Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Troonrede

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Troonrede

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de dag, waarop Koningin Juliana haar Troonrede in de plechtige verenigde vergadering van de beide Kamers der Staten-Generaal uitsprak, vertoonde Den Haag wederom de aanblik als de vorige jaren, waarin deze gebeurtenis plaats vond.

Het was daarin wederom enorm druk. Niet alleen de Hagenaars, maar uit alle delen des lands waren er Nederlanders samengestroomd om de reitoer van Hare Majesteit en Prins Bemhard in'de gouden koets, en daarna die van hen vergezeld met de vier Prinsessen, gade te slaan.

Reeds om half zeven hadden er zich, veelal met klapstoeltjes, dekens en ande­ re benodigdheden voorzien, naar het centrum der stad begeven om een eersterangsplaats te krijgen op de weg, waarop de gouden koets zou passeren. Om tien uur was daar dan ook geen plaats meer onbezet.

Een uur voordat de koninklijke stoet vertrok, werd de weg, waarlangs deze zou gaan, door mihtairen afgezet.

Omstreeks één uur arriveerden de Koningin en de Prins, die allerwege op hun rit hartelijk waren toegejuicht, in de Ridderzaal, welke ook al tot de laatste plaats bezet was, om daar de Troonrede, welke met veel belangstelling tegemoet was gezien, uit te spreken.

Een terugblik in het verleden Daarin werd in het begin in herinnering gebracht in welke benarde omstandigheden een zeer groot deel van ons volk tien jaren geleden in de maand September verkeerde. Wel was toen reeds een deel van het Nederlandse grondgebied in het Zuiden bevrijd, „maar nog" — aldus de Troonrede — kwamen de beproevingen van de hoagerwintei-voor het Noorden, de gevaren van een frontgebied voor een groot deel van het Zuiden. Acht maanden verliepen, voordat ons volk in overweldigende vreugde zich weer in vrijheid verenigd vond".

Het beeld, dat de regering van de vrijheid geeft, is wel wat al te rooskleurig getekend. Als wij bedenken hoe na de bevrijding het op velerlei gebied staatsdwang op staatsdwang geworden is, een dwang, waaronder menig bedrijf zucht, welke in het landbouw-en veehoudersbedrijf zó ver gaat, dat daarbij zelfs de vrijheid van het geweten, waarvoor onze voorouders tachtig jaren gestreden hebben, geweld wordt aangedaan, dan is de vrijheid daarin wel geheel zoek en wordt daarin een dwang uitgeoefend welke velen niet anders dan als een ongeoorloofde, goddeloze dwang kunnen beschouwen.

Op de Maandagmiddag voordat de opening der zitting van de Staten-Generaal plaats greep, heeft een aantal Betuwse boeren en rundveehouders te Arnhem voor de economische rechter terecht gestaan, omdat zij zich niet bij de provinciale gezondheidsdienst voor dieren hadden aangesloten. Willen zij — zo werd hun volgens de dagbladen aangezegd — him gemoeds-of gewetensbezwaren niet opzij zetten, dan zullen hun bedrijven voor geruime tijd stilgelegd en hun koeien openbaar verkocht worden.

Dit is toch wel heel iets anders dan vrijheid. Het is een hoogst verfoeilijke en zeer te veroordelen dwang, des te verfoeilijker en afkeurenswaardiger, omdat het hier een zekere dwang op het geweten betreft.

Het is wel allerdroevigst, dat men met deze gewetensdwang maar doorgaat, ondanks de vele protesten, welke de S.G.P.afgevaafdigden daartegen ingebracht hebben, ondanks de herhaalde bezoeken, welke onderscheidene commissies, die ook al evenals de S.G.P.-Kamerleden de minister van Landbouw onder het oog gebracht hebben, dat zijn maatregelen te dezer zake tegen Gods Woord indruisen, bij hem gebracht hebben; ondanks dit alles maar doorgaat; gelijk het ook allerbedroevendst is, dat de S.G.P. in deze strijd voor de gewetensvrijheid geheel alleen staat als zij tegen de daarbij geoefende directe en indirecte dwang opkomt; een indirecte dwang, welke zelfs zó ver gaat, dat deze er niet voor terugdeinst een bedrijf, dat van vader op kind in vrijheid eeuwstdang op onze vaderlandse bodem uitgeoefend is, stil te leggen en de bedrijfslieden er van in een zekere zin brodeloos te maken, of althans te beroven van een bedrijf, dat hun lief is.

De Eandbouw

Over de landbouw handelende, wordt in de Troonrede verklaard:

Ook voor de landbouw zal de regering het beleid van de ^voorgaande jaren, gericht op een zo hoog mogelijke productie en een bevordering van de afzet, voortzetten.

Daaruit valt helaas ook te verstaan, dat de regering niet voornemens is enigerlei wijziging of verzachting in haar maatregelen ten aanzien van het vee te nemen. Voorts wordt in de Troonrede ten opzichte van de landbouw gezegd:

In dit verband is voor Nederland vrijere wereldhandel van bijzonder grote betekenis. De buitenlandse economische politiek der regering is bij voortduring gericht op een vermindering van de bestaande barrières.. Helaas heeft het overleg tot dusver slechts tot beperkte resultaten geleid.

Met voldoening maakt de Troonrede in dit verband er melding van, dat tegen deze achtergrond de ondertekening van de protocollen inzake de handelspolitiek en betreffende liberalisering van het kapitaalverkeer tussen Nederland en de Belgisch-Luxemburgse Unie een belangrijke stap op dit gebied was.

Het woord „tegen deze achtergrond" wijst er wel heel duidelijk op, dat het met de vrijere wereldhandel overigens allerminst wil vlotten.

Het is met de vrijere wereldhandel al precies eender gesteld als vóór de eerste en de tweede wereldoorlog. Alle regeringen verklaren met de mond er voorstanders van te zijn, maar als het op de praktijk aankomt, dan betonen zij met hun daden er geduchte tegenstandsters van te zijn. Frankrijk bij voorbeeld zet zijn protectionistische politiek onafgebroken voort en blijkt deze tot geen prijs op te willen geven. En ook andere landen trekken de tolmuren weer hoog omhoog, terwijl er ook in Amerika een invloedrijke groep is, die de tolmuren hoger opgetrokken wil zien.

De economische toestand

Betreffende de economische toestand staat in de Troonrede te lezen:

Het afgelopen jaar heeft in economisch opzicht opnieuw een grote stap vooruit betekend. Productie, uitvoer, nationaal inkomen, deviezeirreserves, zijn weder gestegen, terwijl de investeringen zich op niet onbevredigend niveau bewegen. Dat dit alles mogelijk was, is niet enkel het gevolg van een gunstige internationale conjunctuur, doch tevens het resultaat van de activiteit van heel het bedrijfsleven.

Voor het ogenblik is een zodanige uitbreiding van de werkgelegenheid be­ reikt, dat spanningen optreden wegens een tekort aan arbeidskrachten. In het belang van een doelmatige arbeidsvoorziening bevordert de regering binnenlandse migratie en scholing. Overigens zal beperking nodig zijn in het ter hand nemen van werken, waarvan de uitvoering thans niet volstrekt noodzakelijk is. Dit hgt ook in de lijn van een gezond conjunctureel beleid".

Het is prijselijk, dat de regering de gunstige conjunctuur niet toeschrijft aan eigen optreden en verdiensten, maar het doet leed, dat met miskenning des Allerhoogsten deze door haar geheel wordt toegekend aan het menselijk willen en kunnen. Ook valt het te betreuren, dat de regering de gunstige conjunctuur niet bevordert door belastingverlaging, welke eerst in 1956 volgens haar verklaring zal intreden. Vele bedrijven gaan gebukt onder de hoge belastingen en lasten, wat mede ten gevolge heeft, dat deze met geleend geld moeten werken. De conjunctuur zou nog gunstiger kunnen zijn en het nationale inkomen zou nog meer vergroot kunnen worden dan het geval is, wanneer grote en kleinere bedrijven niet zo zeer met geleend vreemd geld, dat aan vaste lasten gebonden is, behoefden te werken. Dit staat de uitbreiding van de bedrijven zeer in de weg. De ondernemers der bedrijven zijn daardoor gebonden en kunnen en durven een soms noodzakelijke en veel opbrengende uitbreiding niet aan. Mede met het oog daarop ware een ingrijpende verlaging van lasten en belastingen (waarover in het vervolg nader staat gehandeld te worden) reeds nu zo dringend gewenst geweest.

De situatie onzer voikshuishouding

Dit is het punt, waarover in de Troon-^ rede met de volgende woorden gesproken wordt:

Deze situatie onzer volkshuishouding mag evenwel geen aanleiding geven het door de regering gevoerde, op economische expansie gerichte beleid te doen verslappen. Zij gaat ook voort met de voorbereiding en registratie van plannen voor aanvullende werken, voor het geval werkloosheid van enige omvang zou optreden.

Het snelle tempo, waarin onze beroepsbevolking toeneemt, blijft ons land stellen voor een werkgelegenheidsvraagstuk op lange termijn, voor welks oplossing industrialisatie en exportvergroting, aangevuld door emigratie, nodig zijn.

Het is een verblijdend teken, dat de regering er oog voor heeft, dat maatschappelijke voorspoed in haar tegendeel kan omslaan''— vette jaren zijn toch meermalen door magere gevolgd — maar het vervvekt bezorgdheid als de regering in de Troonrede tevens verklaart, dat de situatie van onze volkshuishouding geen aanleiding mag geven het door de regering op expansie gerichte beleid te doen verslappen. De regering toch bemoeit zich met haar dwangmaatregelen in het bedrijfsleven al veel meer dan gewenst is. Nu reeds is het gewenst, zelfs noodzakelijk, dat aan het bedrijfsleven meer vrijheid wordt toegekend. De crisis van de dertiger jaren met de zo veelvuldige bemoeienissen van ambtenarij en bureaucratie en met de zo vele en ergerlijke dwangmaatregelen moet niet terugkeren indien er een malaise op zou treden.

Hiermede nauw verband houdende, achten wij het zeer in het belang van een goede gang van zaken op het maatschappelijk terrein, dat de regering er haar handen van afhoudt en de volledige vrij­ heid van het bedrijfsleven eerbiedigt met betrekking tot de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, de P.B.O., waaromtrent zij in de Troonrede onder meer zegt:

Zij vertrouwt er op, dat de bedrijfsgenoten op korte termijn initiatieven zul-Isn ontwikkelen om tot instelling van bedrijfslichamen te geraken.

Onze verhouding tot Suriname, de Nederlandse Antillen en Indonesië

Dienaangaande sprak de Koningin in de Troonrede:

Het verheugt mij, dat het in dit jaar met Suriname en de Nederlandse Antillen gevoerde overleg over de nieuwe rechtsorde in het Koninkrijk geleid heeft tot overeenstemming over een ontwerp-statuut voor het Koninkrijk, dat in Suriname en op de Antillen reeds aanvaard is. De regering hoopt, dat dit statuut nog vóór het einde van het jaar in werking zal kunnen treden. Zij zal alles in het werk stellen om de gedachten van verbondenheid, samenwerking en onderlinge bijstand, die aan het statuut ten grondslag liggen, te helpen verwezenlijken. Overleg tussen de delegaties van Nederland en Indonesië heeft geleid tot de totstandkoming van een accoord, dat beoogt de unieverhouding tussen beide landen te vervangen door een andere regeling hunner betrekkingen. Een wetsontwerp tot goedkeuring van deze overeenkomsten zal u spoedig bereiken.

Wanneer het statuut van het Koninkrijk zal zijn aanvaard en bevestigd, zult gij spoedig een voorstel ontvangen tot aanpassing van de grondwet aan de daarin neergelegde nieuwe rechtsorde van het Koninkrijk met betrekking tot Suriname en de Nederlandse Antillen.

Nieuw-Guinea

Daaromtrent verluidt het in de Troonrede:

In Nederlands Nieuw-Guinea wordt, overeenkomstig de bijzondere omstandigheden van het gebied, gestadig gewerkt aan maatregelen ten bate van de geestelijke, economische en sociale vooruitgang der bevolking, in het belang ook van de toekomstige staatkundige ontwikkeling.

Hierbij is het wel opmerkelijk, dat, nu de Indonesische regering er alles op zet om Nieuw-Guinea onder haar bestuur te krijgen, en zij de Nieuw-Guinea kwestie zelfs in de Algemene Vergadering van de Organisatie der Verenigde Naties ter behandeling gebracht wil zien, dat de Troonrede daarover met geen woord gerept heeft. Eveneens is het opmerkelijk, dat daarin maar zo weinig over Nieuw-Guinea gezegd wordt. Hetgeen daarover gezegd wordt, mag toch wel als bekend te zijn verondersteld worden.

Beperkte Grondwetsherziening

Behalve 't reeds te wachten voorstel van grondwetsherziening geeft de Troonrede dienaangaande nog op:

Een voorstel tot verhoging van het ledental der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, alsmede enkele andere voorstellen tot wijziging van de grondwet, waarvan afdoening in de eerste lezing nog in de lopende parle­ mentaire periode eveneens vvenselijlf is, zullen u mede in dit zittingsjaar he. reiken.

Wat er de reden van is, dat betreffende „de enkele andere voorstellen tot wijzj. ging van de grondwet" een wijziginu ten aanzien van het processieverbod niet mei name genoemd is, Hgt alsnog in het duister. Het is moeilijk aan te nemen dat de r.k. leden van het ministerie deze wijziging zo maar zullen laten varen. Of de hevige wrijving tussen de K.\'.P. en de P.v.d.A., waarover in de Troonrede begrijpelijkerwijs met geen woord gesproken is, daarvan de oorzaak is, is niet te constateren.

De Troonrede zelf laat geen enkel teken van verontrusting doorschemeren over de hoog geklommen onenigheid, welke er tussen de twee grote partijen, waarop de regering steunt, tengevolge van het bisschoppelijk mandement ontstaan is. Als men haar nauwkeurig doorgelezen heeft, dan zou men uit de rustige toon, welke er uit klinkt, geneigd zijn af te leiden, dat het ministerie er vast op rekent, dat het zijn zittingsperiode van vier jaren ten einde brengt. Nochtans raken de hevige geschillen het ministerie wel zeer van nabij; zó zelfs, dat in sommige kringen de mening post gevat heeft, dat het kabinet vanwege de bepaald slechte verstandhouding, w^lke er thans tussen de K.V.P. en de P.v.d.A. bestaat, niet tot een algehele grondwetsherziening is overgegaan als de staatscommissie in overweging had gegeven. Of deze mening al dan niet juist is, valt op het ogenblik althans niet uit te maken. Wel kan als vrij zeker worden aangenomen, dat er bij de besprekingen van de Algemene Beschouwingen (deze zullen, naar de voorzitter van de Kamer zich voorstelt, wat het politieke betreft, reeds op 5 October een aanvang nemen, terwijl wat het financiële aangaat, deze in November na schriftelijke voorbereiding zullen plaats vinden) op dit punt en andere punten wat meer licht' op zal gaan. Al zal de woordvoerder van het ministerie zich alhcht niet mengen in het debat, dat naar aanleiding van het bisschoppelijk mandement in de Kamer gevoerd zal worden, de redevoeringen van de woordvoerders der K.V.P. en van de P.v.d.A. zuUen van die aard kunnen zijn, dat de onenigheid naar het ministerie overslaat. Al is zulks, gelet op de inhoud van de Troonrede, niet te verwachten, nochtans is het niet geheel onmogelijk, daar niet aan te nemen is, dat over het bisschoppelijk mandement door de woordvoerders van de K.V.P. en de P.v.d.A. in het geheel niet gesproken zal worden, en dat mogelijk zelfs wel in krasse bewoordingen.

De Europese integratie en de Verenigde Naties

Dit is een ander onderwerp, dat in de Troonrede behandeld is. Daarover is de regering bij lange na niet zo tevreden als over de toestand in het eigen land. Daarvan wordt gezegd:

Helaas blijft de internationale toestand in velerlei opzicht reden tot zorg geven. Weliswaar is na de wapenstilstand in Korea ook een regeling tot stand gekomen, die in Indo-China een einde gemaakt heeft aan het gewapend conflict, niettemin blijven ernstige spanningen het wereldbeeld beheersen.

Het niet aanvaarden van de Europese Defensie Gemeenschap door het Franse parlement maakt het noodzakelijk een andere oplossing voor het vraagstuk van de medewerking van Duitsland aan de verdediging van de Westelijke wereld te zoeken. Daarbij blijft de regering streven naar versterking van de Noord-Atlantische verdragsor-/anisatie. Wat de verdere Europese samenwerking op politiek en economisch gebied betreft, handhaaft de regering haar standpunt, dat deze samenwerking een ondeelbare doelstelling is, een doelstelling, welke zij niet zal opgeven, ook al zal men bij het overwegen van stappen naar het doel rekening moeten houden met de lessen, die uit de gang van zaken met betrekking tot de Europese Defensie Gemeenschap zijn te trekken. Zij blijft daarbij grote waarde hechten aan de versteviging van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. De Raad van Europua, die thans vijf jaar bestaat, heeft bijgedragen tot het onder-.zoek van velerlei denkbeelden en voorstellen inzake nauwere Europese samenwerking. De regering blijft dit werk van harte steunen. In het afgelopen jaar heeft zij in deze kring het initiatief genomen tot hulpverlening aan de Europese vluchtelingen. Vurig hoop ik, dat dit in ruime mate gehoor moge vinden bij de overige statenleden van deze organisatie.

De aandacht der Verenigde Naties, voor zo ver niet in beslag genomen door de acute spanningen, die zich iö de wereld voordoen, richt zich in toenemende mate op het lage welvaartspeil, dat nog in een groot deel der wereld bestaat. De achterstand in de ontwikkeling dier gebieden vormt een veelzijdig en hoogst ernstig probleem, dat zich steeds meer opdringt aan de vrije wereld.

Internationale hulp bij hun ontwikkeling is noodzakelijk. Nederland zal bereid moeten zijn tot ruimere medewerking aan programma's voor de technische en wetenschappelijke hulpverlening en aan de financiering van de economische en sociale ontwikkeling. De regering bezint zich er op hoe zij dit het beste tot uiting kan brengen.

Daar de reg'-ring in deze reeds bekende Taken mededeelt, zullen wij daarover aiet in nadere beschouwing treden. Alleen willen wij hierbij opmerken, dat zij ons niet inhcht hoe zij in deze te werk zal gaan, al vrezen wij, dat, als zulks geschiedt, dit gepaard zal gaan met opoffering van een groot deel van onze zelfstandigheid. Heel deze eenheid staat door de onenigheid onder de grote Westelijke mogendheden zo zeer op losse schroeven, dat heel deze eenheidsbeweging alles weg heeft van een kamp, een slag in de lucht. Waarom — zo vragen wij — wordt ter zake de verdediging van West-Europa niet getreden in een bondgenootschappelijk verdrag, waarin ieder land zijn zelfstandigheid behoudt? Dit schijnen echter onze regering en zo vele aanhangers van de Europese eenheid niet te willen.

Culturele verheffing van ons volk

Deze aangelegenheid betreffende zegt de Troonrede:

Het beleid van de regerüig blijft er op gericht het Nederlandse volk in zo groot mogelijke mate te doen deelnemen aan de verschillende vormen van onderwijs, kunsten en wetenschappen. De verdere vorming van de thans leerplichtig-vrije jeugd zal de bijzondere aandacht hebben. De regering zal voorstellen de lichamelijke opvoeding van de jeugd ook buiten onderwijsverband financieel te steunen. Zij zal de opleiding van voldoende leerkrachten voor het lager en het voortgezet ondervsdjs, en het voorbereidend onderwijs, de aanpassing van het gehele 'onderwijs aan de maatschappeHjke be­ hoeften en steun aan beoefenaren van wetenschappen en kimsten, krachtig blijven bevorderen.

Zij is er zich van bewust hoe zeer naast de economische en sociale ontwikkeling het stimuleren van de culturele verheffing van ons volk van betekeiüs is voor zijn toekomst.

Ook in deze spreekt de regering geen ons onbekende taal. Zij wil nog altijd het zo droeve en vérgaande verval van ons volk tegengaan met subsidies aan comedie, opera en de danskunst en aan sport en spel. Voor de zogenaamde culturele verheffing van ons volk worden straks weder in de vorm van subsidies kapitalen uitgegeven, die heel wat nutter zouden kunnen besteed worden aan de zogenaamde vergeten groepen, aan weduwen, laag gepensionneerden en kleine zelfstandigen, en zo vele andere personen, die in min of meer nooddruftige omstandigheden verkeren. Wanneer de regering de ene groep der bevolking helpt, dan is het onrechtvaardig, dat zij dit een andere groep niet doet. Zij zou dit onder meer kunnen doen door de indirecte belastingen op de levensmiddelen te verlagen; en zeker doen als zij het daar op aanlegde, dat heel het zo dure leven goedkoper gemaakt zou worden.

Belastingpolitiek

Ten aanzien daarvan staat in de Troonrede vermeld:

De gunstige ontwikkeling der bedrijvigheid komt ook tot uiting in de opbrengst der belastingen. Nu de uitgaven voor het herstel van de watersnoodschade grotendeels zijn afgewikkeld 'en tot enige verlaging van de ramingen door defensiedoeleinden is overgegaan, acht de regering een verdere vermindering van de belastingdruk mogelijk. In de loop van het parlementaire jaar zullen u voorstellen bereiken tot verlaging van deze druk, in het bijzonder op het terrein van omzetbelasting, loonbelasting en inkomstenbelasting. De regering is voorts niet voornemens voorstellen te doen tot verlenging van de belastingverhogingen, die in verband met de zware defensielasten voor een vierjarige periode werden aanvaard, met dien verstande, dat een deel van de destijds ingevoerde verhoging van de vemiootschapsbelasting behoort te worden gehandhaafd ten behoeve van een verdere vermindering van de druk van de inkomstenbelasting".

Het zal voor velen ongetwijfeld een grote teleurstelling zijn, dat de regering voornemens is de belastingverlaging eerst met ingang van 1 Januari 1956 te doen ingaan. De billijkheid en de noodzakelijkheid van deze verlaging toch wordt algemeen erkend. Daarbij heeft de regering doen weten, dat de in 1951 voor vier jaar ingestelde verhogingen — motorrijtuigenbelasting, successiebelasting, vermogensbelasting, alsook de in 1953 reeds enigszins verlaagde vennootschapsbelasting — niet verlengd zullen worden. Wat de laatstgenoemde belasting aangaat echter slechts voor de helft van het gebleven verschil, zodat de winsten van vermootschappen dan tot maximaal 42, 5 a 43 % zullen worden belast, tegen thans 46 %. De regering stelt zich voor die belasting te handhaven, dat is tot een bedrag van ƒ 60 millicen.

Wij zullen op deze aangelegenheid niet verder ingaan, doch het staat voor ons vast, dat de regering de algemene welvaart zou dienen, indien zij tot een verdere verlaging der belastingen en lasten overging, wat bij de huidige gunstige stand van 's lands financiën mogelijk is en in 's lands belang al eerder had be­ horen te geschieden, want de druk der belastingen en lasten is in de laatste jaren zowel tsn aanzien van het particuhere als van het bedrijfsleven buitengewoon zwaar geweest.

Woningnood en huurverhoging

Dit betreffende spreekt de Troonrede het navolgende uit:

De woningnood is het nijpendste probleem, waarvoor wij binnenslands nog gesteld zijn. Ook in het komende jaar zal de regering door premies en bijdragen de woningvoorziening zo krachtig mogehjk bevorderen. Zij streeft naar de verwezenUjking van een programma, dat 65.000 woningen bevat. Beperking van de totstandkoming van andere bouwwerken zal voor de vlotte uitvoering van dit programma noodzakelijk bhjken.

In overweging is een verdere huurverhoging. De regering denkt daarbij aan de mogelijkheid van een bestemmingsheffing, ten einde een deel van de verhoging, wellicht via een egalisatiefonds ten bate te doen komen van de financiering van nieuwe woningen. Tevens is in stildie welke compensatiemaatregelen tegenover de huurverhoging nodig en mogehjk zouden zijn.

Het is wel zeer te hopen, dat de regering het inzake de beperking van de totstandkoming van andere bouwwerken niet alleen bij woorden zal laten. Het is hoogst ergerlijk en feitelijk niet te verantwoorden, dat de bouw van schouwburgen, bioscopen en van andere gebouwen voor publieke vermakelijkheden doorgaat, waar er nog zulk een schrijnende woningnood bestaat. Dat het voor heel het maatschappelijk leven van het grootste belang is, dat elk gezin een behoorlijke woning kan bewonen, is iets. dat voor geen tegenspraak vatbaar is.

Voorts heft het de aandacht, dat de regering overweegt om een egalisatiefonds te stichten, dat dan ten bate zal komen voor de financiering van nieuwe woningen. Zo zal dan een deel van de huurverhoging — niemand kan ontkennen, dat de verhuurders van woningen zwaar en onrechtvaardig tegenover andere Nederlanders door de regeringsmaatregelen zijn getioffen — aan de verhuurders onttrokken worden. Dit zou maken, dat deze personen, indien de stichting van het egalisatiefonds, waarover in de Troonrede in uiterst vage bewoordingen wordt gesproken, doorgaat, in deze economisch gunstige tijd opnieuw slachtoffers zouden worden van een hoogst willekeurige regeringsmaab-egel. In de pers ontmoet deze overweging van de regering allesbehalve bijval. Vrij algemeen wordt zij daarin veroordeeld, uitgezonderd in een deel van de socialistische pers.

Het valt zeer te betreuren, dat uit heel de Troonrede blijkt, dat de regering haar oude koers wü voortzetten. Daarin werd helaas geen rekening gehouden met Gods Woord en wet. Dit heeft mede tengevolge, dat ons volk steeds verder wegzakt in het reeds zo ontzettend grote verval, het al aardsgezinder en aardsgezinder gaat leven en het Gods geboden steeds driester met voeten gaat treden. Als men daarop let, dan kan er niet anders gezegd worden dan: Arm Nederland, dat ook bij schijnbaar uitwendige voorspoed het zal ervaren, dat wie God verlaat, smart op smart te vrezen heeft, en dat wat van de hoge God afvalt, zeker moet vallen. Ons volk gaat toch hoe langer hoe meer naar de wijze der heidenen leven, die, naar Christus' woord, alleen bekommerd zijn over: Wat zullen wij eten? of wat zullen wij drinken? of waarmede zullen wij ons kleden? En —ook al is er nog veel uitwendige, eigenwillige godsdienst — hoe zeer ontbreekt de vreze Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 september 1954

De Banier | 8 Pagina's

De Troonrede

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 september 1954

De Banier | 8 Pagina's