Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Landbouw, Visserij  en Voedselvoorziening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

De behandeling der begroting van Landbouw en Voedselvoorziening gaf aan verscheidene leden der Tweede Kamer de gelegenheid zich over het gevoerde landbouwbeleid uit te spreken. Namens de fractie der S.G.P. werd dit gedaan door Ir. van Dis, wiens rede duidelijk genoeg is en dus geen nadere toelichting behoeft. Slechts willen wij er even de aandacht op vestigen, dat het de afgevaardigde der S.G.P. vanwege de beperkte spreektijd niet mogelijk was op alle onderwerpen, die hij had wülen bespreken, in te gaan. Ten aanzien van deze moest hij dus met de blote vermelding volstaan. Van het half uur, dat hem door de Voorzitter der Kamer was toegemeten, moest namelijk ook nog een deel afgenomen worden voor de afdeling „Visserijen", welke afzonderlijk behandeld werd zonder dat hiervoor extra spreektijd werd gegeven.

Ir. van Dis sprak als volgt: Mijnheer de Voorzitter! Bij kennisneming van het Voorlopig Verslag valt het op, dat daarin klanken beluisterd worden, die er op wijzen, dat er met betrekking tot de gang van zaken in de land-en tuinbouw een zekere onrust bestaat. Een onrust, welke niet is weggenomen door 's Ministers verklaring in de Memorie van Toelichting, inhoudend, dat er naar zijn mening niet gesproken kan worden van een onrustbarende situatie. Zelfs deed deze verklaring verscheidene leden uiting geven aan hun vrees, dat de Minister de toestand veel te gunstig inziet. Voor deze vrees bestaat naar onze mening inderdaad wel reden. Het is toch voor geen tegenspraak vatbaar, dat de toestand in de land-en tuinbouw, vergeleken met een vijftal jaren geleden, niet onbelangrijk, en wel in ongunstige zin, veranderd is. Zo zijn de prijzen op de buitenlandse markten niet weinig gedaald, met het gevolg, dat b.v. de roggeteelt niet meer lonend is; voorts zijn de productiekosten van de akkerbouwbedrijven gestegen, terwijl de opbrengsten verminderd zijn. Van de kostprijzen van de melk geldt al precies hetzelfde: ook deze zijn gestegen, en wel zo, dat de verschillen in kostprijs tussen de verschillende gebieden zijn toegenomen, hetgeen het bepalen van de melkprijs ten zeerste bemoeilijkt.

Op tuinbouwgebied gaf de koolproductie grote moeilijkheden, zodat de Minister er toe moest overgaan deze productie over 1953 te steunen. De veenkoloniale gebieden werden getroffen door de beperkingen in de aardappelteelt als gevolg van de aardappelmoeheid. Al deze en nog andere verschijnselen hebben er toe bijgedragen, dat de rendabiliteit der land-en tuinbouwbedrijven in een tijdsverloop van enkele jaren belangrijk is verminderd. Vooral de bedrijven op de schralere gronden, die het in de achterliggende jaren nog net konden bolwerken, ondervinden dit wel heel sterk. Hun bestaansmogelijkheid is daardoor in geen geringe mate aangetast. Het is dan ook zeer wel te verstaan, dat men zich in de kringen van land-en tuinbouw met enige zorg is gaan afvragen, hoe de toestand zich verder zal ontwikkelen. Hiervoor was te meer reden, als bedacht wordt, dat er op het ogenblik in een deel der wereld enorme voorraden aan landbouw-en zuivelproducten liggen opgestapeld. Indien deze overschotten op de wereldmarkt zouden worden gebracht, zou dit de prijzen nog sterker doen dalen, zo zelfs, dat een crisis zou kunnen ontstaan, gelijk wij die in de jaren na 1930 hebben gehad, waardoor het menige landbouwer onmogelijk werd gemaakt zijn bedrijf voort te zetten en vele anderen zich nauwelijks op de been konden houden. Wij mogen het dan ook als een onverdiende besliering Gods zien, dat tot nog toe dit onheil van ons land is afgewend en dat de Verenigde Staten van Noord-Amerika er niet toe overgegaan zijn om deze grote overschotten op de markt te brengen. Voorts is het een hoopvol teken, dat volgens het rapport van de 20ste zitting van de Raad van de F.A.O., welke in October 1.1. plaats vond, de overschottenproblemen minder klemmend zijn geworden, vooral als gevolg van een daling der productie, zodat het zelfs niet uitgesloten wordt geacht, dat in de komende jaren de grote voorraden zullen gaan afnemen. De toekomst zal echter moeten leren, of het daar inderdaad naar toe zal gaan. Mijnheer de Voorzitter! Gezien de moeilijkheden, die zich in de land-en tuinbouw voordoen, ligt het voor de hand, dat er in de gewisselde stukken veel aandacht wordt besteed aan het vraagstuk van de bestaansmogelijkheid van boer en tuinder, een vraagstuk, dat niet alleen voor hen van zeer groot belang is, doch voor heel ons volk. Gaat het toch de landbouwende bevoUdng goed, dan zal dit de hele bevolking ten goede komen. Krachtens de door ons voorgestane beginselen heeft de Overheid dan ook mede ten aanzien van de bestaansmogelijkheid in de landbouw een taak te vervullen en heeft zij, voor zover dit in haar vermogen is, de landbouw te helpen tot het verwerven van een behoorlijk bestaan.

De Regering kan dit op verscheidene manieren doen. Zij kan voor diverse producten bepaalde garantieprijzen vaststellen, zoals reeds gebeurt ten aanzien van de melk en tarwe; zij kan de onbeperkte invoer van granen en andere producten tegengaan, geUjk thans geschiedt ten aanzien van^de rogge door mid'^pl van monopoheheffing en toeslag op de verhandelde en vervoederde rogge; zij kan voorts maatregelen nemen ter bevordering van de afzet en tot verhoging der productie, waardoor de kostprijs verlaagd wordt; zij kan voorts trachten handelsbelemmeringen weg te nemen of te verminderen. Het heeft dan ook onze volle instemming, wanneer de Minister in zijn Memorie van Toelichting opmerkt, dat het streven der Regering er steeds op gericht zal zijn, de afzet te bevorderen door enerzijds, voor zover het in haar vermogen ligt, de pogingen tot IcwaHteitsverbetering en kostprijsverlaging te steunen en anderzijds handelspolitiek te voeren, die de beste perspectieven biedt voor onze agrarische producten, en voorts, dat daarbij alle pogingen om in internationaal verband tot een vermindering van de belemmeringen voor het handelsverkeer te komen, zullen worden gesteund.

Met het oog op de zo belangrijke export van onze landbouwproducten achten wij dit laatste van zeer groot gewicht. Wij wensen daarbij echter niet zo ver te gaan als de Minister en met hem de Regering zou willen doen, indien zij het voor het zeggen hadden, namehjk om een supranationaal orgaan in het leven te roepen, waarbij dus een stuk van onze nationale zelfstandigheid zou moeten worden prijsgegeven.

Dat een dergelijk orgaan nog niet tot stand gekomen is, ligt niet aan de Nederlandse Regering, noch aan onze Minister van Landbouw, doch aan de Regeringen der andere landen, die, zoals de Minister in de Memorie van • Toe-Uchting mededeelt, slechts bereid waren hun medewerking te verlenen, wanneer zij de nationale souvereiniteit ten aanzien van alle beleidspunten voUedig konden behouden.

In tegenstelling met de Minister wordt deze gang van zaken door ons niet betreurd.

Doorvoering toch van de integratieplannen, zoals deze door de Minister worden voorgestaan, zou zeer ver strekkende gevolgen voor onze land-en tuinbouw kunnen hebben. Zelfs zou het daarbij zo ver kunnen komen, dat Nederlandse tuinders hun bedrijven zouden moeten opgeven ter will^ van de tuinbouw in ' bij voorbeeld Italië.

Dit is maar niet een veronderstelling of een verzinsel, neen, de Minister zelf heeft op de mogelijkheid hiervan gewezen. Hij deed dit in een door hem op 25 Juni 1953 te Amsterdam gehouden rede voor de Centrale der Nederlandse Verbruikscoöperaties. De Minister gaf daarin o.m. als zijn mening te kennen, dat er bij het wegvallen van de grenzen — hetgeen door de integratie wordt beoogd — een stuk werkverdeling zal ontstaan, waarvoor offers zullen moeten worden gebracht, waarna de Minister woordelijk zeide: „Het is mogelijk, dat bepaalde industrieën en de voortbrenging van bepaalde producten in de landbouw en de tuinbouw niet in stand kunnen worden gehouden, wanneer er een ongelimiteerde aanvoer van elders komt. Het is toch eigenlijk te zot, dat •vA] hier in ons kille klimaatje kunstmatig allerlei producten onder glas telen, terwijl dat onder de zuiderzon aan de Middellandse veel beter gaat".

Mijnheer de Voorzitter! Uit deze aanhaling uit 's Ministers rede blijkt wel zonneklaar, dat er bij doorvoering van het door hem voorgestane integratieplan slachtoffers in industrie, alsook in land-en tuinbouw zouden vallen, dat er, zoals door nndj tevoren werd opgemerkt, tuinders gedwongen zouden kunnen worden him kasbedrijven op te ruimen.

Ziende op deze heilloze gevolgen, welke aan 's Ministers integratieplannen voor de Nederlandse tuinders en mogelijk ook voor de landbouw — men denlce slechts aan de kleine-boerenbedrijven — verbonden zijn, kunnen wij het niet anders dan een gelukkig verloop achten, dat dit plan, dat zelfs door de Minister in zijn door mij aangehaalde rede verdedigd is als een middel om het Ij/iy communisme in ItaUë te bestrijden, niet verwezenlijkt is, en wij hopen, dat het ook nimmer verwezenlijkt zal worden, daar aan dit plan bovendien nog het grote gevaar kleeft, dat uiteindelijk de kleine volken door de grote zullen worden overheerst. Met voldoening hebben wij daarom kennis genomen van de mededeling in de Memorie van Toelichting, dat het onjuist zou zijn te menen, dat op korte termijn uitzicht bestaat op een integratie van de Europese landbouw op supranationale grondslag. Wij laten ons hierbij geenszins drijven door onverschflligheid ten aanzien van de moeilijkheden op land-en tuinbouwkundig gebied in andere landen of door de Kaïnsgeest van: „Ben ik mijns broeders hoeder", maar wij zijn van oordeel, dat het niet aan­ gaat om in ons eigen land het communisme te bevorderen door dit in andere landen-.te gaan bestrijden.

Mijnheer de Voorzitter! Uit hetgeen door ons in zake de integratie ter berde is gebracht, mag intussen niet worden afgeleid, dat wij van geen enkel overleg met andere landen willen weten. Int©, gendeel, wij staan dit ovefleg juist voor om langs deze weg te trachten allerlei hinderpalen, welke zich bij de handel in land-en tuinbouwproducten voordoen, uit de weg te ruimen. Die hinderpalen zijn vele en velerlei. Nu eens verbieden of verminderen één of meer landen de invoer van onze boter, kaas en eieren, dan weer wordt de export van groenten en fruit, van bloembollen en producten van onze boomkwekerijen bemoeilijkt Om maar dicht bij huis te bUjven, wijzen wij op België, dat nog wel één van de partners van de door velen zo hooggeroemde Benelux is. Dit land maakt het de Nederlandse groenten-en fruitexport door het stellen van zeer hoge minimuminvoerprijzen al wel zeer moeilijk en dat niettegenstaande ons land kortgeleden van het stellen van minimuminvoerprijzen voor Belgische groenten en fruit heeft afgezien. Daarbij komt voorts nog, dat de invoer van verscheidene groenten en van fruit uit Nederland in België soms geheel verboden wordt. En het opmerkelijke daarbij is, dat er in zake die invoerverboden over de laatste jaren geen vermindering valt waar te nemen, doch veeleer een vermeerdering. Gold toch het invoerverbod aanvankelijk voor de invoer van appelen en druiven, daarna werden ooic invoerverboden toegepasjt ten aanzien van rode en witte kool, van uien en tomaten, terwijl verleden jaar bovendien ook nog de invoer van bospeen, sla en peren door België verboden werd.

Daarbij komen de invoerrechten, welke door andere landen zoals Engeland, Zweden en West-Duitsland geheven worden en waardoor de afzet onzer land-en tuinbouwproducten in niet geringe mate belemmerd wordt. Deze belemmeringen alle te doen verdwijnen zal wel nimmer mogelijk zijn, daar de hier genoemde landen aUe het oog hebben op de belangen van de eigen landen tuinbouw. Het zou echter reeds een grote verbetering zijn, indien de hier gesignaleerde belemmeringen konden worden verminderd. De pogingen, welice daartoe door de Minister worden ondernomen, hebben onze volle instemming. Wij zouden in dit verband ten sterkste bij de Minister er op willen aandringen, de handel en de industrie bij die onderhandelingen in te schakelen en zich dus niet te beperken tot personen, die, hoe wetenschappelijk en intelligent zij ook mogen zijn, toch niet over die praktische ervaring beschikken, welke aan de vooraanstaande vertegenwoordigers van handel en industrie eigen is. Hetzelfde wensen wij ook te bepleiten met betrekking tot de commissies, die in het kader van de Benelux werkzaam zijn, evenals wij er ten sterkste voor zijn, dat de handel, die bij de afzet van land-en tuinbouwproducten en levensmiddelen in het algemeen zulk een hoogst gewichtige taak vervult, daarvoor de waardering en medewerking van de zijde der Regering ontvangt, die hem toekomt. De werk- zaamheden van boer en tuinder, van pluimveefokker en ' eendenhouder, van boomkweker en fruitteler mogen voor de voedselvoorziening van ons volk van zeer grote betekenis zijn, die van de handel in land-en tuinbouwproducten zijn dat zeker niet minder. Wat toch zou er van de land-en tuinbouw terecht komen, indien niet de handel dag aan dag in binnen-en buitenland afzet zocht en vond voor onze land-en tuinbouwproducten tegen zo goed mogelijke prijzen? Daarom achten wij het een zaak van billijkheid, dat deze handel bij het voeren van onderhandelingen en bij het geven van voorlichting erkend en tevens, meer dan tot op heden het geval is, wordt ingeschakeld.

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen thans een volgend punt te bespreken, namelijk het intrekken van het vervoerverbod van niet ingeënt vee naar de markt. Dit verbod is verleden jaar ingevoerd met het oog op het heersen van mond-en klauwzeer onder het nmdvee. Het is de Minister bekend, hoe zwaar dit verbod de veehouders, die principiële bezwaren tegen de inenting hebben, omdat zij deze, als zijnde een voorbehoedsmiddel, in strijd achten te zijn met het geloof in de Voorzienigheid Gods, getroffen heeft.

Nog dezer dagen werd mij door een veehouder in Katwijk verteld, dat hij onlangs een paar niet ingeente koeien ten verkoop naar de markt had laten brengen, met het gevolg, dat deze onmiddellijk van de markt verwijderd werden, toen geen inentingsbewijs kon worden getoond, en proces-verbaal werd opgemaakt, wat hem een niet geringe boete bezorgde. Zou dit nu in eeii tijd gebeurd zijn, dat er mond-en klauwzeer in de omgeving van deze markt heerste, dan zouden wij dit optreden, gezien het standpunt, dat de Minister nu eenmaal ten aanzien van deze kwestie inneemt, hoewel niet goedkeurend, toch kunnen verstaan. Dit was echter niet het geval. Van heersen van mond-en klauwzeer was geen sprake meer, evenals er ook nu geen sprake van is. Daarom kuimen wij niet nalaten om bij de Minister ten sterkste te bepleiten, dat het vervoerverbod van niet ingeënt vee naar de markt door hem wordt ingetrokken.

Voorts wensen wij een krachtig protest te doen horen tegen de zware straf, welke is toegepast ten aanzien van enlcele veehouders, die zich in hun geweten bezwaard gevoelen om zich bij een provinciale gezondheidsdienst voor dieren aan te sluiten en zich te onderwerpen aan de door deze dienst voorgeschreven maatregelen. Het is toch voorgekomen, dat deze veehouders niet slechts herhaaldehjk bedreigd zijn met verkoop van hun vee, maar dat ook deze buitengewoon zware straf inderdaad is toegepast. Zulk een maatregel is toch wel bijzonder hard en wij kunnen dan ook niet nalaten bij de Minister te bepleiten, dat op deze weg niet voortgegaan worde, daar het hier geen misdadigers betreft, doch consciëntieuze, gezagsgetrouwe mensen, die echter niet tegen hun geweten kunnen handelen. Wij kunnen hiermede volstaan. Mijnheer de Voorzitter, daar namens onze fractie bij de algemene beschouwingen over de Rijksbegroting o-ver deze kwestie reeds uitvoerig gespro-Iten is. Alleen zouden wij de Minister nog dringend willen verzoeken om de vrijstelling, welke voor deze gewetensbezwaarden is gemaakt, op een andere manier te doen plaats vinden. Aan de huidige regeling, waarbij de gewetensbezwaarde veehouders elke 16 maanden van vee verwisselen moeten, kleven toch zovele bezwaren, dat ze praktisch vrijwel niet uitvoerbaar is. Wij hebben uit de Memorie van Antwoord vernomen, dat de Minister daartoe niet bereid is, daar deze regeling volgens hem de uiterste concessie vormt, welke aan de betrokken veehouders kan worden verleend. Ziende op dat antwoord, hebben wij weinig hoop, dat de Minister zijn standpunt zal herzien, maar lettend op de grote moeilijkheden, waarvoor de gewetensbezwaarde veehouders door deze vrijstellingsregeling worden gesteld, achten wij het onze plicht andermaal een beroep te doen op de Minister om ten deze een andere regeling te ontwerpen, waarbij de genoemde bezwaren komen te vervallen. Voorts wensen wij er bij de Minister op aan te dringen bij de bestrijding van de Abortus Bang^ waarop in het Voorlopig Verslag wordt aangedongen, geen dwang toe te passen.

De korte ons toegemeten tijd Iaat niet toe op verscheidene andere onderwerpen, zoals de herverkaveling in de ' Scherpemssepolder en wat zich dit jaar daarbij heeft voorgedaan, de behoefte aan cultuurgrond, de controle der melkproductie, de zware druk der belastingen en de vele sociale-verzekerings-en andere lasten, de bureaucratie en ambtenarij in de landen tuinbouw en het beschikbaar stellen van volle melk, in te gaan. Slechts over een drietal punten wil ik nog enige opmerkingen maken. Allereerst over de botergrossiers.

Dezen hebben het in de laatste jaren door de hoge boterprijs en het feit, dat de Unilever rechtstreeks margarine aan de detaillisten levert, bijzonder zwaar. Een botergrossier schreef mij, dat er bij afname van een groot quantum margarine van de Unilever slechts een paar centen per kg. valt te verdienen. Daar komt nog bij, dat alle overige margarinefabrikanten onder druk van de Unilever een overeenkomst ondertekend hebben, die aan de grossiers een winst toelaat, die, gezien de hoge onkosten, beslist te weinig is. Wij erkennen, wat de Minister in de Memorie van Antwoord dienaangaande opmerkt, namelijk, dat hij de fabrikanten ten deze niet dwingen kan om bij de afzet van hun producten van bepaalde handelsschakels, in dit geval de grossiers, gebruik te maken. Wij houden ons er echter van overtuigd, dat de Minister wel een ander weg weet om aan de moeilijkheden der botergrossiers tegemoet te komen. Van die zijde wordt er b.v. op gewezen, dat de Regering ten aanzien van allerlei producten prijzen vaststelt, zodat zij — en dat ligt voor de hand — zich afvragen waarom de Regering dit ook voor hen niet doen kan en op die manier een redelijk bestaan voor hen mogeUjk maakt.

Wij bevelen deze aangelegenheid nog eens ten zeerste in de aandacht van de Minister aan, opdat niet een nijvere groep van botergrossiers, die bij de afzet der zuivelproducten steeds een belangrijke rol heeft vervuld, het bestaan schier onmogehjk wordt gemaakt.

Mijnheer de Voorzitter! Wat voorts de eieren betreft, zijn wij er vóór, dat de tijd tussen de productie en de consumptie zo kort mogelijk is. Met de Minister betwijfelen wij of een datumstempel op de eieren een oplossing zou bieden. Veeleer zijn wij er voor de bestaande verplichte stempeling der eieren ten behoeve van de kwaliteitscontrole af te schaffen, hetgeen ongetwijfeld een spoediger aflevering zou bevorderen. Tegen deze stempeling bestaan van de zijde der detaillisten ernstige bezwaren. De huidige toestand is toch zo, dat tal van consumenten op het platteland, die niets van gestempelde eieren willen weten, hun eieren rechtstreeks van de boer betrekken, hetgeen volgens de Verordening op de handel in eieren geoorloofd is, daar de houders van pluimvee ongestempelde verse kippeneieren verkopen mogen tot een totaal van 25 stuks. Een melkboer echter mag dit niet. Streng wordt er op gelet of hij ongestempelde eieren op zijn kar heeft. Wordt hij daarop betrapt, dan bezorgt hem dit een boete, soms van 50 tot 100 gulden, vaak ook nog gevolgd door inbeslagneming.

Deze ongelijke behandeling achten wij niet billijk. Daarom bevelen wij de Minister ten sterkste aan om de stempeling der eieren te laten vervallen. Dit zal tevens een vlotte aflevering der eieren aan de consument ten gevolge hebben. Wij doen dit te meer, omdat ons van deskundige zijde verklaard werd, dat het zeer te betwijfelen is, dat op het ogenblik het gestempelde en ongestempelde ei veel in kwaliteit verschillen.

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij bij de Minister voor te staan ^et daarheen te leiden, dat de nog steeds bestaande parktijken van het overdragen van teeltrecht tegen hoge prijzen sterker beperkt zal worden. Sedert de vorige begroting is er ten deze enige verbetering aangebracht, doordat de verhuur van teeltbewijzen tot 25 pet. is ingekrompen. Gezien echter de nog steeds veel te hoge prijzen, achten wij met het oog vooral op de jonge en kleine kwekers een sterkere beperking van de overdracht van teeltrecht, b.v. tot 10 pet., noodzakelijk. Naar ons uit kringen van kleine bollenkwekers verklaard werd, zou de Minister deze groepen hiermede een grote dienst bewijzen, hetgeen de geachte bewindsman ook zou doen door te bevorderen, dat er aan de tijdelijke overname van teeltrecht geen beperkingen worden opgelegd, zoals dit thans volgens de Publicatie no. 54—27 van het Bedrijfschap voor Sierteeltproducten het geval is.

Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij de Minister nog te wijzen op de grote behoefte aan nieuwe, goede cultuurgrond ten behoeve van de boUenkweek. Te dien aanzien bepleiten wdj, dat aanvragen tot het in cultuur brengen van grond, gelijk onlangs is gedaan met betrekking tot het circa 24 ha grote Reygersbos te Lisse, zoveel mogelijk zullen worden ingewilligd.

Nadat de Minister de sprekers in een breedvoerige rede beantwoord had, kregen deze de gelegenheid nog enkele opmerkingen te maken.

Uit de rede van de Minister bleek wel zeer duidelijk, dat van hem geen verandering van koers te verwachten is nóch ten aanzien van het vervoerverbod van niet-ingeënt vee naar de markt b nóch ten aanzien van de regeling in zake de vrijstelling der gewetensbezwaarden. De Minister beriep zich op dé landbouworganisaties, die zich achter het vervoerverbod en de t.b.c. bestrijding stellen en verklaarde voorts, het hiermede geheel eens te zijn. Verdere discussie hierover zou dan ook niets gebaat hebben, mede gelet op het feit, dat reeds zo herhaaldehjk op afschaffing van deze maatregelen is aangedrongen en dat van niemand der Kamerleden, ook niet van de a.r. en c.h. Kamerleden, steun ondervonden werd. In zijn

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1954

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Landbouw, Visserij  en Voedselvoorziening

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1954

De Banier | 8 Pagina's