Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Algemene Beschouwingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Algemene Beschouwingen

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandt

Eerder dan in vroegere jaren zijn dit jaar de Algemene Beschouwingen over de Rijksbegroting voor 1955 aangevangen, onder dien verstande echter, dat zij thans in twee gedeelten worden gehouden; en wel zo, dat nu de besprekingen over het politieke gedeelte van de begroting zijn gevoerd en in November die over het financiële gedeelte er van staan plaats te vinden.

In het gevoerde debat heeft het mandement der bisschoppen een grote plaats ingenomen, hetwelk feitelijk met een sisser is afgelopen. Dat daardoor het bestaan van het kabinet in gevaar is gekomen, of dit daardoor tot aftreden gedwongen zou worden — zoals sommigen verwachtten — is niet geschied. Dit is in deze wel het voornaamste, wat van het debat te vermelden valt.

Wij moeten voorts, ook met het oog op de plaatsruimte, volstaan met daarop niet nader in te gaan. Alleen moet ons nog van het hart, dat de tijd, welke aan de kleine partijen was toegewezen, wel zeei beperkt was. Daarom, al stond de Voorzitter aan Ds. Zandt toe vijf minuten langer te spreken dan hem was toegemeten, kon deze zijn rede niet geheel uitspreken. Wij laten thans de rede van Ds, Zandt in haar geheel volgen.

Ds. Zandt sprak als volgt: Mijnheer de Voorzitter!

„Wij leven in een bezeten wereld" — zo vang prof. Huizinga zijn beroemd boekwerk „In de schaduwen van morgen" aan. Velen delen met hem dat gevoelen. Zo konden vnj nog kort geleden in het dagblad „Trouw" een artikel lezen, dat tot opschrift droeg: „Een waanzinnige wereld".

Deze wereldbeschouwing is echter niet volledig, in zo verre zij niet in kennis stelt met de oorzaak van de verdwasdng der wereld, namelijk de zonde, de ongehoorzaamheid aan Gods geboden. Wanneer wij dit naar voren brengen, zijn de beweringen, dat wij aan een somber pessimisme lijden, niets zeldzaams. Ons is zelfs in deze Kamer al eens tegengevoerd, dat wij niet genoeg op Christus' komst in de wereld letten. Wij stellen daar tegenover het apostolisch woord, dat Christus' licht in de wereld schijnt, doch dat zij de duisternis liever heeft dan het licht, het zelfs haat, omdat het haar werken bestraft. Wij voegen hier aan toe het woord van de apostel Paulus, die van de wereld getuigt: „deze boze tegenwoordige wereld", welke er sinds zijn uitspraak — de dagen, welke wij beleven, tonen ons dit wel helder en klaar — niet beter op geworden is, hetgeen geen wonder is, daar zij naar Goddelijk getuigenis in het boze ligt.

Brengen wij zuUcs te berde, dan is ons meermalen ten laste gelegd, dat wij louter negatief zijn, waar wij alleen de kwaal constateren. Dit verwijt 'heeft echter geen gegronde reden van bestaan, waar wij zeer positief ook het remedie tegen de kwaal aangeven. Dit hebben wij in deze Kamer zó dikwijls gedaan, dat het ook de huidige regering niet onbekend kan zijn. Het is de onvoorwaardelijke terugkeer tot Gods Woord en wet. Dat wij dit ook thans weder stellen, behoeft geen verwondering te wekken. Wij komen daarmede een eis van God na en zouden schuldig tegenover God en mensen staan, indien wij het nalieten. Bovendien is in de vervulling van die eis ons een onfeilbaar middel voor het herstel geboden. Dit waarborgt ons Gods Woord bladzijde na bladzijde. De bedenking, welke daartegen ook al in deze Kamer is aangevoerd, dat wij hier slechts een klein deel van ons volk vertegenwoordigen, mag ons er niet van afhouden, dat wij met alle vrijmoedigheid de oorzaak van de verdwazing der wereld en het onfeilbare middel tot herstel daarvan aangeven. Wij erkennen het, dat wij helaas maar een klein deel van ons volk vertegenwoordigen, maar dat legt niet het alles beslissende gewicht in de schaal.

Het kan bekend zijn, dat van de eerste christenen beschreven staat, dat zij een sekte waren, welke overal werd tegengesproken, en het is van algemene bekendheid, dat Christus' leer bij de grote massa van het Joodse volk geen ingang heeft gevonden. Het zegt derhalve ten aanzien van de juistheid en waarde onzer beginselen nog niets, dat zij slechts door een klein getal van ons volk gedeeld worden. De revolutie leeft wel bij de tel, maar des Heeren Woord niet. Dit is niet afhankelijk van de goedof afkeuring van nietige, sterfelijke mensen. Het bevat bovendien geen leer, goed en heilzaam voor een zekere tijd of voor een zeker volk, maar voor alle tijden en alle volken. Daarom snijdt het ook geen hout, wanneer men van onze beginselen beweert, dat zij ouderwets en uit de tijd zijn. Zeker, onze beginselen zijn niet van deze tijd, in 2X> verre zij zijn geest allerminst delen, maar wel voor deze tijd, gelijk zij voor alle tijden deugdelijk en heilzaam zijn.

Ten aanzien van onze beginselen is tevens, inzonderheid van Anti-Revolutionnaire zijde beweerd, dat daarin en daarmede het onmogelijke van de Overheid wordt geëist. Gesteld dat dit zo is, dan nog zou geen mens daarom ontslagen zijn van de eis Gods, welke in Zijn Woord een volkomen gehoorzaamheid van overheid en onderdanen vordert. Doch wat wij voorstaan, namelijk dat overheid en onderdaan zich naar Gods geboden behoren te gedragen, is wel terdege uit te voeren. In Gods mogendheid hebben godvruchtige magistraatspersonen overeenkomstig Gods geboden geregeerd. Hiervan zijn voorbeelden zxjwel uit de gewijde als uit de ongewijde geschiedenis aan te halen, hetgeen hun volk immer tot grote zegen is geweest. In de gewijde geschiedenis zijn er koningen aan te wijzen, welke de Heere daarin openlijk geprezen heeft.

Deze bewering, ons van A.R. zijde zo dikwerf voor de voeten geworpen, dat wij met onze beginselen iets onmogelijks eisen, kan dan ook met het volste recht van de hand worden gewezen. Hun bewering is in de grond der zaak onbijbels en niets anders dan een vijgeblad, waarmede zij hun eigen standpunt pogen te bedekken. Hierbij brengen wij tevens de eenparige uitspraken van Augustinus en Calvijn nog eens in herinnering, namelijk, dat God, de Heere, het zo waard is, zelfs al was er geen hemel tot loon en geen hel tot straf, om Zichzelfs wil door een iegelijk mens gehoorzaamd en gediend te worden. Hij is toch de Bron van alle goeds en Hij heeft er bovendien als ons aller Schepper, Weldoener en Wetgever een onbetwistbaar recht op.

Het behoeft geen ander betoog, dat wij deze onze beginselen willen laten gelden ten aanzien van onze partij, onszelf, ons volk en ook in de verhouding van ons volk tot andere volken. Wat nu de verhouding tot andere volken betreft, verklaart de regering in de Troonrede, dat de internationale toestand in velerlei opzicht reden tot zorg geeft, en voorts, dat ernstige spanningen het wereldbeeld blijven beheersen, een uitspraak, waarmede wij het volkomen eens zijn. Ook heeft het onze volle instemming, dat de regering er naar streeft daarin verbetering te brengen. Doch de weg, welke zij daarvoor inslaat en de middelen, welke zij daarvoor aanwendt, ntmoeten bij ons ernstige, onoverkóenlijke en principiële bezwaren. Doch et 't oog op de ons toegemeten tijd kunen wij daar thans onmogelijk nader p ingaan. Alleen willen wij hierbij nog itdrukkelijk vaststellen, dat het de dure licht der regering is, om het aan het Ambonese volk angedane onrecht te herstellen en de ouvereiniteit over e bewaren. Nieuw-Guinea

Overgaande tot de bespreking van een ander onderwerp, brengen wij in herinnering de lofspraak over de vrijheid, welke de regering in de Troonrede gehouden heeft. Inderdaad kan de vrijheid een groot, begeerlijk goed zijn en de vrijheid van geweten, waarvoor onze voorouders tachtig jaren gestreden hebben, is dat ongetwijfeld. Het heeft ons bij deze lofspraak der regering pijnlijk aangedaan, te moeten bedenken, dat de vrijheid in het bedrijfsleven door haar zo geknecht wordt. Het is zo gesteld, dat er door de veelvuldige bemoeienissen van de staat dwang hier en dwang daar op menigerlei gebied is en het bedrijfsleven maar al te zeer in knellende staatsboeien geslagen is. Mede een gevolg daarvan is, dat de bureaucratie en de ambtenarij — al wülen wij in de waardering voor een goede ambtenaar bij niemand ten achter staan — een veel te grote plaats in ons maatschappelijk bestel innemen. De gerechtvaardigde klachten daarover zijn niet van de lucht. Zij vormen nog altijd een geduchte hinderpaal voor de bloei van het bedrijfsleven, gelijk het de staatsdwang ook is, welke zo ver gaat, dat zelfs de vrijheid van het geweten daarbij niet ontzien wordt. Met allerlei directe en indirecte dwangmaatregelen worden thans vele boeren en veehouders in hun bestaan bedreigd. Eeuwenlang heeft men op onze vaderlandse bodem — de crisisjaren uitgezonderd — het landbouw-en veeteeltbedrijf in vrijheid kunnen uitoefenen, in die mate, dat daarbij nimmer enige inbreuk op de gewetensvrijheid van boeren en veehouders van regeringswege werd gemaakt.

Thans echter wordt ten aanzien van hun geweten hun het mes op de keel gezet. Zij hebben te bukken en te buigen voor de maatregelen, die hun van staatswege door de gezondheidsdienst voor het vee worden opgelegd. Kunnen zij dit om des gewetens wil niet, dan worden zij voor de rechter gedaagd, worden hun boeten opgelegd en worden zij er mee bedreigd, dat heel hun veestapel van regeringswege verkocht zal worden bij volharding in hun gewetensbezwaren, gelijk er reeds al het vee van een boer verkocht is geworden. Dit is wel een verfoeilijke dwang, een afschuwelijke knechting van de ergste soort; een aanslag op de vrijheid van het geweten, welke die van Hitler evenaart. Trouwens, deze maatregel is van Hitler afkomstig, en ingesteld in de jaren, toen wij in een staat van slavernij verkeerden. Toen achtte men vrij algemeen deze en dergelijke maatregelen goddeloos; nu echter juicht men deze toe en laat men ons, als wij er tegen opkomen, in deze Kamer alleen staan. Dit valt wel zeer te betreuren, waar het hier een hoogst gewichtige aangelegenheid, als de vrijheid van het geweten, betreft.

Men zal toch niet staande kunnen houden, dat de boeren en veehouders, die in deze in het geding zijn, geen geweten hebben. Indien me dit al mocht willen beweren, dan kent men deze mensen in het geheel niet. Verreweg de meesten hunner zijn zeer consciëntieus. Zij zijn, om des gewetens wil, in geen enkele verzekering. Zij weigeren zelfs het geld aan te nemen, dat hun op één of andere wijze uit de sociale verzekeringen der regering geboden wordt of geboden zou kunnen worden. Naar de burgerlijke wet zijn zij hoogst respectabele lieden, die nimmer vanwege enig misdrijf met de pohtie in aanraking zijn gekomen, zeer arbeidzaam in hun bedrijf, in één woord, maatschappelijk gesproken, voorbeelden van regeringsgetrouwheid en uitmuntend in nauwgezette plichtsbetrachting, onder wie er Godvruchtige personen zijn, wier gebed de regering tot grote steun kan zijn. w h d s v g

Deze mensen nu worden niet alleen vervolgd, door en voor de rechtbanken gedaagd, maar zij dreigen zelfs van hun bedrijf beroofd te worden; hun bedrijf, dat hun na aan het hart ligt en in hun familie eeuwenlang van vader op kind is beoefend; mogelijk vervallen zij zelfs wel tot de bedelstaf. De regering moge wel zeer ernstig bedenken, wat hier bij haar maatregelen in het geding is, weUe bange dagen en nachten van hevige verontrusting daarmede bovendien nog over de betrokken boeren en veehouders en hun gezinnen worden gebracht, welk een onbe. schrijfelijke ellende en jammer zij deswege hebben te ondergaan en hebben te doorstaan.

Mijnheer de Voorzitter! Wij doen nogmaals een beroep op het huidige Ministerie om de bestaande maatregelen ten aanzien van de gewetensbezwaarde boeren en veehouders te vsdllen opheffen, of deze zo te willen wijzigen, dat deze gewetensbezwaarden naar hun geweten hun bedrijf zullen kunnen blijven uitoefenen. Wij vragen dit in de eerste plaats om de zaak zelf en de daarbij betrokken personen, en in de tweede plaats omdat het toch nimmer als een daad van wijs regeringsbeleid aangemerkt kan worden, als regeringsmaatregelen bewerken, dat onderdanen uit hun bedrijf worden gestoten en tot pauperisme vervallen.

Sprekende over de dwang, kunnen wij niet nalaten ons protest bij vernieuwing nog eens te laten horen tegen de dwangverzekeringswetgeving. Kort samengevat — de ons toegemeten tijd laat ons niet toe daarover in den brede te spreken, hetgeen wij ook niet nodig achten, omdat wij ons standpunt in deze meermalen in de Kamer hebben uiteengezet — zijn onze bewaren in een negental punten samen te vatten. Zij betreffen ten eerste de verzekering zelf; ten tweede de misdrijven, welke zij met zich brengt. Kortgeleden wilde men nog een trein laten ontsporen om de verzekeringsgelden van een daarin verblijvend persoon te kunnen innen. Vergiftigingen van personen hebben ook al plaats gevonden om het verzekeringsbedrag te kunnen doen beuren. Huizen zijn moedwillig in de brand gestoken om, zoals de volksmond het uitdrukt, in de brand uit de brand te komen. Ten derde hebben wij er bezwaar tegen, omdat het verzekeringswezen de christelijke barmhartigheid aanrandt, ja in de grond van de zaak zelfs vermoordt. Ten vierde, omdat het de zorgeloosheid, allerlei nalatigheid, tot onverschilligheid toe, zo sterk in de hand werkt. Ten vijfde, omdat de dwangverzekeringswetgeving ons in het moeras van het staatssocialisme doet wegzinken. Ten zesde, omdat zij de uitbreiding van de bureaucratie en ambtenarij krachtig bevordert. Ten zevende, omdat de staatsverzekering slechts een schriele steun, ja heus, een schriele steun, brengt in vergelijking met het ontzaglijk vele, dat daarvoor dooi werkgevers en werknemers moet worden opgebracht. Ten achtste — hierin zijn wij het volkomen met prof. Fabius eens - dat de arbeiders ten aanzien van de besteding van hun loon onder de voogdij an de staat worden gesteld; en ten neende, omdat zij nooit de oplossing van et sociale vraagstuk kan brengen. ierover handelende, moeten wij er met lle kracht tegen opkomen, dat men tegen de S.G.P. rotelijks onrecht begaat, als men het oorstelt — gelijk men in A.R. kringen et menigmaal heeft voorgesteld en nog oorstelt - dat de S.G.P. zich in koelen loede niets aantrekt van het lot van de arbeiders, de nooddruftigen, de behoeftigen en de maatschappelijk misdeelden. Deze voorstelling is in flagrante strijd met de waarheid. Telkens toch zijn wij in deze Kamer voor deze personen opgekomen, gelijk wij meermalen met sprekende daden getoond hebben, toen wij in de malaisejaren bij voortduring er bij de regering op aangedrongen hebben, dat zij in die dagen van grote werkloosheid de werkloze arbeiders en hun gezinnen milde hulp zou bieden. Dat de S.G.P. tegen de zogenaamde dwangverzekeringswetgeving is, is behalve om de reeds genoemde redenen mede daarin gelegen, dat jarenlang daardoor een groot onrecht tegenover de kleine zelfstandigen is en wordt bedreven. Dezen hadden, indien zij enig personeel in dienst hadden, daarvoor wel te betalen, maar als zij zelf in behoeftige omstandigheden kwamen te verkeren, konden zij daaruit zelfs geen cent bekomen, en zo is het nog. Bovendien is er nog een grote groep Nederlanders, die, menigwerf in hoog geklommen nooddruft verkerende, ook al daaruit niet geholpen worden en zelfs er nadeel door ondervinden, in zoverre daardoor het leven duurder wordt gemaakt, waardoor hun maatschappelijke toestand steeds nijpender en nijpender wordt.

Het zijn zelfs vrij talrijke Nederlanders, die thans met de zo kenmerkende naam „de vergeten groep" worden benoemd. Daartoe behoren weduwen, laag .gepensionneerden, kleine renteniers en nog zovele anderen, die uit een smalle beurs moeten leven, onder wie ook gerekend kunnen worden vele personen, die in Indonesië verkeerd hebben of er nog verkeren. Het is in hoge mate onbillijk, zelfs onrechtvaardig, als men van regeringswege de ene groep Nededanders wel de behulpzame hand biedt en de andere niet.

Dewijl de Staatkundig Gereformeerde Partij een volkspartij in de ware zin van het woord is, omdat zij samengesteld is uit alle kringen van het volk, komt zij ook voor deze groepen op, gelijk ook voor de arbeiders en alle anderen. De vergeten groep mag niet vergeten worden; zij dient in de gegeven omstandigheden niet bij andere Nederlanders ten achter gesteld te worden. Haar maatschappelijk bestaan is bij de grote duurte al zo ontzaglijk moeilijk en dreigt bij de komende loonsverhoging nog moeilijker te worden. Het gevaar dreigt toch, dat gelijk het immer bij loonsverhogingen gegaan is, ook deze loonsverhoging op de voet door een verhoging van de prijzen gevolgd zal worden, met als gevolg, dat deze groep het nog harder te verantwoorden zal krijgen. Wij willen, dat deze groep geholpen zal worden, gelijk onze voorouders, naar gereformeerde opvatting, deze terdege geholpen hebben.

Ten aanzien van de toekomstige loonsverhoging spreken wij de wens uit, dat deze, na zovele loonrondsn, definitief de laatste Zal zijn, in de hoop, dat zij nu eindelijk ook eens nut zal effectueren, want zoals het tot nu toe gegaan is, hebben noch de arbeiders, noch enige andere Nederlanders er definitief baat bij gevonden. Zij hebben steeds tot gevolg gehad, dat prijsverhoging intrad, tengevolge waarvan de gulden in zijn waarde steeds maar daalde. Dit is geen geringe zaak, deze stille beroving, die feitelijk diefstal is, van de waarde van onze munt. Deze heeft nu al zulke jammerlijke gevolgen, en dit zal, als het straks zo doorgaat, een steeds ernstiger bezoeking worden, waaronder allen dreigen te zullen lijden en niet het minst de maatschappelijk zwakken, die wel het allerzwaarst er door getroffen worden.

In nauw verband hiermede wensen wij een korte opmerking te maken over de huurverhoging. Niemand zal kunnen ontkennen, dat de huiseigenaren door de regeringsmaatregelen, zoal niet het zwaarst, dan toch wel bijzonder zwaar getroffen zijn. Hoe onaangenaam een huurverhoging voor velen ook moge zijn, de billijkheid er van valt niet te ontkennen. Zo het tot een huurverhoging komt, ontmoet het fonds, dat de regering daarbij overweegt te stichten, bij ons wel zeer sterke, onoverkomenlijke bezwaren. Het is alleszins billijk, dat de verhoging de huiseigenaren ten goede komt. Hierbij zien wij met belangstelling uit, welke vergoedingen tegen de huurverhoging de regering denkt te treffen.

In dit kader gaan wij ook een kort woord spreken over de belastingen, zonder daarbij in finesses te treden, daar de belastingen ook een politiek aspect hebben en ten nauwste samenhangen met de algemene welvaart. Met het oog op de algemene welvaart betreuren wij het, dat de regering pas in 1956 tot belastingverlaging wil overgaan. Aan 't heffen van belastingen valt niet te ontkomen. Van Gods wege is de overheid het recht toegekend om belastingen, doch niet om overbelastingen te heffen. En de2se hebben er thans maar al te zeer plaats, gelijk uit de belastingheffing, welke een uitgesproken specifiek socialistisch karakter draagt, blijkt. Dat is naar ons gevoelen niet alleen onoirbaar, maar het werkt ook schadelijk. Ik kan om des tijds wil daarop helaas niet nader ingaan, maar bepleit bij de regering, dat zij maatregelen zal nemen, waardoor de belastingen reeds in dit jaar verlaagd zullen worden, en dat ook wat betreft de vennootschapsbelasting andere maatregelen zullen worden genomen dan de regering thans voorstelt.

Met het oog op de volkswelvaart en het geluk van ons volk staan wij ook dit jaar bij de regering voor, dat zij de woningbouw zo krachtig mogelijk ter hand zal nemen. Dat is in velerlei opzicht en ook uit zedelijk oogpunt van eminent belang, hetgeen ook wel niemand tegenspreekt. De regering heeft in de Troonrede verklaard, hetgeen ons verheugt, dat de bouw van verschillende gebouwen met het oog op de nog steeds nijpende woningnood achterwege moet blijven. Wij verwachten, dat hier de daad bij het woord gevoegd zal worden. Het heeft bij ons en zeer vele landgenoten een scherpe afkeuring gevonden, dat de bouw van gebouwen voor publieke vermakelijkheden en schouwburgen, zoals de grote schouwburg te Rotterdam, op welke gebouwen wij speciaal het oog hebben, plaats kon vinden, terwijl nog duizenden en duizenden in den lande tevergeefs zich alle moeite getroosten om een woning te bekomen en zelfs tal van huwelijken bij gebrek aan een woning jaar op jaar moeten worden uitgesteld.

Ook willen wij bij deze gelegenheid er op aandringen, dat bij de woningbouw meer dan tot dusver de particuliere aannemers zullen worden ingeschakeld. Wij achten het van groot belang, dat het particulier initiatief van regeringswege wordt gesteund. Daarvan moet de maatschappij het onder beding van Gods zegen toch hebben. In geen geval mag het particulier initiatief door allerlei bureaucratische maatregelen bemoeilijkt worden, wat thans nog maar al te vaak het geval is. Tevens is het met het oog op het welzijn van ons volk van het allergrootste gewicht, dat de regering haar volle aandacht wijdt aan het verkeer. De vele en schrikkelijke ongevallen, welke er plaats hebben, maken het nodig, dat de regering strengere maatregelen treft dan thans worden genomen, inzonderheid ook tegen degenen, die ongelukken veroorzaken, soms met dodelijke afloop, door misbruik van sterke drank. Ook hierover zal ik maar met een enkel woord kunnen spreken.

Tevens is het met het oog op het welzijn van ons volk hard nodig, dat de regering paal en perk stelt aan allerlei zogenaamde • voIl< svermaken. Meermalen heeft de regering bij ons volk op sparen aangedrongen, maar waar wordt nu zo veel geld verbrast als op kermissen en andere plaatsen van ijdel vermaak? Daarop wordt heel veel geld zoek gemaakt, dat in het huisgezin heel wat nutter besteed kon worden, ja soms aan voeding, kleding en dekking onttrokken wordt, terwijl meermalen bakkers, slagers en winkeliers door wanbetaling het kind van de rekening worden.

Bovendien is het heel geen tijd, waarin zulke zware overstromingen en andere ongevallen in vele landen plaats vinden en wij gedurig de oordelen Gods kunnen waarnemen, om zich op zulk een wijze te vermaken. Het is wel tijd zich voor God te verootmoedigen, maar daarvan zien wij zo bitter weinig. En het bedroeft ons grotelijks, dat de regering ons volk daartoe niet opwekt. Hiermede raken wij, Mijnheer de Voorzitter, het huidige regeringsbeleid.

De regeringskoets wordt door rooms en rood bestuurd. Hun mannen besturen als koetsiers het rijtuig met Christelijk-Historischen en Anti-Revolutionnairen naast zich als palfreniers op de bok en als lakeien terzijde van het rijtuig. A.R. en C.H., door rood niet begeerd, worden door Rome begeerd en goed genoeg geacht voor deze functie, nadat zij hen eerst als coahtiegenoten uit het rijtuig gewipt had.

Een zonderlinge figuur, als wij bedenken, dat de A.R. en de C.H. de socialisten in vroeger dagen en ook nu nog in de dagen der verkiezingen in hun geschriften en redevoeringen als een onchristelijke macht karakteriseren en zij tegen hun verderflijke invloed de kiezers met alle ernst waarschuwen. Dr Kuyper schreef eenmaal betreffende de socialisten op bladzijde 1081 van „Ons Program".

„Bij het laatste hebben wij het oog op de woeling van het socialisme, dat in communisme ontaarden moet en door opheffing van individuele vrijheid op elk gebied tot niets anders leiden kan dan tot sociale slavernij en tot politieke despotic".

Een vreemde figuur biedt ons de samenstelling van het huidige Kabinet al evenzeer, als wij er op letten, hoe Rome vanaf de kansels en in publieke geschriften het socialisme en de socialisten met de banvloek nadrukkelijk veroordeeld heeft, vreemd niet minder als wij acht slaan op het mandement van de bisschoppen. Dit draagt een specifiek roomse signatuur. Het zegt in dezelfde zaak, gelijk het dit zo vaak gedaan heeft, tegelijk „ja" en „neon". Het verbiedt onder meer het geabonneerd zijn op en het lezen van socialistische couranten; het verbiedt echter niet het lidmaatschap van de socialistische Partij van de Arbeid. Ten deze volstaat het met een beroep op het rooms-katholieke geweten, waarin duidelijk doorschemert, dat zulk een lidmaatschap naar de opvatting der bisschoppen voor de rooms-katholieken niet geoorloofd is, maar zegt weer „ja", als het over de samenwerking met de socialisten gaat.

In zijn tweeslachtigheid is het mandement een stuk propaganda en wel door de aansluiting bij de K.V.P. en als zodanig heeft het onmiskenbaar een politiek karakter.

Negen jaar lang is de K.V.P. arm in arm met de P.v.d.A. opgetrokken, al is het altijd niet even broederlijk geweest en al heeft elk der partijen uit dat samengaan eigen voordeel zoeken weg te slepen. Desniettegenstaande is er toch een vrij innig samengaan, waarin gemeenschappelijk overleg heeft bestaan, waarin men met elkander heeft samengewerkt, een band, welke men zowel van de zijde van de K.V.P. als van de P.v.d.A. tot welzijn van ons land noodzakelijk heeft geacht. En ziet, daar komt het mandement der bisschoppen ineens roet in het eten gooien. Het heeft verklaard, dat de P.v.d.A. humanistisch in oorsprong en wezen is. Daarin heeft het inderdaad wel gelijk, doch dat was zij voor 9 jaar al evenzeer als thans. Daarin is totaal niets veranderd. Het is kwalijk aan te nemen, dat de bisschoppen dit pas nu ontdekt hebben en dat zij dit voor 9 jaren niet gezien noch geweten hebben. Een christelijk-historisch weekblad schreef openlijk, dat het optreden in het mandement tegen de doorbraak te danken was aan de daardoor veroorzaakte afval en afbraak in de gelederen van de K.V.P. Een uitspraak, welke niet mis is en veel te denken geeft. Maar n^et minder geeft het heel wat te denken, dat zoveel Antirevolutionnairen en Christelijk-historischen en daaronder vooraanstaanden als de heren Bruins Slot en Ruppert, al kun- nen zij de voiin ervan niet waarderen, zo wondei-wel met het mandement zijn ingenomen, waar dit beslist stelling heeft genomen tegen de doorbraak. Er zijn toch Anti-revolutionnairen en Christelijkhistorischen te over, die al evenzeer als de Joden naar de vleespotten van Egypte, naar de terugkeer van de coalitie met Rome hunkeren, ja, sommigen hunner likkebaarden er zelfs naar. Bovendien heeft het er alles van weg, dat niet weinige Anti-revolutionnairen en Christelijk-historischen munt willen slaan uit het mandement ten bate van hun partijen en organisaties. Zelfs zou het de redactie van het dagblad „Trouw", de heer Bruins Slot en de heer Ruppert, volstrekt niet onaangenaam zijn, als er zoiets als een protestants mandement door de protestantse kerk werd uitgevaardigd. Hun partijen en organisaties blijken dit wel hard nodig te hebben. Dit is ook zeer wel te verstaan. Zij hebben er een harde dobber aan om de concurrentie met de doorbraakpartij en haar organisaties met succes te voeren. Daar dragen zij echter zelf door beginselverzaking de schuld van. Zij hebben toch hun partijen en organisaties maar al te zeer in het revolutionnaire vaarwater laten koersen. In hun ijver om de verzekeringsdwang in te voeren en te handhaven, doen zij helemaal niet voor de socialisten onder. Op het terrein van de buitenlandse politiek zijn zij al even vurige aanbidde'-s van instituten als de Volkenbond en de Organisatie der Verenigde Naties als de socialisten dat zijn. Zij lopen met hen in een en dezelfde gestrekte draf in het gareel van de revolutionnaire Rousseau, die de wereld door de rede, maar allerminst door het gezag van Gods Woord bestuurd wilde zien.

En dit is niet het enige, wat na Groen van Prinsterer's overlijden ons de snelle afloop der wateren bij de Anti-Revolutionnairen en Christelijk-Historischen doet zien, hetgeen onder meer blijkt uit de houding, welke zij aannemen tegenover subsidies aan openbare leeszalen, toneel, opera en het dansen. Het is zelfs zo ver gekomen, dat er thans Christelijke dansclubs zijn en dat uit een enquête is gebleken, dat in Amsterdam ongeveer 85% van de jongelui uit Gereformeerde gezinnen de bioscoop bezoekt. Dit toont een vergaande verwereldlijking in de neo-Gereformeerde en aanverwante kringen aan, een verwereldlijking, waartegen in vroeger dagen door de Reformatie scherp is opgetreden. In nauw verband hiermede tekent het ook wel de geest van het diepe verval in Anti-Revolutionnaire en Christelijk-Historische kringen, waar' de gemeenteraadsleden van die partijen hel verzoek van een Haagse Hervormde kerkeraad, die zich beroepende op artikel 36 der Nederlandse Geloofsbelijdenis aan de gemeenteraad van Den Haag dringend verzocht had om zijn goedkeuring te onthouden aan de bouw van een schouwburg naast de kerk op het Spui, door hun stem mede hebben afgewezen. Terugkerende tot onze bespreking van het mandement der bisschoppen, komt daarin nog eens weer naar voren, waar Rome pretendeert alleen de waarheid te hebben, dat zij verdraagzaamheid alleen maar voorstaat, wanneer zij in een land in de minderheid is. In andere landen echter, waar zij de macht heeft, valt er van die verdraagzaamheid geen spoor of zweem te bekennen. Dan blijkt het, dat Rome nog de inquisitie goedkeurt en bedrijft. Dit blijkt in landen als Spanje, waar een kardinaal tot onderdrukking van de Protestanten heeft aangespoord en niet mmder in Columbia. Het laatste bulletin van de Cedex, de Evangelische Federatie van Columbia, waarin bijna alle protestantse formaties en zendingsbewegingen van het land samenwerken, meldt, dat het niet alleen de staat is, die steeds strenger gaat optreden tegen de Protestanten. Rooms-Katholieke geestelijken, van aartsbisschop tot pastoor, trachten de protestantse Columbianen zoveel mogelijk hindernissen in de weg te leggen. Kinderen worden opgestookt door schreeuwen en rozenkransbidden aan de ingang van protestantse kapellen de eredienst onmogehjk te maken. Bisschop Posada van Istmina gaf een warme aanbeveling voor een schimplied op de protestantse „ketters"; de politie wordt aangemaand bijbels in de kerken en in de gezinnen in beslag te nemen. Dit bericht, dat wij ontleenden aan de Nieuwe Haagse Courant van 21 Juni van dit' jaar, toont aan wat wij van Rome te wachten zouden hebben, indien het hier in ons land de lakens kon uitdelen. Dan zou ook de heer Oud duidelijk kunnen blijken, dat Rome de inquisitie nimmer heeft afgezworen, doch waar het kan deze in toepassing brengt.

In het debat is de Staatkundig Gereformeerde Partij vereenzelvigd met Rome. Dit is echter een totaal onjuiste voorstelling van zaken. Nimmer toch heeft de Reformatie, naar wier beginselen de S.G.P. zich richt, iets van de inquisitie willen weten. Zij is daar altijd scherp tegen op gekomen. De Reformatie heeft voor de vrijheid van het geweten, welke Rome niet erkent, mede een strijd van tachtig jaren gevoerd, terwijl een der bepalingen van de Unie van Utrecht nadrukkelijk verbiedt, dat er een onderzoek naar iemands geloof zou worden ingesteld.

Met het oog op de duur verworven vrijheid is de S.G.P. opgekomen tegen de verroomsing van Nederland, heeft zij de Protestanten daartegen voortdurend gewaarschuwd, verklaart zij zich ook tegen het mandement, omdat het de verroomsing van Nederland beoogt, waarbij de vrijheid in zeer ernstig gevaar komt, zelfs tenslotte nog de vrijheid van geweten. Wat de doorbraak betreft, daar hebben wij ons immer rond en eerlijk tegen verklaard, omdat daarin het tijdelijke boven het eeuwige, het stoffelijke boven het geestelijke, de men­ selijke macht en het menselijke inzicht boven het getuigenis Gods wordt gesteld.

Heel die doorbraak loopt lijnrecht in tegen Christus' woord: Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. Zij is er op uit op aarde een paradijs te stichten, waarbij het ene nodige niet in aanmerking komt, waarvoor zij zich ook niet warm maakt. Zij doet het oud-heidense begeren naar „penem et circenses", naar brood en spelen onder ons volk herleven, waarbij de zeden onder ons volk hoe langer hoe meer achteruitgaan, hetgeen de feiten maar al te duidelijk aantonen. De geachte afgevaardigde de heer Oud gaf, waarmede wij onze volledige instemming betuigen, aan minister Zijlstra de raad, welke hij gevoeglijk tot de Antirevolutionaire partij en de Christelijke Historische Unie had kunnen uitstrekken, meer de Heidelbergse Catechismus te lezen en daarnaar te handelen. Voorts sprak hij, dat de humanisten de Christelijke zeden willen bewaren, maar deze zullen niet te bewaren zijn, indien het fundament van de Christelijke religie, zoals Gods Woord die aangeeft, daaronder, zoals de humanisten dat doen, wordt weggetrokken. Ook haalde hij bij zijn betoog een uitspraak van Paulus aan en wel deze: Het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. In deze uitspraak bekent de Apostel zowel de onmacht als de onwil tot het goede van de natuurlijke, vleselijke mens, iets, waarvan de humanisten niets weten willen. In hun geschriften wordt daarentegen gesproken over de verheven adeldom van de menselijke natuur, al is het vaak niet meer in zulke krasse woorden als ten tijde van de Franse revolutie. Ook in ander opzicht stelt de aangehaalde uitspraak van de Apostel Paulus zich scherp tegen het humanisme. De Apostel schrijft het verderf van de menselijke natuur en ook van zijn eigen toe aan de zonde. Hij keurt zich daarbij zelf schuldig, waar hij de oorzaak van het verderf aan de zonden toeschrijft, in de brief aan die van Efeze schrijvende, dat de mensheid dood is door de misdaden en de zonden. De waarheid, dat de mensheid tegen een heilig, rechtvaardig, goed en goeddoende God gezondigd heeft, treft men in de geschriften der humanisten niet aan. Dit is op zichzelf reeds afdoende genoeg om vast te stellen, dat er tussen het humanisme en de geopenbaarde waarheid Gods een principieel onverzoenlijk contrast bestaat.

De Voorzitter: De geachte afgevaardigde heeft de spreektijd, welke zijn fractie is toegedacht, reeds met vijf minuten overschreden, maar aangezien ik de indruk heb, dat de Kamer het op prijs zal stellen, indien de geachte afgevaardigde de gelegenheid krijgt, zijn rede gfeheel uit te spreken, heb ik er geen bezwaar tegen, dat hij nog vijf minuten het woord voert.

Ds. Zandt: Dan zal ik wel klaar zijn. Ik dank u zeer, mijnheer de Voorzitter. Op het voetspoor van Descartes en later ook dat van Lessing, zoeken de humanisten in hun litteratuur en philosophic naar de waarheid. Daarmede tonen zij, dat de door God in Zijn Woord geopenbaarde waarheid niet genoegzaam is, wat de autoriteit der geopenbaarde waarheid aantast, hetgeen deze waarheid niet verdragen kan, waar de Heilige Schrift leert, dat God met vlammend vuur wrake zal doen over degenen, die Hem niet kennen en het Evangelie van Jezus Christus ongehoorzaam zijn. In debat is ook Erasmus ter sprake gekomen, die de humanisten gaarne de kroon op het hoofd zetten. De humanisten Ypey en Dermout zijn daarin zelfs zo ver gegaan, dat zij in hun boekwerk „De geschiedenis der Hervormde kerk" aan Erasmus het ontstaan der Hervorming niet alleen toeschrijven maar ook verklaren, dat de Hervorming door de beginselen van Erasmus is geleid, hetgeen geen enkele historieschrijver hun heeft toegegeven.

Prof. Huzinga verklaart zelfs in één van zijn werken, dat Erasmus in grootte ver bij Luther en Calvijn ten achter staat en dat staat hij ook stellig bij een andere humanist, namelijk Goethe,

Diens enorme keniMs van zaken dwingt bij het lezen zijner geschriften telkens eerbied af. Mede door deze zijn gedegen kennis verklaart Goethe, dat zijn humanistische levensbeschouwing in strijd met de Christelijke religie is. Hij heeft zich dan ook zelf een oude heiden genoemd. De auteurs uit de Christelijke kerk hebben zich zelf nooit boven de heidenen verheven, maar toch wel met alle beslistheid hun levens-en wereldbeschouwing venvorpen, inzonderheid die van de wijsbegeerte der Pythagoreers well< e het aardse genot als het voornaamste in het leven op de voorgrond stelden. Diezelfde trek komt ook in de wereldbeschouwirig van Karl Marx naar voren, treedt ook maar al te zeer in het huidige regeringsbeleid aan de dag, valt ook maar al te zeer waar te nemen in de politiek der voormalige rechtse coalitie, welke geen enkele Christelijke wet tot stand heeft weten te brengen. Het verontrust, ja benauwt ons meermalen dat ons volk mede daardoor al verder is afgegleden van de hechte grondslagen van Gods Woord en zichtbaar het beeld van een steeds toenemende ontkerstening vertoont.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1954

De Banier | 8 Pagina's

De Algemene Beschouwingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1954

De Banier | 8 Pagina's