Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Repliekrede van Ir. van Dis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Repliekrede van Ir. van Dis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijnheer de Voorzitter! Het antwoord, dat de Minister mij met betrekking tot onderscheidene door mij ter sprake gebrachte onderwerpen heeft gegeven, heeft mij, behoudens enkele uitzonderingen, allerminst kunnen bevredigen.

Ik heb hierbij allereerst op het oog het standpunt, dat door de Minister wordt ingenomen ten aanzien van het naleven van wetten, die, zolang zij niet langs wettige weg gewijzigd zijn, volle rechtskracht bezitten. Dit standpimt houdt in, dat het Ministers geoorloofd is, deze wetten op non-activiteit te stellen en de overtreders niet te vervolgen en te straffen. Met zulk een standpunt kan ik mij absoluut niet verenigen, daar het de deur openzet voor alle mogelijke willekeur, gelijk dan ook nu reeds plaats vindt, waar de ene Staatsburger wegens overtreding van de een of andere wet zwaar gestraft wordt, terwijl de andere Staatsburger bij overtreding der wet vrij uitgaat. In een dictatoriaal geregeerde Staat zou men zulk een beleid kunnen verwachten, maar in een rechtsstaat behoort dit niet thuis. Nimmer had de Minister dan ook moeten toestaan, dat er te Rheden een crematorium wordt gebouwd, terwijl de nog immer van kracht zijnde begraafwet de heidense praktijk der lijkverbranding uitsluit.

Nimmer ook had de Minister zijn goedkeuring er aan mogen hechten, overtreding der nog maar kort geleden tot stand gekomen nieuwe Zondagswet buiten vervolging te stellen. Zulk een beleid moet er noodzakelijk toe leiden, dat de eerbied voor de wet wordt ondermijnd, en daartegen behoren ministers als dragers van het gezag in de eerste plaats toch wel te waken. De opmerking van de Minister met betrekking tot de Zondagswet, namehjk, dat men het door hem gevoerde beleid ten deze moet bezien in het licht van de voorgenomen wijziging, heeft mij niet tot ander inzicht kunnen brengen. Ook al wenst de Minister de eis van het pubHek te stellen boven de eis van Gods wet, dan behoort dit op wettige wijze te geschieden en had door hem de nieuwe Zondagswet moeten zijn nageleefd, totdat de Kamer zich over het wijzigingsontwerp heeft uitgesproken. Mijnheer de Voorzitter! Ik wens thans nog enkele opmerkingen te maken in zake het gemeentelijke subsidie ten behoeve van de bouw van een Rooms-Katholieke kerk te Nijmegen. De Minister heeft te dien aanzien opgemerkt, dat de door hem bij Koninklijk besluit van 9 Augustus 1954 genomen beslissing onder meer berustte op de overweging, dat hier van strijd met de wet, noch ook van strijd met geest of letter van de Grondwet sprake is geweest. Het moge ' juist zijn, dat bij een dergelijk subsidie ten behoeve van de bouw van een rooms-katholieke kerk niet van strijd met een speciale wetsbepaling kan worden gesproken, doch wel, zoals in 1931 met betrekking tot een dergelijk subsidie door mr. Schwartz in een verhandeling over „Het toezicht der Kroon op dè uitgaven der gemeente" werd opgemerkt, van strijd met het complex van regels, dat plaats en taak der gemeente in ons Staatsrecht bepaalt, niet het minst voor zover aangaat de arkelen 135 en 150 van de Gemeentewet. Nu heeft de Minister, als ik hem ten minste goed begrepen heb, het geven van richtlijnen aangekondigd voor Rijk, provincie en gemeente, in zake de subsidiëring van kerkbouw. Te zijner tijd zal hierover door de Kamer nog nader van gedachten gewisseld kunnen worden. Wij zouden er inmiddels bij de Minister op willen aandringen om behalve de kwestie van de grond ook de eisen, welke door de gemeenten ten aanzien van de kerkbouw uit stedebouwkundig oogpunt worden gesteld, in het onderzoek te betrekken. Die eisen zijn zeer hoog, zo hoog, dat onlangs de bouw van een kerk moest worden uitgesteld, omdat door de gestelde eisen de bouwkosten veel te hoog werden, zodat een geheel nieuw plan moest worden ontworpen. Wij bevelen daarom de Minister ten sterkste aan, ook deze kant van de kerkbouw, eventueel met zijn ambtgenoot van Wederopbouw en Volkshuisvesting, in de aandacht te betrekken. Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft mij tegenstrijdigheid verweten, doordat ik volgens hem enerzijds het herstel der gemeentelijke zelfstandigheid heb bepleit en anderzijds bij de Regering er op heb aangedrongen om stappen te doen, waardoor het geven van subsidies, b.v. ten behoeve van een nationaal ballet, geHjk door de gemeente Den Haag is gedaan, onmogelijk wordt gemaakt. Ik kan het de Minister echter niet toegeven, dat ten deze — in mijn rede — van tegenstrijdigheid sprake is. Het is toch altijd zo geweest, dat de gemeenten, voor wat de uitgaven betreft, onder toezicht staan van Gedeputeerde Staten en de Kroon, zodat deze aan bepaalde subsidies hun goedkeuring lomnen onthou­ den, gehjk dit in 1902 b.v. werd gedaan, toen de raad der gemeente Deurne een bedrag van ƒ 500.— uit de gemeentekas aan een pastoor voor diens 25-jarig jubileum ten geschenke wilde geven, hetgeen door dit gemeentebestmrr, ook al op grond van gemeentebelang, werd verdedigd. Gedeputeerde Staten hebben aan dit besluit echter hun goedkeuring niet willen geven en toen het gemeentebestuur van Deume in beroep ging bij de Kroon, werden Gedeputeerde Staten bij Koninklijk besluit van 10 October 1902 in het gelijk gesteld. Dat gebeurde dus in de tijd, dat er geen klachten waren over verlies van de gemeentelijke zelfstandigheid. Zo kunnen dus ook nu bepaalde door de gemeente verleende subsidies afgekeiurd worden, zonder dat van aantasting der gemeentelijke zelfstandigheid gesproken kan worden, omdat de gemeentehjke zelfstandigheid niet absoluut is en dat ook nimmer is geweest.

Van de aantasting der gemeentelijke zelfstandigheid is echter wel sprake, als de Minister aan de gemeenteraden de bevoegdheid ontneemt om sport op Zondag te verbieden, een bevoegdheid, dit zij steeds gehad hebben onder de oude Zondagswet. Wanneer wij daar ons bezwaar tegen inbrengen en onzerzijds de Minister wijzen op uitgaven van gemeenten, waarmede het algemeen gemeentehjk belang geenszins gediend is, is dit allerminst tegenstrijdigheid!

Mijnheer de Voorzitter! Tenslotte wil ik nog een opmerking maken over het zwijgen van de Minister ten aanzien van mijn vraag in zake het oproepen van sollicitanten voor overheidsfuncties. Ik zal deze vraag niet herhalen, doch gedachtig aan het spreekwoord: „Wie zwijgt, stemt toe", daaruit de conclusie trekken, dat de minister het zou afkeuren, wanneer in advertenties voor dergeHjke betrekkingen de rooms-kathoHeken bij voorbaat zouden worden uitgesloten door het stellen van de eis: protestantse godsdienst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1954

De Banier | 8 Pagina's

Repliekrede van Ir. van Dis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1954

De Banier | 8 Pagina's