Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXI.

De woorden der Proclamatie krachtig, de daden veelal slap en zelfs onbillijk. De gebeurtenissen in Frankrijk.

De koninklijke boodschap van 11 December 1829, waaraan wij in het voorafgaande de aandacht hebben gewijd, had aanvankelijk een goede uitwerking. De macht der oppositie werd er door gebroken, terwijl de vrienden der Regering er met nieuwe moed door bezield werden. Dit blijkt ondermeer uit het Handboek der Vaderlandse Geschiedenis van Groen van Prinsterer, waarin over de uitwerking der proclamatie wordt verklaard, dat de tegenstanders er door uit het veld werden geslagen en degenen, die, om der tegenstanders vermetelheid en geweld, en vooral om de onverklaarbare zwakheid van het bewind, de hoop bijkans verloren hadden laten gaan, er door opgebeurd en bemoedigd werden. Indien de Regering toen de juiste maatregelen genomen had, had zij dan ook nog veel kunnen goed maken van wat zij door haar politiek van geven en nemen, van stilzitten en toegeven, had bedorven.

Daaraan ontbrak het echter in menig opzicht. Er werden door haar wel maatregelen genomen, geüjk wij tevoren hebben vermeld, maar in menig opzicht was daarop gegronde aanmerking te maken. Zo hield één dier maatregelen in, dat Kamerleden, die tegen de begroting zouden stemmen, bedreigd werden met verlies van hxm ereposten en zelfs intrekking van hun pensioen, waarop zij krachtens het bekleden van één of ander ambt een zakelijk recht hadden. Het is echter duidelijk, dat zulk een bedreiging, wanneer zij uitgevoerd wordt, gelijk destijds geschiedde, uiterst onbillijk moest werken. ^

Alleen zij toch werden er door getroffen, die naast hun lidmaatschap der Kamer nog de één of andere erepost bekleedden, terwijl de-andere Kamerleden, die men niet op die manier kon treffen, van straf gevrijwaard bleven, hoewel zij toch even goed tegen de begroting gestemd hadden. Deze ongelijke behandeling deed begrijpelijkerwijs de ontevredenheid geducht toenemen en droeg er zodoende in sterke mate toe bij om de gemoederen weer in beweging te brengen. Groen van Prinsterer keurt deze maatregel dan ook ten sterkste af. In zijn bovenvermeld Handboek schreef hij naar aanleiding van het ontslag van enige leden der Kamer als District-Commissaris, Kamerheer enz., omdat zij tegen de begroting hadden gestemd: „Als exceptionele behandeling werd hatelijk, wat als regel en bij algemene toepassing, even billijk als nodig zou geweest zijn".

Groen was dus over dit door de Regering genomen besluit allerminst tevreden. Integendeel, hij noemde het een hatelijke maatregel, omdat ze — gelijk uit zijn woorden duidelijk blijkt — slechts voor enkele uitzonderlijke gevallen doel trof en dus onbillijk werkte. Ook anderzijds tastte de Regering niet goed door, doch had het er veel van, dat zij weer de oude taktiek ging volgen. Zo trok zij een voorgestelde wijziging der Onderwijswet in, omdat deze wijziging de Belgische leden onaangenaam was, waardoor de roomse geestelijkheid in een groot deel der Zuidelijke Gewesten, de overhand in het schoolwezen verkreeg. Er werd voorts een belasting op koffie ingevoerd, die de Belgen als zijnde een knauw aan Holland's handel, zeer in het gevlei kwam. En om maar niet meer te noemen: het ontwerpwet tegen oproerstokerij werd tot tweemaal toe verzacht, zodat het vrijwel van alle kracht beroofd werd.

De proclamatie des konings was dus wel krachtig in woorden geweest, maar de rechte daden bleven uit of zoals Groen het uitdrukt: „het handelen, na spreken, ontbrak. Het was alsof in haar schatting, met de Verklaring (dit is de proclamatie) haar taak afgedaan en met de aanneming der financiële wetten het ganse oogmerk bereikt was".

Zodoende werd het gevaar niet afgewend, maar verdubbeld. Een tijdsgewricht, dat nimmer terugkeren zou, ging onder stilzitten en werkloosheid voorbij. Ja, het was, aldus schrijft Groen, alsof de Regering berouw had over een te fors aangrijpen van haar tegenstanders. Gevolg van dit slappe beleid was, dat de oppositie steeds overmoediger werd, want al deed de Regering enkele concessies, deze waren ontoereikend ova de oppositie tevreden te stellen. Dit laat zich nog beter begrijpen als men bedenkt, dat er onder de tegenstanders, voornamelijk onder de jonge liberalen, waren, die zich wilden losscheuren van het Noorden om dan onder Franse bescherming een onafhankelijk België te stichten. Zelfs waren er, die nog verder wilden gaan en België bij Frankrijk wensten ingelijfd te zien, al vormden deze slechts een zeer kleine minderheid, die sterk onder beïnvloeding stond van Franse agenten, die door een bepaald Genootschap in Frankrijk naar België werden gezonden om daar revolutionnaire propaganda te voeren, opstanden voor te bereiden en de harten voor Frankrijk te winnen met het doel Frankrijks grenzen uit te breiden tot de Rijn. Ofschoon dit laatste niet gelukt is, hebben deze Franse afzendelingen, zoals ze genoemd werden, een zeer werkzaam aandeel gehad in de in 1830 oproerige bewegingen welke zich in België hebben voorgedaan en die uiteindelijk geleid hebben tot het verscheuren van de band tussen Noord-en Zuid-Nederland. Voordat wij echter hierop nader ingaan, moeten wij eerst even de blik richten naar de gebeurtenissen in Frankrijk. Die gebeurtenissen toch hebben België sterk beïnvloed. Groen van Prinsterer schreef dienaangaande in zijn „Nederlandse Gedachten" van 1832, dat zij wel geen oorzaak van de opstand in België zijn geweest, maar toch wel de aanleiding, het voorbeeld en het sein daartoe kunnen worden genoemd.

In Frankrijk dan was Napoleon vervangen door koning Lodewijk XVIII, een broeder van de laatste koning van Frankrijk. Deze weifelde aanvankelijk tussen de liberale ideeën en die der ultra-royalisten, die naar de vroegere toestand terug wilden. In 1820 echter koos hij de zijde der laatsten, waartoe de moord op een afstammeling der Bourbons, de hertog de Berry, de stoot gaf. Zijn opvolger Karel X behoorde eveneens tot de richting der ultra-royalisten. Tijdens zijn regering werd onder meer aan de emigranten, dit waren degenen, die tijdens de revolutie het land verlaten en hun goederen verloren hadden, een milliard als schadevergoeding geschonken, terwijl ook de geestelijkheid haar invloed op het onderwijs herkreeg. Voorts werd de drukperswet verscherpt om de oppositie tot zwijgen te brengen. De beide Kamers moesten hieraan echter eerst haar goedkeuring hechten. Toen evenals de Kamers de pairs (wij zouden zeggen de Eerste Kamer) het wetsvoorstel verwierp, werd het eenvoudig bij koninklijke ordinantie tot wet verheven. Zodoende werd de oppositie tegen het bewind van Karel X steeds sterker. Zij bereikte haar hoogtepunt, toen onder het ministerie-Polignac in 1830 door middel van een drietal ordonnantiën de nieuw gekozen Kamer, nog voordat zij bijeengekomen was, ontbonden, het kiesrecht beperkt en de drukpersvrijheid opgeheven werd. Het laatste hield in, dat er zonder verlof geen dagbladen of vlugschriften verschijnen mochten. Hiermede was de maat vol. Er brak een opstand uit, waarbij de opstandelingen na drie dagen bloedige strijd over de regeringstroepen zegevierden.

Langs de weg van gemeenschappelijke besprekingen waren de Nederlandse en Indonesische delegaties in beginsel tot overeenstemming gekomen. Het accoord had dan ook al lang gesloten kunnen zijn. Het wachtte slechts op een officiële ondertekening.

Doch wie was het, die hier roet in het eten wierp? Niet de Nederlandse delegatie of de Nederlandse regering, maar de Indonesische. Zij ontbood enkele leden harer delegatie naar Djakarta te komen om een overleg met hen te hebben.

Zo ontstond er dan geen kleine vertraging. En dat niet alleen: alles kwam weder op losse schroeven te staan. En dit terwijl men tevoren reeds tot een. overeenstemming gekomen was, welke door niemand minder dan de Indonesische minister van buitenlandse zaken was aanvaard en goedgekeurd.

Nu is men dan weer opnieuw aan het onderhandelen gegaan. Van de Indonesische zijde staat men er op, dat daarbij spoed zal worden betiacht. Men zou van die zijde gaarne zien, dat president Soekamo op 17 Augustus, de dag, waarop de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië wordt herdacht, in zijn rede kon verklaren, dat de Unie opgeheven was. Met het oog daarop heeft minister Yamin de duur van de Unieconferentie tot 17 Augustus bepaald. Op die dag moet de Unie finaal tot het verleden behoren. Dit 20U dan als het neusje van de zalm in Soekarno's uit te spreken rede kunnen worden opgediend.

Aan zo iets kan en mag Nederland echter zijn rechtmatige economische en financiële belangen niet klakkeloos opofferen. Het heeft er op bedacht te zijn, dat deze belangen geëerbiedigd worden, dewijl het hier om geen luttele, maar om waarlijk grote belangen gaat.

En dit te meer niet nu gebleken is, dat de Indonesische regering wellicht onder invloed van de Indonesische politieke partijen de oorspronkelijke accoordverklaring niet heeft aanvaard.

Men heeft dus met een nieuw Indonesisch standpunt te rekenen, dat mogelijk principieel van het oorspronkelijke accoord afwijkt, ofschoon daarover op het ogenblik nog niets met enige zekerheid te zeggen valt.

Al wat hierover met zekerheid te zeggen valt, is, dat minister Yamin kort na zijn aankomst hier te lande een persoonlijke boodschap van de Indonesische ministerpresident aan dr W. Drees heeft overhandigd en ongeveer te zelfder tijd de leider van de Indonesische delegatie, minister Surarjo, door de Nederlandse minister van buitenlandse zaken mr Beyen is ontvangen, en een paar dagen nadien de eerste onderhandelingen tussen de beide delegaties hebben plaatsgevonden. De leden van de Nederlandse delegatie zijn in kennis gesteld met het nieuwe Indonesische standpunt, dat op bepaalde punten wijzigingen in het oorspronkelijke accoord aangebracht wenst te zien; wijzigingen, welke niet gunstig door de leden van de Nederlandse delegatie moeten ontvangen zijn.

Wat het nieuwe Indonesische standpunt feitelijk inhoudt, dienaangaande tast men nog in het duister, vooral ook al, omdat wat daarover in de Indonesische pers vermeld wordt, nog al met elkander in strijd is. Men neemt echter vrijwel algemeen aan, dat de kwestie van de absolute Indonesische souvereiniteit hierbij in het geding is. De leuze van honderd procent onafhankelijkheid, welke in Indonesië zoveel opgeld gedaan heeft, wenst men aldaar op alle terreinen, zowel op het financiële als het economische, in toepassing gebracht te hebben. Nu moet de Indonesische regering in 't oorspronkelijke accoord bepaalde passages ontdekt hebben, welke zijn niet in overeenstemming acht met de honderd procent onafhankelijkheid.

Dit raakt een voor Nederland zeer belangrijke aangelegenheid. Indien toch naar het begrip van de honderd procent onafhankelijkheid de waarborgen, welke in de overeenkomst worden vastgesteld, ter bescherming van de Nederlandse belangen afhankelijk worden gesteld van de Indonesische wetgeving, dan hebben deze waarborgen al heel bitter weinig te betekenen. Welke waarde kan men aan zuUce waarborgen toekennen, welke op elk in Indonesië gewenst ogenblik naar Indonesisch goeddunken kunnen worden gewijzigd of teniet gedaan?

Nu moet de Indonesische delegatie haar standpunt bepleiten met de verklaring, dat Nederland vertrouwen moet stellen in de Indonesische bestuursleiding. Dit hebben onze regering en de haar steunende partijen eertijds maar al te geredelijk gedaan. De woorden „wij vertrouwen" en „wij hopen" lagen hen destijds in de mond bestorven. Doch hoe beschaamd zijn zij keer op keer met hun vertrouwen uitgekomen! En het is te verwachten, dat, indien een accoord op zulk een grondslag wordt aangegaan, dit accoord de bitterste teleurstellingen zal brengen. Zonder ons nader met deze aangelegenheid, waar zij nog zo in het duister gehuld is, — welke nochtans voor Nederland en tal van Nederlanders van zuUc een groot gewicht is — in te laten, spreken wij als ons gevoelen uit, dat geen accoord door Nederland aanvaard mag worden, dat geen afdoende waarborgen voor zijn financieel-economische belangen bevat.

En wij zijn dit te meer van oordeel, als wij letten op de zo sterk anti-Nederlandse gezindheid, welke in de Indonesische pers, in de besluiten van de Indonesische regering, en zelfs in de redevoeringen van president Soekamo gedurig aan de dag komt.

Ook pleit het allerminst voor een vriendschappelijke gezindheid van de Indonesische autoriteiten, jegens Nederland, dat Indonesië voornemens is om ter ge­ legenheid van de algemene vergadering van de Organisatie der Verenigde Naties de kwestie Nieuw-Guinea op de agenda geplaatst te krijgen. Dit is verklaard door de Siamese prins Wan, die zijn tegencandidatuur tegenover de Nederlandse gezant in Portugal, mr J. N. van Kleffens, heeft gesteld voor het voorzitterschap van de U.N.O.-vergadering. De verklaring van prins Wan is wel door de Indonesische regering voor onjuist verklaard, maar dit zegt zo weinig, daar Indonesië, belust als 2dj is op het bezit van Nieuw-Guinea, stellig niet zal schromen, als zij er enig heil in ziet, dit middel te baat te nemen.

Het wil nog maar steeds niet boteren tussen de K.V.P. en de P.v.d.A.

De K.V.P. betoonde zich ernstig verstoord te zijn over wat er destijds op de kaderdag van de P.v.d.A. gesproken was. Reeds de volgende dag stelde haar voorzitter in de radio de vraag, of de socialisten nu maar eens rond en duidelijk wilden verklaren of zij al dan niet met de K.V.P. wensten te blijven samenwerken. Weken zijn er overheen gegaan alvorens het bestuur van de P.v.d.A. zich verwaardigd heeft een antwoord te geven. Dezer dagen heeft dat bestuur de vraag dan eindelijk beantwoord, of juister gezegd, niet beantwoord. Het heeft de K.V.P. even vtdjs gelaten als zij tevoren was, daar het in zijn beantwoording de vraag feitelijk onbeantwoord liet.

In een communiqué, dat in het partijblad werd gepubliceerd, werd aangaande de vraag van de K.V.P. gezegd: De vraag, welke door de K.V.P. werd gesteld na de op 3 Juli gehouden kaderdag van de P.v.d.A., maakte de indruk meer haastig dan weloverwogen te zijn opgesteld. Het bestuur van de P.v.d.A. acht het daarom overbodig daarop te reageren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1954

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1954

De Banier | 8 Pagina's