niet evenzeer voor hen, die medische hulp verlenen, dus voor artsen, tandartsen en verkopers van geneesmiddelen? Hoewel dezen de oinzetbelasting mogen doorberekenen, zijn wij toch van oordeel, dat er alles voor te zeggen is, ook hen over de gehele 'hnie vrij te stellen, daar toch de medische hxilg evengoed onmisbaar is als de eerste levensbehoeften.

Dit klemt te meer, omdat de diensten aan, alsmede de geneesmiddelen en verbandstoffen voor verzekerden en voor instellingen onbelast zijn. Terecht wordt dit als een grote onbiUijkheid aangemerkt ten aanzien van de particuliere patiënten, onder wie er ook zijn, die slechts over een kleine of middelmatige beurs beschikken, zoals over het algemeen het geval is met hen, die wegens gewetensbezwaren niet bij een ziekenfonds zijn aangesloten. Deze personen nu worden met andere particulieren, als zij ziek zijn, van andere zieken onderscheiden en tot belastingobjecten gemaakt. Wij kunnen ons hiermede niet verenigen en bepleiten deswege bij de regering, dat zij ten deze het voorbeeld van België volgt, waar alle medische hulp, zonder onderscheid te maken tussen ziekenfonds-en particuliere patiënten, van omzetbelasting is vrijgesteld, gelijk daar over het algemeen de beoefenaars van vrije beroepen in het geheel niet aan omzetbelasting onderworpen zijn. In dit verband zouden wij er ook bij de regering op willen aandringen, de particuliere inrichtingen voor ziekenverpleging, die zulk een belangrijke taak vervullen, van omzetbelasting vrij te stellen, zoals ook anderen, onder wie niet alleen verpleegsters en vroedvrouwen, doch ook kunstenaars, schrijvers en zelfs personen, die een tak van sport als beroep beoefenen, beneden een bepaald inkomen van deze belasting zijn vrijgesteld.

Ook achten wij het van het allergrootste belang, dat het vervoer van goederen door middel van binnenscJtepen, voor zo ver dit geschiedt op de wateren, waarop de Acte van Mannheim van toepassing is, benevens het laden en lossen van die goederen, van omzetbelasting vvorden vrijgesteld, zoals dit in het wetsontwerp ook geschiedt ten aanzien van het vervoer van goederen door middel van zeeschepen, verkeersluchtvaartuigen en andere vervoermiddelen.

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij bij de regering voor te staan, dat gerookte paling van de omzetbelasting wordt vrijgesteld, daar deze toch allerminst een weeldeartikel is en er ook van de verse vis geen omzetbelasting geheven wordt. Die ontheffing zal de consumenten ten goede komen, doch ook de IJsselmeervissers en de palingrokerijen, die toch reeds zon zware strijd om het bestaan hebben, nu door de voortgaande inpolderingen de visgelegenheid al meer en meer beperkt wordt. Het komt ons uiterst onbillijk voor, dat, waar de verse paling vrij is van omzietbelasting, evenals de verse bokking, van de gerookte paling omzetbelasting geheven wordt, doch van de gerookte bokking niet. Daarom achten wij het alleszins redelijk, ook de gerookte paling van omzetbelasting vrij te stellen. Hetzelfde staan wij voor ten aanzien van advertenties in dag-en weekbladen. De regering heeft het tot haar gerichte verzoek om de advertenties vrij te stellen volgens het verslag van het mondeling overleg met de Ck)mmissie van Voorbereiding afgewezen, door o.a. op te merken, dat inwilliging van dit verzoek practisch een subsidiëring van het plaatsen van advertenties zou betekenen. Wij achten dit echter geen gegronde reden om de advertenties onder de omzetbelasting te brengen.

Er worden toch zovele subsidiën uit 's Rijks kas verleend voor allerlei doeleinden, waarvan men hetzelfde zou kunnen zeggen, en die toch desondanks gegeven worden. Bovendien zijn de advertenties een belangrijk middel om de handel gunstig te beïnvloeden en daardoor het zakenleven te bevorderen. Daar' dit reeds in belangrijke mate de belastingen ten goede komt, zijn wij van gevoelen, dat het plaatsen van advertenties niet moet worden belemmerd door het heffen van omzetbelasting. Wij dringen er dan ook ten sterkste bij de regering op aan ten deze haar standpunt te herzien. Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij nog enkele opmerkingen te maken met betrekking tot het zogenaamde tussentarief, dat op 10 pet. is gebracht zonder dat een einddatum in het vooruitzicht is gesteld. Het komt ons voor, dat de goederen, die onder dit tarief vallen, zeer willekeurig gekozen zijn. Zo is het voor ons niet duidelijk, waarom een gasgeyser wel onderworpen is aan dit tarief, tervtdjl een boiler onder het normale tarief valt. Evenzeer achten wij het niet verdedigbaar om huishoudelijke voorwerpen van porselein, tot suikerpotten en eierdopjes toe, onder het tussentarief te brengen. Deze voorwerpen zijn toch geen luxe.

Dit geldt evenzeer voor electrische wasmachines, die vooral op het platteland in vele gezinnen niet gemist kunnen worden. Wij zijn er daarom sterk voor, deze artikelen, waaronder zelfs chocolade en suikerwerken begrepen zijn, onder het normale ta­ rief te brengen, en, indien de regering dit onaanvaardbaar acht, dan in elk geval een einddatum in de wet op te nemen, zodat birmen afzienbare tijd betreffende de in tabel I voorkomende artikelen, welke in dit tussentarief vallen, door de Kamer opnieuw een beslissing kan worden genomen.

Een volgend punt, Mijnheer de Voorzitter, waarover wij één en ander wensen te zeggen, betreft het belasten van diensten, die leveringen begeleiden. Het betreft hier een zeer ingewikkelde materie. Zelfs voor de belastingambtenaren zal het moeilijk zijn om de wet ten deze te kunnen toepassen. Wij zuUen ons dan ook er toe bepalen te bepleiten, dat diensten, die leveringen vergezellen, bij voorbeeld in het geval van een behanger, die behangselpapier levert en tevens een kamer daarmede behangt, van omzetbelasting vrijgesteld zullen worden, warmeer deze diensten niet meer dan 25 pet van de voor levering bedongen som uitmaken. Voorts zijn wij van gevoelen, dat het onredelijk is, dat een particulier wel een stof belastingvrij van de handel kopen kan, maar dat achteraf voor die stof volgens het wetsontwerp toch omzetbelasting moet worden betaald, zodra men deze stof laat be-of verwerken. Evenzo achten wij het onredelijk, dat van een stof omzetbelasting wordt geëist, wanneer de te be-of verwerken stof

door de ondernemer aan een particulier wordt geleverd, ook al is de ondernemer niet de fabrikant van de geleverde stof. Wij wensen dan ook bij de regering te bepleiten, dat zij alsnog haar afwijzende houding zal herzien, opdat er ten deze een voor de middenstand meer bevredigende oplossing zal worden verkregen. Mijnheer de Voorzitter! Wij willen vervolgens nog iets te berde brengen over de integratieheffing, welke bij de huidige regeling ook reeds bestaat, doch waaraan de regering vol-

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's

De Omzetbelasting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's