Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

HAAR PROGRAM (No. 118)

Artikel 10

De Heere getuigde bij monde van de profeet Ezechiël tegen het volk van Israël, dat het vanwege zijn naam gehoereerd had. Het had namelijk daarin zijn vertrouwen gesteld, dat alleen de naam Israël voldoende was om heel het volk tot kinderen Gods te maken en hen daarvoor te houden.

Dit komt in onze donkere dagen ook maar al te veelvuldig voor. Hoe velen toch verkeren ten onzent in de jammerlijke waan en stellen hun vertrouwen er op, dat, indien het etiket „Christelijk" is geplakt op enige zaak, of enige instelling maar met het opschrift „Christelijk" prijkt, dan deze zaak of instelling ook in der waarheid Christelijk, dat is naar de leer van Christus is!

Dit geldt ook ten aanzien van de scholen. Hoevelen zijn er toch niet, die het genoegzaam is, dat de school, waarnaar zij hun kinderen zenden. Christelijk heet, zonder dat zij er ooit een onderzoek naar instellen, of het onderwijs op deze school ook overeenkomstig Christus' leer gegeven wordt. En ook is 't getal diergenen waarlijk niet gering, die vanwege de naam „Christelijk" hoereren, waarbij het nooit tot hen doordringt, dat om christenen te zijn er wat meer en wat anders dan bloot de naam „Christelijk" van node is.

In dat opzicht bestaat er en heeft er al de eeuwen door onder de mensen een jammerlijke verdwazing en verblinding bestaan.

Deze bestond er ook ten tijde van Jezus' omwandeling op aarde en daarna onder de Joden. Dezen leefden in de vaste overtuiging, dat zij, evenals Abraham, kinderen Gods waren, omdat zij uit zijn lendenen waren voortgekomen en zij evenals hij besneden waren.

Welk een betrouwen de Joden daarin stelden, leert ons de apostel Paulus wel, als hij van zijn voormalig leven en be­ trouwen in de brief aan de Philippenzen een getuigenis aflegt, schrijvende:

„Want wij zijn de besnijdenis, wij, die God in de Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen.

Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht. Indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer:

Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, uit de stam van Benjamin, een Hebreër uit de Hebreen, naar de wet een Farizeër;

Naar de ijver een vervolger der gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk".

Met dit alles meende hij, gelijk hij elders schrijft, Gode een dienst te bewijzen, zodat God hem een schuldenaar was, en niet hij bij God in het schuldboek stond. En ach, hoe velen zijn er niet, die zich op soortgelijke wijze rechtvaardig voor God achten en ten stelligste menen, dat zij als christenen Gode welbehagelijk zijn, ja zelfs verdienstelijk zijn.

Hoe gelukkig en ter zahgheid noodzakelijk is het, dat een mens zulke gronden als ten eeuwigen leven dienende leert verfoeien, er de dood op leert schrijven, en met de apostel Paulus hetgeen hem eenmaal gewin was, om Christus' wil schade acht. Gelijk de apostel daarvan getuigenis aflegt als hij schrijft:

„Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht. Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wü ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.

En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof. Opdat ik Hem keime, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns hjdens. Zijn dood gehjkvormig wordende;

Of ik eiügszias moge komen tot de wederopstanding der doden. Niet dat ik het airede gekregen heb, of ahede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook 'gegrepen ben.

Broeders! ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb.

Maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot de prijs der roeping Gods, die van 'boven is in Christus Jezus".

Diezelfde verdwazing en verblinding, waarin Paulus eenmaal leefde, treffen wij ook bij de Joden aan, toen Jezus tot de Joden, die in Hem geloofden, zeide: „Indien gijlieden in Mijn Woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen. En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrij maken". Daarop gaven de Jo- den, vertrouwend op hun naam en afkomst. Hem onmiddellijk ten antwoord: „Wij zijn Abrahams zaad en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden? " Even tevoren staat ons beschreven: „Als Hij (de Heere Jezus) deze woorden sprak, geloofden velen in Hem". Doch hoe geloofden zij in Hem? Met het hoofd of met het hart; in een blote beschouwing of in een daadwerkelijk, oprecht, levend geloof? Was het werk des geloofs door de Heilige Geest met kracht in hen gewrocht? Geloofden zij met het hart ter rechtvaardigheid? Hun daden en woorden bewezen het tegendeel.

Het was uit deze oorzaak, dat de Heere Jezus tot de Joden, die in Hem geloofden, met hun hoofden maar niet met hun harten, zeide: „Gij zijt uit de vader de duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen".

Dit leert ons, dat iemand met zijn verstand UI de Heere Jezus kan geloven, en nochtans een kind des duivels kan zijn; gelijk ook al op een soortgelijke wijze Bileam, Achitofel, Judas, koning Agrippa en Simon de tovenaar, en met hen nog zo vele anderen, geloofden en geloven.

Bovendien, in welk een verdwazing en blindheid leefden deze Joden! Zij zeiden: Wij hebben nooit iemand gediend". De waarheid was echter, dat zij niet vrij waren, maar de Romeinen dienden, gelijk de munt, welke onder hen in omloop was, waarop het beeld van de Romeinse keizer stond, hun dat toonde. Nochtans waren de Farizeërs en Schriftgeleerden daar blind voor, evenals zij ook in alle geestelijke zaken blind waren. Doch zij kenden hun blindheid niet en zeiden deswege uitermate gekrenkt eenmaal tot de Heere Jezus, wat ons in Johannes 9 : 40 beschreven staat: Zijn wij dan ook blind? " Waarop Jezus tot hen zeide: Indien gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: ij zien! zo blijft dan uw zonde!"

In hun blindheid zagen de Farizeërs en Schriftgeleerden voor het wezen der religie aan, wat het wezen er van niet is. Deswege noemde de Heere Jezus hen: , , Blinde leidslieden, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen, overmits gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat ingaan". En ook: , , Gij vertient de munte, en de dille, en de komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen moest men doen en de andere niet nalaten". En wederom: „Gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels, maar van binnen zijn zij vol van roof en onmatigheid. Reinigt eerst wat binnen in de drinkbeker en de schotel is, opdat ook het buitenste derzelve rein worde. Gij zijt de witgepleisterde graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinheid. Alzo ook schijnt gij wel de mensen van buiten rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid".

En ach, hoe veel prediking in de kerk en onderwijs op de scholen is er te allen tijde geweest en is er niet het minst in onze dagen van grove onkunde en buitengemene luchthartigheid, waarin men, vertrouwend op de naam „Christelijk", op doop en allerlei uitwendige kerkelijke en burgerlijke plichtsbetrachting, er met de Farizeërs en Schriftgeleerden alleen op uit is om het buitenste van de drinkbeker en de schotel te reinigen! Het is wel in-droevig, dat men heden ten dage in prediking en onderwijs het menigmaal bij uitstek alleen gezet heeft om in Christus Naam op te wekken en aan te dringen op de behartiging van kerkelijke en maatschappelijke deugden, terwijl men geheel achterwege laat om in naam van Christus te prediken en te onderwijzen: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: tenzij iemand wederomgeboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien".

Daarbij wordt gemeenlijk gesteld: geloof maar en neem maar aan, waarbij de mens een kracht wordt toegekend, welke hij door eigen schuld en zonde verloren heeft, en verzwegen wordt, dat het ware geloof alleen door de kracht des Heiligen Geestes verkregen wordt.

Zodoende verbuigt men Gods waarheid, ja zet men haar geheel op de kop, keert men haar onderste boven; want het is niet eerst geloven en dan het Evangelie. Neen, eerst wanneer de Heilige Geest Gods waarheid aan het hart heiligt en toepast, zal door deze heiliging en toepassing langs de weg van Wet en Evangelie een mens het geloof verkrijgen, dat door de liefde werkt, zijn hart reinigt, hem Christus heerlijk en begeerlijk, noodzakelijk en onmisbaar, dierbaar, gepast en algenoegzaam maakt, hem met God verzoent, bevredigt en verenigt, en in hem de lust en de begeerte verwekt om

Gode welbehagelijk te leven. Neen, het is niet eerst Gods waarheid te geloven en dan het een kracht Gods te bevinden, maar integendeel is het, juist gelijk Gods Woord ons dat leert, aldus gesteld, dat door de kracht des Geestes ons het geloof gewordt, dat door de liefde werkt,

dat het geloof der uitverkorenen Gods is. Zonder dat de kracht des Heiligen Geestes het in ons werkt, missen wij dat geloof, ook al verheffen wij ons nog al zo zeer op onze Christelijkheid, ^fs al ware het, dat wij de gave. der profetie hadden en al de verborgenheden en weten schappen wisten, en al ware het, dat wij al het geloof hadden, zodat wij bergen verzetten, en al ware het, dat wij al onze goederen tot onderhoud der armen uitdeelden, en al ware het, dat wij onze lichamen overgaven opdat wij verbrand zouden worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1954

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1954

De Banier | 8 Pagina's