Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het eeuwig Verband

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eeuwig Verband

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoewel mijn huis alzo niet is hij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verhond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten. 2 Samuel 23 : 5

I.

Wanneer wij bovenstaande woorden van de Godsman David lezen, door hem gesproken aan het einde van zijn leven, komt allereerst de vraag naar voren, welk verbond hij hier bedoelt. Zeker niet het verbond der werken, want dat is verbroken ten aanzien van de macht om iemand zalig te doen worden, al blijft zijn eis tot voUe verantwoordeUjkheid van de gevallen mens van kracht. Het kan niet ten tweeden male worden opgericht, omdat God onveranderlijk en eeuwig Dezelfde is en blijft, en omdat de gevallen mens geen partij in enige verbondssluiting meer wezen kan en uit kracht Vun ïijn doodstadt voor God niel meer in staat is tot enig geestelijk goed. Het gaat hier over het genadeverbond van eeuwigheid, en eeuwigdurend, gesloten tussen twee partijen, en wel tussen God de Vader, vertegenwoordigende het drieënig Goddelijk Wezen, en de Zoon van God, als Middelaar, Borg en Hoofd der uitverkorenen.

Dat genadeyerbond, bestaande in de eis des Vaders, dat aan Gods gerechtigheid zou worden genoeggedaan, en in het beding des Zoons, dat Hij door aangebrachte voldoening en gerechtigheid de heidenen zou verkrijgen tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijn bezitting, van beide partijen toegestemd en ingewilligd, zou volvoerd worden in de Hjd door verdienste en toepassing.

Het verbond der verlossing, van eeuwigheid gesloten, en het genadeverbond in de tijd, zijn in wezen één verbond, betrekking hebbende op de verheerlijking van recht en genade in God en de eeuwige staat der uitverkorenen in Christus. Als aanhangsel van dit verbond beloofde God aan Abraham vermeerdering van zaad, eigening van Israël tot volk van Gods bijzondere zorg boven alle andere volkeren der aarde, de erfenis van het land Kanaan en de geboorte van de Messias uit zijn zaad.

Zulk een aanhangsel was ook het verbond van het koningsschap, dat God gemaakt had met David, behelzende de belofte, dat de Messias uit zijn lendenen eou voortkomen en dat Hij zou zitten op de troon Zijns vaders Davids tot in eeuwigheid, om de ellendigen - des volks te richten en de kinderen der nooddruftigen te verlossen, en de verdrukker te verbrijzelen, om te heersen van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden der aarde.. God had Zijn knecht David gezworen: „De zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. De heb hulp besteld bij een Held, Ik heb een Verkorene uit het volk verhoogd, met .Welke Mijn hand vast blijven zal; ook zal Hem Mijn arm versterken. Ook zal Ik Hem ten eerstgeboren Zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. Zijn zaad zal in eeuwigheid zijn en Zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid".

Dat was reeds geruime tijd tevoren door God beloofd, toen David in zijn huis zat en de Heere hem rust gegeven had van al zijn , ijiUidon rondom, en hij de Ilctic een huis wilde bouwen. Al had Nathan ook tot hem gezegd: „Doe al wat in uw hart is, want de Heere is met u", het was Gods bedoeling niet, dat David dat zou doen, maar Salomo, want David was type van Christus in de staat Zijner vernedering, en dus mocht hij wel de bouwstoffen verzamelen, maar Salomo was type van Christus in de staat Zijner verhoging, dus die moest de verzamelde bouwstoffen aanwenden en de tempel Gods bouwen.

„Toen ging de koning David in en bleef voor het aangezicht des Heeren en hij zeide: Wie ben ik, Heere Heere, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? "

Dat alles kwam David kort voor zijn sterven door de indachtigmakende genade des Heiligen Geestes weder levendig voor de geest. Het verbond des koningsschaps, als aanhangsel van het genadeverbond, leidde hem op tot het eeuwig, onveranderlijk en welgeordineerd verbond, dat niet alleen God verheerlijkend, maar ook zielzaligend voor David was. Het was eeuwig, dat is van eeuwigheid tot eeuwigheid, zonder begin en zonder einde, gelijk ook in de God des verbonds niet anders is dan een onveranderlijk heden. Hij blijft Zichzelf altijd gelijk en de weg, waardoor God het eigendom wordt van de uitverkoren zondaar, en de zondaar het eigendom Gods, blijft ook altijd dezelfde.

Het was een welgeordineerd verbond, want David zag door de bovennatuurlijke verlichting des Heiligen Geestes op Hem, Die als het Hoofd, de Middelaar des verbonds, alle voorwaarden des verbonds vervullen zou, opdat David en alle uitverkorenen zouden delen in de weldaden des verbonds. Hoe gepast zag hij dit verbond voor een in zichzelf onunachtig zondaar, gelijk hij zichzelf kende door ontdelddng. Welk een mogelijkheid van zalig worden voor een verloren schepsel in zulk een algenoegzame Zaligmaker, vanwege de vastheid van het verbond, hetwelk geordineerd was van eeuwigheid door de oneindige wijsheid Gods. Het welbehagen des Vaders zou door de hand des Middelaars gelukkiglijk voortgaan., en de liefde Gods tot de Zijnen zou ten volle geopenbaard worden.

Het was niet alleen in alles wel geordineerd, maar ook bewaard als iets koste-Kjks, dat bewaard wordt voor toekomstig gebruik. Het was een verborgenheid voor engelen en mensen, maar God had het David en vele profeten met hem geopen­ baard door de Heilige Geest. Het werd bij God veilig bewaard tegenover satans aanvallen en helse listen, en tegen de wijsheid dezer wereld, die dwaasheid is bij God; maar ook en niet minder bij God bewaard tegen de macht van de zonde.

Bewaard door God met almachtige kracht, was de duurzaamheid volkomen en zou dat vei'bond niet wijken of wankelen in eeuwigheid.

En welke uitnemende beloften had dat verbond voor David en voor al Gods volk. Vergeving der zonden: Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven", Jer. 31 : 33. Inwoning des Heiligen Geestes: „Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten", Jes. 44 : 3. Aanneming tot kinderen: Ik zal u tot een Vader zijn", 2 Cor. 6 : 8; heiligmaking, verlichting, herstelling naar Gods beeld, hulp in benauwdheden, ondersteuning en bewaring in benauwdheden, beveiliging tegen het woeden des satans, en de eeuwige zaligheid, het eeuwig, onverliesbaar leven naar ziel en lichaam.

En de voorwaarden of eisen zijn alle op Christus gelegd, dus kan er van de mens niets bij, zodat het bij alle rijkdom van beloften tevens een de mens diep vernederend verbond is, hetwelk alleen een onuitsprekelijke troost is voor degenen, die met de blijde bewustheid des geloofs in dat genadeverbond mogen zijn op-en aangenomen, want alleen het zaligmakend geloof, zonder de werken der wet, doet ons in dat verbond inzijn en doet ons alle schatten en weldaden deelachtig worden.

Als David zag op zichzelf en op zijn huis, moest hij erkennen, dat de afstand zeer groot was. Zag hij op zijn afkomst, dan moest hij zeggen: „Mijn vader was esn Amoriet, en mijn moeder een Hethietische". Zag hij op zichzelf, hoe zijn grondslag in het stof was gelegen, uit de aarde aards, geheel verdorven, Gods beeld missende en gans onrein van het hoofd tot de voeten, hoe moest schaamte dan zijn aangezicht bedekken. Zag hij op de openbaring van zijn leven en de dwaasheden, door hem begaan, er bleef niet de minste roem voor God over. Maar bovendien, zag hij op zijn huisgezin, waar moord, bloedschande, veelwijverij en helse jaloezie onderling elkaar afwisselden, dan was het hem als wist hij zich niet te bergen voor die God, Die in Zijn vlekkeloze heiligheid met de zonde geen de minste gemeenschap hebben kon, en die in onkreukbare rechtvaardigheid de zonde moest en zou straffen, tenzij hij deel had aan de Messias en in het verbond der genade met God was. O, zag hij op die grootheid Gods, hoe klein werd David dan in zichzelf. Zag hij op Gods goedertierenheid en weldadigheid, bewezen aan hem en zijn huis, en wie hij en de zijnen daartegenover waren geweest, dan was het hem alsof hem het hart zou breksn van droefheid en zondesmart.

Barneveld

Ds. CHR. VAN DAM

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 1955

De Banier | 8 Pagina's

Het eeuwig Verband

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 1955

De Banier | 8 Pagina's