Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief uit Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief uit Zeeland

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLX

In de vorige brief is een deel weergegeven van hetgeen in de Staten van Zeeland bij het Reconstructie Rapport over Schouwen door een onze leden is gezegd.

Hier volgt nu weer een deel. Het kan zo nodig zijn dat de mensen kunnen nagaan hoe onze Statenleden over dergelijke zaken denken.

Het is t^enwoordig een tijd van orde en orde en regel en regel, en dan maar van bovenaf opleggen, of eigenlijk niet opleggen maar uitvoeren zonder dat er een besluit is. Het wordt dan ambtenaren-regering. Maar, bij het lezen zal een ieder blijken waar onze mensen menen dat de schoen wringt.

Ik ga nu over naar blz. 3 van het Algemeen Verslag, waar men leest, dat de Zeeuwse Landbouw-Maatschappij met de samenstelling van de reconstructiecommissie accoord is gegaan, maar in een stuk van de Z.L.M, leest men het tegenovergestelde. Wat moet ik nu aannemen? Er is geen afzonderlijk stuk van Gedeputeerde Staten te dezer zake, zodat ik niet weet wat ik nu eigenlijk geloven moet.

Op blz. 8 lees ik; „Nog een ander lid acht het na de critiek een taak voor de Provinciale Staten een weg te vinden, die zo min mogelijk pijnlijk is voor de betrokkenen". De weg, welke men hier denkt te volgen, zal echter voor de bevolking inderdaad pijnlijk zijn en haar niet meevallen. Is er nu nog een mogelijkheid, dat de bevolking inderdaad nog haar wil doet* kennen en dat zij niet alleen bij de uitvoering betrokken wordt? Het kan wel prachtig worden voorgesteld, als men bij de uitvoering mee mag spreken, maar het kan zijn, dat een zaak ons zo tegenstaat, dat wij er niets van moeten hebben en dan helpt het niets, als men bij de uitvoering mag helpen. Er kan een menu worden opgesteld, waaromtrent wordt medegedeeld: U moogt mee eten! Maar als het menu niet in de smaak valt, eet ik liever niet mee en wordt ik liever eerst in de samenstelling gekend, opdat ik weet, wat men mij wil voorzetten. Er is in dit verband gewezen op de hoogste autoriteit in de provincie, en die hebben wij toch ook wel eens horen zeggen: Dat de boer niet eet, wat hij niet weet. Het zou dus kunnen zijn, dat de bevolking niet mede wil werken, als zij niet weet, waarin zij betrokken wordt

Ik heb zoeven blz. 6 overgeslagen, waar omtrent ik ook nog een opmerking wü maken. Men leest daar bovenaan: „Van de zijde van Gedeputeerde Staten wordt te kermen gegeven, dat het college heeft gemeend, dat het buiten de taak van de Reconstructiecommissie zou liggen te rapporteren over het godsdienstig leven op net eüand". Maar heeft de overheid dan geen taak met betrekking tot het godsdienstig leven? Heeft de godsdienst niet een zodanige invloed, dat bij een dergelijk plan als waarom het hier gaat daarmede rekening mag, neen moet, worden gehouden? Nu wordt hier ook wel gezegd, dat bij de uitvoering met de betrokkenen overleg zal worden gepleegd, maar ik kom dan weer op mijn opmerking van zoeven: Wordt de zaak niet zodanig voorgesteld, dat men voor de uitvoering schrikt, omdat men door het plan reeds in een zekere richting wordt geleid?

Op blz. 6 wordt ook nog gesproken over de herbouw, waarbij men leest: „Dat men daarbij begint met te verbieden om te herbouwen in geheel verwoeste gehuchten is volkomen begrijpelijk. Maar evenzeer moet herbouw worden voorkomen in nagenoeg verwoeste dorpjes, indien dit om der wille van planologische beweegredenen noodzakelijk is. Een principieel verschil ziet het betrokken lid van Gedeputeerde Staten hier niet".

Hieruit blijkt wel, hoe men enkel op planologische wijze aan het denken is; langs die weg kan men ook alles wel oplossen en inderdaad kan het daar ook wel eens op aankomen, maar dat is nu eigenlijk juist datgene wat mij bedroeft. Men heeft zich hier iets voor ogen gesteld, dat naar mijn mening niet juist is. Men heeft zich in de eerste plaats voor ogen gesteld de bevordering van de economie en de welvaart en in de tweede plaats het geestelijk leven en zoals de heer Flikweert reeds naar voren heeft gebracht, kan ons dat niet bekoren.

Op blz. 7 wordt medegedeeld, dat er geen mogelijkheid was om contact met de bevolking op te nemen, omdat deze zozeer verspreid was. Ik kan mij de moeilijkheden indenken, maar men erkent daarmede toch, dat men van bovenaf en van buitenaf geregeld heeft en dat de bevolking niet voldoende is gehoord.

Ik ga nu over naar blz. 9, M. d. V., waar gezegd wordt, dat er nog wel een mogelijkheid zal zijn tot overleg, maar ik zou wülen vragen of er tenslotte nog enige vrijheid is. Het gaat er toch werkelijk om hoe men deze zaak zal regelen. Er wordt ook gezegd, dat de commissie niets oplegt. Accoord. Ik wil dat best geloven dat de commissie niets oplegt, het zou ook wat moois worden als zij dat deed, maar wat zijn de gevolgen? Ik heb er reeds op gewezen, dat men niet meer vrij is, want zie maar naar hetgeen gezegd wordt op blz. 9 onderaan. Daar staat, dat uiteraard rekening zal moeten worden gehouden met de rijksfinanciering, met uitbreidings-of herbouwplannen. Dat vind ik nu juist zo fataal, want wij hebben hier een rapport — men noemt het een advies — en daarnaar wordt gewerkt. Nu heeft de heer Van Oorschot gezegd, dat er bevriezing was, maar ik geloof, dat die koude uit dit rapport is gekomen en dat er zoveel koude van uitgaat, dat men in de nabijheid er van gekomen bevriest. Ik weet niet op welke wijze nu die koude-uitstraling zullen kunnen wegnemen en ik geloof, dat het niet erg gemakkehjk zal zijn om nu juist datgene wat wij hierin bestrijden weg te nemen, opdat de gevolgen niet zullen zijn, dat wij straks, wanneer wij geroepen worden een streekplan voor Schouwen vast te stellen, eigenlijk voor een voldongen feit worden gesteld. Men kan in omstandigheden soms voor zulk een voldongen feit komen te staan, waarbij men zegt, dat men het liever anders zou hebben gehad, maar dat men door de situatie welke is ontstaan niet vrij is in zijn beslissing.

Uit hetgeen op blz. 10 is gesteld, blijkt ook al, dat er toch wel enige belemmeringen zullen zijn, ook in het goedkeuren van-de wederopbouwplannen en op blz. 11 wordt gewezen op de moeilijkheid, welke er kan liggen in het vaststellen van de bedrijfsgrootte. Er wordt daar gezegd, dat er geen moeilijkheden meer liggen voor een landarbeider om op te klimmen tot kleine landbouwer. Ik voor mij geloof, dat men hier de zaak toch wel enigszins fout heeft bekeken en dat het niet een gevolg is van de herverkaveling, die op het eiland Schouwen zal plaats vinden, maar van de meer algemene pohtiek om aan de bedrijfsgrootte vast te houden. Ik meen hier ook een zekere tegenstrijdigheid te moeten constateren, want men heeft indertijd uit sociale overwegingen en ook uit andere overwegingen, welke ik volgen kan, getracht de landarbeiders de mogelijkheid te geven klein-landbouwer te worden en voor de klein-landbouwer de mogelijkheid te scheppen grootlandbouwer te worden. Die mogelijkheden acht ik door het algemene beleid nu wel beknot en ik heb nu meer de gedachte, dat men de bedrijven precies op een bepaalde grootte tracht te houden.

Uw Zeeuwse Briefschrijver.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's

Brief uit Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1954

De Banier | 8 Pagina's