Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Algemene Beschouwingen  over de Rijksbegroting 1954

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Algemene Beschouwingen over de Rijksbegroting 1954

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

REPLIEKREDE VAN Ds ZANDT

Op Vrijdag 8 October hadden in de Tweede Kamer de replieken over de Algemene Beschouwingen van de Rijksbegroting 1955 plaats, waarbij Ds Zandt, evenals bij de redevoeringen, een zeer beperkte tijd was toegemeten, nadat de minister-president de vorige dag het woord had gevoerd.

Verschülende personen, en ook in de dagbladen is deze mening wel verkondigd, zijn van oordeel geweest, dat de debatten over het mandement der bisschoppen ernstige gevolgen voor de partijverhouding tussen de K.V.P. en de P.v.d.A., zelfs voor het ministerie zouden hebben, wat echter niet het geval is geweest. Voor zo ver wij dit op het ogenblik kunnen beoordelen, is er in deze weinig, zelfs hoegenaamd niets veranderd en zijn de in de pers en ook anderszins vrij hevige twisten over het mandement tussen de K.V.P. en de P.v.d.A. in de Kamer met een sisser afgelopen. Het heeft er alles van weg, gelet op de gevoerde debatten in de Kamer, dat het grote rumoer, verwekt door het mandement, niet dan een storm in een glas water is geweest.

Bij deze debatten is het wel frappant geweest, dat de heren Schouten en Tüanus, sprekend over het mandement der bisschoppen, dit maar al te zeer gedaan hebben in de geest, dat de Reformatie en Rome op één en dezelfde wortel des geloofs stoelen; hetgeen lijnrecht indruist tegen de werkelijkheid en dan ook door de reformatoren nooit erkend is. Integendeel, zij hebben in de belijdenisgeschriften over Rome's kerk gesproken als over het rijk van de antichrist. En wie het anders voorstelt, slaat de reformatoren niet alleen in het aangezicht, maar houdt ook op in deze gereformeerd te zijn.

Dewijl wij steeds gebrek aan plaatsruimte in „De Banier" hebben, zullen wij met deze inleiding moeten volstaan en zullen wij de repliekrede van Ds Zandt, welke geen nadere toelichting behoeft, nu laten volgen.

Hij sprak dan als volgt: Mijnheer de Voorzitter!

Met voldoening hebben wij uit de rede van de Minister gehoord, dat de Regering voornemens is, niet, zoals uit de Troonrede kon worden opgemaakt, in 1956, maar reeds zo spoedig mogelijk als de omstandigheden zulks toelaten tot verlaging der belastingen over te gaan. Of het bedrag der verlaging, dat de Minister-President noemde, echter wel voldoende is, betwijfelen wij. Als wij zien, tot welk een ontzaggelijke hoogte de belastingen en lasten geklommen zijn, dan dient er toch alles in het werk gesteld te worden om tot een wezenlijke verlichting van de belastingdruk te komen. Wij achten dit een algemeen volksbelang en ook wel in het bijzonder in het belang van het bedrijfsleven, niet in het minst in het belang van de kleine en middelgrote bedrijven. Hebben wij de Minister-President goed verstaan, dan zal de door de Regering voorgenomen verlaging inzake de vennootschapsbelasting door haar gehandhaafd worden. Wij pleiten er met alle aandrang bij de Regering voor, dat zij haar standpunt zal wijzigen. Lang kunnen wij om des tijds wil bij deze aangelegenheid niet stilstaan en wij moeten volstaan met bij de Regering te bepleiten, dat zij in dezen bekwame spoed zal betrachten en tot een diep ingrijpende belastingverlaging zal overgaan.

Het heeft ons teleurgesteld, dat wij ter zake van de gewetensbezwaarde boeren en veehouders verwezen zijn naar de behandeling van de begroting van landbouw. Het betreft hier toch een zaak, die van algemene betekenis is. Zij raakt immers een aangelegenheid van groot gewicht, nl. de vrijheid van geweten. Gezien de zware offers, die onze voorouders hebben gebracht om die vrijheid van geweten te verkrijgen, en gezien het feit, dat gewetensvrijheid jarenlang zelfs als een kostbaar goed in ons land heeft gegolden, hadden wij mogen hopen, dat wij voor het behoud van de gewetensvrijheid bij de Regering een gewillig oor hadden gevonden, want in het diepste van het wezen gaat het toch om dat zo hoge goed. Men kan — gelijk ook wel in sommige dagbladen is en wordt gedaan — de hierbij betrokken veehouders koppigheid ten laste leggen, doch dat is niet de reden, waarom de gewetensbezwaarde boeren en veehouders de Regeringsmaatregelen niet kunnen aanvaarden. Met verwijten van koppigheid, weerbarstigheid en halsstarrigheid en meer woorden van die aard, zijn gewetensbezwaarden in de loop der eeuwen meermalen geheel ten onrechte betiteld. Dit is ook hier het geval. Het betreft hier personen, die zeer consciëntieus zijn. Hun gedrags-en levenswijze toont zulks op een geheel overtuigende wijze aan. Waarom worden hun gewetensbezwaren niet geëerbiedigd en die van anderen, b.v. van personen, die bezwaren hebben tegen het vervullen van de militaire dienstplicht, wel? Dit is meten met twee maten. Het laat toch in dezen niet de minste twijfel over, dat wij hier met respectabele, consciëntieuze personen te doen hebben, die niet kunnen en durven toegeven, omdat zij in hun geweten zich verplicht achten, Gode meer gehoorzaam te zijn dan de mensen, wanneer het om de onderhouding van Gods geboden gaat. Het is altijd voor de Regering dan ook een gevaarlijke zaak om in dezen met het gebruiken van dwangmiddelen te werk te gaan, dewijl hier toch een veel hoger dan een menselijke rechter in deze aangelegenheid zal richten, een rechter, die het altijd waar zal maken: Die Mij eren, zal Ik eren, die Mij verachten, zullen licht geacht worden.

Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik niet in mijn hart overtuigd was, dat hier onder de gewetensbezwaarden er zeer velen zijn, die inderdaad gewetensbezwaarden zijn, zou ik geen vrijmoedigheid hebben, deze kwestie met zoveel aandrang bij de Regering ter sprake te brengen. Daaraan heb ik dan ook de dure plicht ontleend en daarin ook volle vrijmoedigheid gevonden, deze aangelegenheid nogmaals onder de aandacht der Regering te brengen.

Maatschappelijk bezien en naar de burgerlijke wet geoordeeld, verdienen deze mensen niet, dat hun en hun gezin zo ontzaglijk veel leed wordt berokkend, hun zoveel onrust en ellende wordt aangedaan, tot zelfs slapeloze nachten toe, worden bezorgd, dat zij voor de rechter worden gedaagd, door de rechtbank worden beboet en hun vee hun wordt ontnomen, dat zij mogelijk zelfs nog met hun gezinnen tot de bedelstaf worden gebracht.

Mijnheer de Voorzitter! Voorts ga ik nogmaals het één en ander over de loonsverhoging spreken. Ik ben er van overtuigd, dat in zeer vele gevallen, gelet op de schrikkelijke duurte, een loonsverhoging nodig is voor arbeiders en ook voor andere personen, om in de behoefte van hun gezinnen te kunnen voorzien. Nochtans heeft het mij beklemd, dat ik van de Regering geen toezegging heb mogen ontvangen, die mij enige hoop geeft, dat deze loonsverhoging de laatste zal zijn. Zoals het toch tot heden gegaan is, hebben de loonronden, die reeds hebben plaats gehad, niet de gewenste uitkomst gebracht, daar deze loonsverhogingen vrijwel alle op de voet gevolgd zijn door prijsstijgingen.

In brede arbeiderskringen, niet alleen in de onze, deelt men dit mijn gevoelen. Het gebeurt mij niet zelden, dat werknemers, onder anderen conducteurs, mij in de trein aanspreken en_ zeggen, dat de loonsverhogingen hun niet het gewenste resultaat hebben gebracht. Dit is wel te verstaan. Wat hebben deze mensen er aan, als zij zes gulden loonsverhoging krijgen en zij moeten straks in verhouding daarmede nog al meer voor de noodzakelijke levensbehoeften van hun gezinnen uitgeven? Niet alleen zijn wij door deze loons-en prijsverhoging in een vicieuze cirkel terechtgekomen, maar bovendien zien wij onze munt nog steeds in waarde dalen. Deze muntontwrichting is op zich zelf al hoogst nadelig en zal bij verdere voortgang de jammerlijkste gevolgen hebben voor heel de bevolking, en wel het ergste voor de minvermogenden, gelijk die muntontwrichting thans al zo bitter zwaar gevoeld wordt door de z.g.

vergeten groep Deze ziet haar inkomsten niet vermeerderen, maar de prijzen der levensmiddelen, ook die van de eerste levensbehoeften, steeds hoger worden. Hartroerend zijn de brieven, die wij uit deze kringen ontvangen. In die kringen is de nood wel zeer hoog gestegen. Dit betreft vooral weduwen, kleine renteniers, laag gepensionneerden en Indische Nederlanders en zovele anderen, die niet over ruime geldmiddelen beschikken.

In dit verband beveel ik nogmaals ten sterkste deze vergeten groep in de belangstelling van de Regering aan. Tot onze spijt hebben wij daarover van de Regering maar bitter weinig vernomen. De Regering bestede daaraan haar volle aandacht, dewijl het toch hoogst onrechtvaardig is de ene groep Nederlanders wel de behulpzame hand te bieden en de andere niet. Het doet ons ook leed, dat de Regering zich maar weinig over het lot der Ambonezen, die door alle eeuwen zo getrouw geweest zijn, heeft uitgelaten. Wel heeft de Minister een gans onrechtvaardige handelswijze van de Organisatie der Verenigde Naties geconstateerd, toen hij zeer terecht zeide, dat het een ongelijke, onjuiste behandeling was, welke Nederland van die Organisatie ondervond, waar zij wel de kwestie van Nieuw-Guinea op de agenda heeft geplaatst, terwijl de Veiligheidsraad van die Organisatie de kwestie van het zelfbeschikkingsrecht van de Indonesische volkeren maar zo heeft laten liggen door haar niet in behandeling te nemen. Hierbij zij opgemerkt, dat de republiek der Molukken zich er bitter over beklaagt, dat onze Regering haar niet erkend heeft. Mijnheer de Voorzitter! Een kort woord wil ik nogmaals spreken over de veiligheid van het verkeer. Het is dringend nodig, dat alles in het werk wordt gesteld om deze te bevorderen. De vele dagelijks voorkomende ongevallen op de weg nopen daartoe.

Thans overgaande tot de bespreking van het partijwezen, heeft de geachte afgevaardigde de heer Schouten dienaangaande de verdeeldheid onder de Christelijke partijen betreurd. Wij doen dat ook. Wij betreuren het, dat de politiek der anti-revolutionnairen en christelijkhistorischen zich niet richt naar het onverminkte artikel 36 der aloude Nederlandse geloofsbelijdenis waarop die der vaderen gegrondvest was en waarop de Heere zo rijkelijk Zijn zegen heeft laten rusten, dat ons volk eenmaal aan de spits der volkeren stond. Wij betreuren het tevens, dat het herhaaldelijk gedane voorstel van de S.G.P. om op die deugdelijke grondslag, die geheel overeenkomstig Gods Woord is, één grote Christelijk-Protestantse partij te vormen, zowel door de antirevolutionnairen als christehjk-historischen nooit aanvaard is willen worden. Was dat wel het geval geweest, dan zouden zij ons niet alleen hebben laten staan, toen wij hier in de Kamer bij de behandeling van de Winkelsluitingswet een amendement indienden, hetwelk beoogde de straathandel met geringe eetwaren op Gods dag te verbieden. Dan zouden zij ons ook gesteund hebben, toen wdj hier in de Kamer bij de behandeling van het wetsontwerp betreffende de nieuwe Zondagswet een amendement hadden ingediend om de sportwedstrijden in ons land op Zondag te verbieden. Zij deden dit echter niet. Zo zouden wij betreffende des Heeren dag nog veel meer voorbeelden kunnen aanhalen, waarbij de antirevolutionnairen en christelijk-historischen de wensen van het publiek boven de eis van Gods Woord hebben gesteld.

Mijnheer de Voorzitter! Ofschoon we nog zeer belangrijke andere voorbeelden S van principiële afwijkineen zowel van antirevolutionnairen als chris. telijk-historischen, zouden kunnen noemen, zoals hun afkeer van en verzet tegen een wet, welke de openbare Gods. lastering als zodanig en de openbare ongeloofspropaganda verbiedt, het niet willen steunen van ons amendement, waarbij voorgesteld werd het gezantschap bij de paus af te schaffen, moeten wij daarvan om des tijds wil afzien. Mijnheer de Voorzitter!

Over het mandement van de bisschoppen zullen wij niet meer gaan spreken, dewijl wij daarvan het onze in onze rede hebben gezegd en het daarin gesprokene volkomen handhaven. Dat de heren Tilanus en Schouten daarover een geheel ander geluid hebben laten horen dan wij, behoeft niemand te verwonderen. Het is toch een overbekende zaak in heel ons land, dat de antirevolutionnairen en christelijkhistorischen zich in een coalitie met Rome verzwagerd hebben, een coalitie, welke niet door hen, maar door de K.V.P. verbroken is.

Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde de heer Oud heeft over de verdraagzaamheid gesproken en daarbij de libertijnen nogal hoog op het schild verheven, alsof zij de verdraagzaamheid in eigen persoon geweest waren. De Scherpe Resolutie, door de libertijnse regenten in 1617 ingesteld, toont het tegendeel van verdraagzaamheid aan. De maatregelen van de hbertijns gezinde Staten van Holland brachten onder de leus van verdraagzaamheid onrecht en gewetensdwang teweeg, zo constateert mr. Groen van Prinsterer in zijn Handboek der Vaderlandse Geschiedenis. Dit is zelfs zo ver gegaan, dat de Gereformeerden geen gebruik meer mochten maken van kerken en er plakkaten tegen hen werden uitgevaardigd, die van gehjke strekking waren als Alva's bloedplakkaten, zoals door meer dan één historieschrijver is opgemerkt. Zo hield een plakkaat van Schieland in, dat huizen, schuren, schepen en andere eigendommen verbeviid verklaard werden, als de Gereformeerden daarin hun godsdienstoefeningen zouden houden. Ja, zo verdraagzaam waren de libertijnen, wanneer zij als Overheidspersonen optraden, dat, om maar een voorbeeld te noemen, in Schoonhoven in 1617 een predikant van contra-remonstrantse richting door de baljuw van de preekstoel afgerukt en uit de stad gevoerd werd en een andere predikant van dezelfde gezindheid door de baljuw in zijn gebed gestoord en gevankelijk weggevoerd werd. De predikanten dr Comrie en ds Holtius hebben een boekwerk geschreven, getiteld „Onderzoek van het ontwerp van verdraagzaamheid", waarin zij over de verdraagzaamheid der libertijnen zeer terecht schreven als over de onverdraagzame verdraagzaamheid, die zij jegens anderen bedreven, en hebben er bewijs van geleverd, dat men onder de naam van verdraagzaamheid de grootste onverdraagzaamheid kan bedrijven.

De heer Oud heeft hierbij ook gesproken over de calvinistische predikanten.

Het is in dezen wel heel veelzeggend, Bat bet juist de predikanten zijn geweest, Bie tegenover de libertijnse regenten, lvaarvan mr. Groen van Prinsterer ichreef, dat zij zich zelf de heren en , et volk uit de hoogte de kerels noemjen, voor de rechten en vrijheden van igt volk zijn opgekomen, daarbij verlanning uit de stad en verder allerlei paffen trotserende. D^ treschiedschrijver mr. Fruin kent hun elfs de eer toe, dat zij als leeuwen geireden hebben. Pfof. Huizinga heeft er een open oog fOor gehad, dat woorden en daden damet elkander in strijd kunnen zijn. jjij noemde Rousseau, die de deugd zo •erheerlijkt heeft, een valse profeet van ije cfeugd. En zo zijn er ook heel veel valse profeten van de verdraagzaamheid. Men denke er alleen maar aan, hoe die libertijnen, die de mond vol hadden van verdraagzaamheid en vrijheid, hier te lande in de vorige eeuw tegen de af geicheidenen zijn opgetreden.

Mijnheer de Voorzitter! Er zijn nog tal van onderwerpen en wel van algemeen belang, waarover ik gaarne had willen spreken, maar de beperkte tijd heeft mij dit in mijn rede niet toegelaten en laat mij dit thans ook niet toe. Wij gaan besluiten met in alle bescheideiiheid nogmaals een beroep op de Regering te doen om als dienaresse Gods haar beleid naar Zijn wet te richten.

Wij voegen hier nog aan toe, dat wij het geheel eens zijn met mr. Groen van Prinsterer, waar hij schreef, dat het vooral in dagen van verval geboden is e beginselen zuiver te bewaren. Wij wensen ons dienovereenkomstig met al wat er aan verbonden is te gedragen. Hij, in Wiens hand ons lot en leven is, geve ons daartoe de lust, de moed en de kracht om ondanks alles, wat zich daartegen verheft, zelfs al mocht de bitterste smaad en hoon daarbij ons deel zijn, ons getrouwelijk naar Zijn Woord te gedragen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1954

De Banier | 8 Pagina's

De Algemene Beschouwingen  over de Rijksbegroting 1954

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1954

De Banier | 8 Pagina's