Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVI.

Het gezag der Regering ondermijnd. Smeekschrift aan Koning Willem I. Onjuiste voorstelling van zaken.

Bij het naspeuren van de verbreking van de band tussen België en Nederland in de vorige eeuw, treft het wel zeer sterk, dat de regering van het toenmalige koninkrijk der Nederlanden schromelijk in gebreke gebleven is het haar van Godswege toegekende gezag te handhaven. Wanneer zij er toch voor gezorgd had, dat er te Brussel en andere plaatsen een goed uitgeruste en betrouwbare troepenmacht aanwezig was geweest, die voor haar taak om orde, rust en veüigheid te handhaven, berekend ware geweest, dan had het niet kunnen gebeuren, dat de macht in handen der burgerij kwam. Dit was echter niet het geval. Gelijk wij tevoren^zagen, waren er wel troepen in België, maar deze waren niet present toen zij er nodig waren. Zij kwamen veel te laat en toen zij er waren, trad de leiding er van veel te slap op. Ook met de politie was er niet de nodige samenwerking, ja zij hebben elkaar zelfs veeleer gedwarsboomd. Toen moest de burgerij wel zelf optreden om de levens en de eigendommen niet over te geven aan de moord-en plunderzucht der bevolking. Met de op het koninklijk paleis zetelende bevelhebbers der troepen werd een overeenkomst gesloten, welke onder meer inhield, dat het handhaven van de orde en rust uitsluitend opgedragen was aan de gewapende burgers, terwijl de troepen zich zouden bepalen tot de bescherming der paleizen. Voorts dat er geen nieuwe troepen in Brussel zouden binnenkomen en dat de krijgsmacht elke dag door de burgerwacht van levensmiddelen zou worden voorzien.

Hieraiede ^ had men van de zijde der regering de macht uit handen, en daarmede tegelijkertijd ook het gezag ondermijnd. Gezag toch, dat van macht verstoken is, heeft feitelijk opgehouden te bestaan al berustte het dan in naam nog bij de koning. Dit kwam wel zeer duidelijk tot uiting in het feit, dat op alle openbare gebouwen en ook vanuit particuliere huizen niet de Nederlandse, maar de Brabantse vlag uitgestoken werd, terwijl ook de leden van de burgerwacht de Brabantse kleuren in de vorm van een rood, geel, zwart lintje in hun knoopsgaten droegen. Om hieraan een schijn van recht te geven verklaarde men enige dagen later tegenover de Prins van Oranje, dat men daartoe overgegaan was om te verhinderen, dat de Franse vlag alom verschijnen zou. Het moest dus niet als een daad van opstand, maar van vaderlandsliefde bezien worden! De burgerij had alzo door middel van de burgerwacht, die inmiddels 3000 leden telde onder bevel van baron E. van der Linden D' Hoogvorst, wiens hoofdkwartier op het stadhuis gevestigd was, het bestuur van de stad in handen. Nadat op de 28ste Augustus de rust en orde vrijwel teruggekeerd waren, riep de zoeven genoemde bevelhebber een aantal Brusselse notabelen, waaronder fabrikanten, kooplieden, advokaten, leden der algemene en gewestelijke staten en burgerwachters op het stadhuis bijeen. Hij legde hun de vraag voor of het onder de bestaande omstandigheden niet dringend geboden was een afvaardiging naar de koning te sturen om hem de grieven voor te leggen en op wegneming hiei-van bij hem aan te dringen. Alle aanwezigen stemden met dit voorstel in en besloten voorts vijf leden uit hun midden naar Den Haag te zenden om de koning een smeekschrift aan te bieden en dit nader mondeling toe te lichten. In dit smeekschrift werd echter een voorstelling van zaken gegeven, waaruit duidelijk blijkt dat men uit de gebeurtenissen in de hoofdstad en enkele andere

Belgische plaatsen politieke munt trachtte te slaan. Men deed het namelijk voorkomen alsof het staatkundige grieven waren, die het volk tot opstand gebracht hadden, terwijl dit in werkelijkheid niet liet geval was. Dergelijke grieven bestonden er wel bij een deel der burgerij, maar deze werden door de lagere volksklasse niet of nauwelijks gedeeld. Deze bekommerde zich slechts om het dagelijks brood, om werkgelegenheid en een behoorlijk loon. Als daarover niet te klagen viel, was het haar onverschillig of er ministeriële verantwoordelijkheid, een tien-of éénjaarlijkse begroting was of niet. De grieven der volksklasse waren alzo niet van staatkundige maar van maatschappelijke aard. Het oproer van 25 en 26 Augustus vond.dus zijn dieper liggende oorzaak in de maatschappelijke noden van de arbeidersklasse en niet in staatkundige bezwaren. Deze werden echter in het smeekschrift naar voren geschoven om de koning en zijn ministers tot tegemoetkoming aan die bezwaren te bewegen. Daartoe werd voorts de burgerij, uit wier midden zich de mannen hadden gegeven om het oproer te bedwingen, ten zeerste geprezen. Zij had, zo werd het voorgesteld, voor de koning, een einde gemaakt aan de tegen hem en zijn regering gerichte opstand, zodat er nu alle reden voor de koning was om de goede burgers daarvoor te belonen en de bij hen bestaande bezwaren uit de weg te ruimen.

Dat het smeekschrift op deze wijze in elkaar gezet werd, behoeft niet te verwonderen, als men bedenkt, dat bij het opstellen er van de liberalen een voorname rol speelden. Zo was één van de mede-opstellers er van de heer Gendebien, van wie wij tevoren reeds melding hebben gemaakt als degene, die zich met anderen tot de regering van Frankrijk wendde om steun bij een eventuele poging tot omverwerping van het Nederlandse gezag en die zelfs vereniging van België met Frankrijk voorstond. Ook behoorde deze zelfde Gendebien tot de deputatie, die naar de koning werd afgevaardigd.

Voordat wij op het verloop van deze audiëntie ingaan, willen wij hier de inhoud van het zo even gememoreerde smeekschrift woordelijk weergeven. Het luidde als volgt: Sire! De ondergetekenden. Uw eerbiedige en getrouwe onderdanen, nemen de vrijheid, om in de moeilijke omstandigheden, waarin de stad Brussel en andere' steden des rijks verkeren, vijf van hun medeburgers naar Uw Majesteit af te vaardigen, met de opdracht Hoogstderzelve voor te houden, dat nooit bij een dergelijke crisis de goede inwoners in hoge mate de achting van Uw Majesteit en de algemene erkentelijkheid hebben verdiend. Door hun standvastigheid en moed hebben zij binnen drie dagen een oproer, dat zich zeer dreigend liet aanzien, tot bedaren gebracht en een einde gemaakt aan bedenkelijke wanordelijkheden. Maar, Sire, zij kunnen Uwer Majesteit niet ontveinzen, dat het misnoegen diepe wortelen heeft geschoten. Alom ondervindt men de noodlottige gevolgcïn van het regeringsstelsel van ministers, die onze wensen en behoeften miskennen. De goede burgers van Brussel zijn de beweging thans meester, maar zij hebben geen waarborg, dat zij niet zelf de slachtoffers van hun bemoeiingen zullen worden, tenzij de natie bevredigd wordt. Daarom smeken zij U, Sire!, bij al de edele gevoelens, welke het hart van Uw Majesteit bezielen, aan hun stemmen gehoor te geven en zo voor goed een einde te maken aan hun rechtmatige klachten. Vol vertrouwen op de goedheid en rechtvaardigheid van Uw Majesteit, hebben zij hun medeburgers naar Hoogstderzelve afgevaardigd om slechts de aangename zekerbeid te verkrijgen, dat het kwaad waarover men zich beklaagt even spoedig verholpen zal worden als het gekend zal zijn. De ondergetekenden hebben de overtuiging, dat één der beste middelen om tot dat zo gewenste doel te geraken, zou bestaan in de onverwijlde bijeenroeping der Staten-Generaal.

waarin in het belang der kinderen is, dat zij aan het ouderlijk gezag onttrokken worden en onder voogdij worden gesteld. Doch aan de opvoeding van de dusgenoemde „justitie-kindersn" ontbreekt ook nog wel het één en ander, zoals wij zelfs uit het verslag kunnen opmerken.

Het is bovendien in deze materie zelfs voorgekomen, wat een gruwel is en in feite niet anders dan kinderroof is, dat men kinderen aan het gezag der ouders onttrok, omdat dezen hun een strenge, dusgenaamde over-godsdienstige opvoeding gavsn, waartegen door Ds Zandt in de Tweede Kamer ten scherpste geprotesteerd is; gelijk er soortgelijke gevallen zijn, waarin men de kinderen om dezelfde redenen de ouders wilde ontnemen, welke door tussenkomst van deze afgevaardigde der S.G.P. verhinderd werden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1954

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1954

De Banier | 8 Pagina's