Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wederopbouw en Volkshuisvesting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wederopbouw en Volkshuisvesting

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

De woningnood is, ofschoon er sedert het beëindigen van de oorlog al weer bijna tien jaren verstreken zijn, nog immer zeer groot. Is er in de voorafgaande jaren van Regeringszijde al eens in uitzicht gesteld, dat deze nood omstreeks 1960 gelenigd zou zijn, thans wordt van deze zijde verklaard, dat 1960 nog lang niet het einde van de oplossing van dit zeer nijpende vraagstuk te zien zal geven. Zo /erklaarde de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting in zijn onlangs bij de behandeling zijner begroting in de Tweede Kamer gehouden rede, dat er in 1963 nog 22.000 woningen te kort zullen zijn, wanneer wordt uitgegaan van de hoge raming, zodat dan het woningtekort eerst in 1964 zal weggewerkt zijn. Volgens de gemiddelde raming zou dit in 1963 het geval kimnen zijn, zodat het menselijkerwijs gesproken in het allergunstigste geval nog wel negen jaren duren zal voordat de woningnood ten einde is, niettegenstaande het voornemen bestaat om jaarlijks 65.000 nieuwe woningen te bouwen.

Het is dan ook te begrijpen, dat de woningnood en de oplossing van dit vraagstuk het middelpunt vormde van de redevoeringen der onderscheidene Kamerleden, die aan de bespreking over de begroting van Wederopbouw en Volkshuisvesting deelnamen. Voor de fractie der S.G.P. werd dit gedaan door Ir. van Dis, die als volgt sprak:

Mijnheer de Voorzitter!

Bij vergelijking van de omstandigheden, waaronder kort na de bevrijding van ons land vorige bewindslieden de verantwoordeUjkheid voor de wederopbouw en volkshuisvesting te dragen hadden, met die, waaronder de huidige Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting het bewind hierover voert, kan geconstateerd worden, dat de huidige omstandigheden veel gunstiger zijn. Er zijn thans gemakkehjker bouwmaterialen te bekomen, en er is meer personeel beschikbaar, terwijl ook de financiële toestand — en dit is een voorname factor — thans veel beter is. Alleen de

woningnood

is nog immer een zeer nijpend vraagstuk en het is zeer wel te verstaan, dat zij, die nog maar steeds geen woning konden bekomen en zich met inwoning, soms op zeer bekrompen wijze, moeten behelpen, zich zelf en ook anderen meer dan eens de vraag stellen, wanneer er aan het grote woningtekort eindelijk eens een einde zal komen.

Deze vraag leeft echter evenzeer bij hen, - "'ie, hoewel zij zelf een wonirg hebben, toch ook het lot hunner familieleden en medeburgers ter harte gaat. Deze vraag klemt voor velen nog te meer, wanneer hun in de kranten medegedeeld wordt, dat men in

West-Duitsland,

waar toch de oorlog veel meer woningen en gebouwen verwoest of onbruikbaar waren geworden dan hier te lande, er verhoudingsgewijs beter met de woningvoorziening voorstaat dan bij ons. Een opmerking. Mijnheer de Voorzitter, waartegen inderdaad niets is in te brengen, daar het niet ontkend kan worden, dat men in West-Duitsland er in geslaagd is, naar verhouding veel meer woningen te bouwen dan hier te lande. Wij achten dit een verschijnsel, dat men maar niet onverschillig aan zich kan en mag laten voorbijgaan. Daarvoor is de woningnood in ons land veel te ernstig, daarvoor verkeren te veel van onze medebm-gers in te

penibele omstandigheden.

Omstandigheden, die, vooral ook uit een moreel oogpunt bezien, om verandering en een oplossing van de woningnood binnen de kortst mogelijke tijd roepen. Mijnheer de Voorzitter! Het zou ons te ver voeren om in onze rede breedvoerig in te gaan op de woningbouw en de woningvoorziening in West-Duitsland. Wij moeten wel volstaan met in het kort de aandacht van de Minister er op te vestigen, daar uit het beleid, dat daar te lande met betrekking tot het bestrijden van de woningnood gevoerd is en wordt, ook voor ons land menige lering te trekken valt, al vrees ik zeer, dat de toepassing van de in West-Duitsland gevolgde methode hier te lande bij

onderscheidene partijen.

waarop het Kabinet steunt, op grote tegenstand zal stuiten. De gunstige positie van de woningbouw in West-Duitsland vindt namelijk haar oorzaken in een drietal omstandigheden. Ten eerste kent men daar een

vrijere loonvorming,

hetgeen wil zeggen, dat de Staat zich daar met de vaststelling van de lonen niet zo sterk bemoeit als hier te lande. In de tweede plaats wordt er in West-Duitsland een veel soepeler beleid gevoerd met betrekking tot de

werktijden.

In de derde plaats — en dit is wel een zeer belangrijke omstandigheid — laat de Regering in West-Duitsland het bouwen van alle soorten woningen over aan de

particuliere ondernemer.

De particuliere bouwer is daar alzo belast met drie soorten woningen:

1. de maatschappelijk noodzakelijke woningbouw, ook wel genoemd de sociale woningbouw, welke de taak heeft goedkope woningen te bouwen ten behoeve van de brede lagen der bevolking, die over geen of slechts weinig middelen beschikken. Voor dit soort woningbouw stelt de Regering leningen beschikbaar tegen lage rente, soms ook renteloos, om de financiering te vergemakkelijken en om de voorgeschreven lage huren mogelijk te maken;

2°. de woningbouw met belastingfaciliteiten, waarvoor de Regering geen gelden uit de Staatskas beschikbaar stelt. Zij is slechts in zoverre bij de bouw betrokken, dat zij allerlei belastingfaciliteiten verleent;

3°. de woningbouw met vrije financiering, welke woningen vanzelfsprekend bestemd zijn voor hen, die het doen kunnen.

De bouw nu van deze drie soorten woningen is in West-Duitsland uitsluitend in handen van

particuliere bouwondernemers,

hetzij dit privaatpersonen, maatschappijen, vennootschappen of spaarkassen zijn. De Staat stelt slechts voorwaarden in zake de grootte, behalve ten aanzien van de laatste door mij genoemde groep; zij verstrekt de geldmiddelen voor de eerste soort bouw benevens belastingfaciliteiten en voorts belastingfaciliteiten ten behoeve van de tweede soort bouw, doch overigens laat de Regering van West-Duitsland de ondernemers of ondernemingen

geheel vrij.

Het gevolg van deze woningbouvsqsolitiek is geweest, dat er aldaar sedert 1945, toen er een tekort van circa zes millioen woningen gebouwd waren, welke aan circa zes millioen mensen woongelegenheid verschaffen.

Wanneer men hier te lande direct na de bevrijding een zelfde beleid had gevoerd, dat wil zeggen, wanneer men van meet af de particuliere bouwondernemers zou hebben ingeschakeld en aan hen de bouw van

allerlei soort woningen,

ook arbeiderswoningen, had toevertrouwd, dan konden wij ons er van overtuigd houden, dat wij er met de woningvoorziening beter voorgestaan zouden hebben en dat de woningnood niet zulke grote afmetingen meer zou hebben als thans nog het geval is.

Vanzelfsprekend zou men ook dan een

beperking

van de mogelijkheid tot bouwen gehad hebben in de beschikbare bouvmiaterialen en de beschikbare arbeidskrachten, maar dat heeft men in Duitsland toch ook gehad en, naar het ons voorkomt, in nog sterkere mate dan bij ons. Daar zijn nog meer slachtoffers in de .oorlog gevallen dan hier te lande; daar zal men ook zeker met gebrek aan bouwmaterialen te kampen hebben gehad doch ondanks deze remmende factoren is daar procentsgewijs meer gebouwd dan hier. De oorzaak hiervan moet ongetwijfeld mede vooral gezocht worden in het feit, dat de bouw aldaar aan de particuliere bouwer werd overgelaten.

Zo is het hier te lande vóór de oorlog ook geweest. Voor

verreweg het grootste deel,

n.l. voor gemiddeld 80 pet., werden toen de woningen door particuliere ondernemers gebouwd. De woningwetbouw was slechts aanvullend, zoals het ook de opzet van de Woningwet is geweest, dat de woningwetbouw zich slechts zou inlaten met de bouw van goedkope woningen, waar het particulier initiatief te kort schoot. Na de oorlog echter is deze verhouding geheel scheef getrokken. De woningwetbouw en gemeentelijke bouw, die beide als

Overheidsbouw

moeten aangemerkt worden, werden hoofdzaak, de particuliere bouw werd bijzaak. Dit werd dan gewoonlijk gemotiveerd, gelijk men dit thans van bepaalde zijde nog doet, met de bewering, dat de particuliere bouw niet geschikt is om in de behoefte aan

arbeiderswoningen

te voorzien. Een bewering, die kant noch wal raakt, daar zij door de feiten totaal gelogenstraft wordt, getuige de vele woningen, in vrijwel alle steden van ons land, die door particuliere bouwondernemers zijn gebouwd en dÏB' bewoond werden en nog bewoond worden door arbeidersgezinnen.

Het is intussen verheugend. Mijnheer de Voorzitter, dat er in de laatste jaren enige verbetering is ingetreden, al is de verhouding van 65 pet. woningwet-en gemeentelijke bouw tegen 35 pet. particuliere bouw nog wel een

zeer ongunstige.

Wij kunnen daarom niet nalaten, bij de Minister te bepleiten het daarheen te leiden, dat de particuliere bouwondernemers en ondernemingen in sterkere mate in de woningvoorziening zullen worden ingeschakeld dan tot op heden het geval is. De geachte .bewindsman late zich door tegenstand daartegen niet weerhouden. Het gaat hier om de beste wijze van het lenigen van de woningnood, waarbij ook het

financiële aspect

een zeer voorname rol speelt. Bedenkt men toch, dat de particuliere bouwondernemers in staat zijn woningen te bouwen, die volgens prof. Diepenhorst 15 a 20 pet. goedkoper zijn dan die, welke door de woningwetbouw en de gemeente gebouwd worden, dan is er toch alle reden alleen reeds uit dit oogpunt de particuliere bouwondernemers in staat te stellen een

belangrijkere bijdrage

in de woningvoorziening te kunnen leveren dan thans het geval is. De Minister verhoge daartoe de premies, daar deze op heden achterstaan bij de subsidies voor woningwetbouw. Er is toch geen enkele reden om de particuliere ondernemers achter te stellen. De Minister hakke daarom de knoop door en hij geve uitvoering aan zijn woorden, ge­ sproken in de Eerste Kamer bij de behandeling van zijn begroting voor 1954:

„Eigenlijk is er in principe maar één oplossing mogelijk, n.l. door de regelingen precies gelijk te maken, in die zin, dat men óf de woningwetregeling op de particuliere bouwers toepast óf de premieregeling op de woningwetwoningen".

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen thans een onderwerp te bespreken, dat betrekking heeft op de

bouwstop

voor gebouwen. Uit de Memorie van Antwoord is ons gebleken, dat er bij de Minister nog geen plan en vergunningaanvrage voor de bouw van een

comedie op het Spui

is binnengekomen, zodat door hem ter zake ook nog geen beslissing behoefde genomen te worden. Met klem en nadruk dringen wij er bij de Minister op aan om, wanneer hem een plan wordt voorgelegd, daaraan de goedkeuring te onthouden, en dat om drieërlei reden. Ten eerste om principiële redenen. Ten tweede, omdat het plan bestaat deze comedie te doen verrijzen vlak naast de Hervormde kerk op het Spui. De kerkeraad heeft daartegen een protest bij de gemeenteraad van 's-Gravenhage ingediend, dat helaas niet mocht baten. Daarom bepleiten vsaj bij Zijne Excellentie ten sterkste de bouw van een comedie naast bedoeld kerkgebouw te verhinderen. In de derde plaats achten wij de bouw van een comedie in deze tijd van grote woningnood onverantwoord. Materialen en arbeidskrachten behoren voor de woningbouw te worden ingezet en niet voor het bouwen van allerlei gebouwen ten behoeve van

comedies, bioscopen dancings

en wat meer van dien aard moge zijn. Wij hebben dan ook met voldoening uit de Memorie van Antwoord vernomen, dat de bouwstop ook geldt voor de bouw van gebouwen als door mij zoeven genoemd, wanneer de bouwkosten hoger zijn dan ƒ 100.000: Voldaan zij wij echter niet. Mijnheer de Voorzitter. Zowel uit principiële overwegingen alsook vanwege de woningnood behoorde het bouwen van zulk soort van gebouwen onmogelijk gemaakt te worden, ook als de bouwkosten

lager dan

ƒ 100, 000 zijn, te meer, daar ook de bouwstop op de bouw van

ziekenhuizen

van toepassing is verklaard. Dit is wel een zeer ingrijpende maatregel, daar toch de ziekenhuizen onmisbare instellingen zijn, waarbij elke burger zeer groot belang heeft. Deze maatregel treft het ziekenhuiswezen dan ook wel bijzonder hard. Verscheidene plannen hebben reeds de goedkeuring ontvangen en zijn gereed voor aanbesteding. Het benodigde kapitaal is geleend en nu mag men de komende 12 maanden niet met de bouw beginnen. Behalve dat daardoor de bouw vertraagd wordt, worden er door de bestmen aan rente van het geleende geld

enorme verliezen

geleden.

In, andere gevallen moeten de in gang zijnde onderhandelingen worden stopgezet, zodat op voordelige geldaanbiedingen niet kan worden ingegaan. Kortom, de bouwstop betekent voor de besturen van de ziekenhuizen een grote tegenslag, een niet gering verlies aan op te brengen rente en een voor de genees­ kundige behandeling en verzorging van de zieken nadelige maatregel. Wij hebben een open oog voor de noodzaak de heersende woningnood te bestrijden door woningbouw, maar wij achten het toch wel zeer bezwaarlijk, dat reeds

goedgekeurde

plannen voor ziekenhuisbouw daarvoor moeten blijven liggen, terwijl gebouwen voor schouwburgen, bioscopen en dancings gebouwd mogen worden zonder Rijksgoedkeuring, als de bouwkosten maar beneden de 100.000 gulden liggen. Wij achten zulks een

onverantwoordelijk beleid.

Te meer geldt dit nog, omdat de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid niet zolang geleden een beeld gegeven heeft van het aantal ziekenhuisbedden, dat beslist te rooskleiu-ig was.

Volgens deze Minister zou er van 1940 tot 1950 een toename van 8000 ziekenhuisbedden zijn geweest. Men zou hieruit kunnen opmaken, dat deze vooruitgang te danken is geweest aan een toenemende bouw. Dit is echter

niet het geval.

Een groot aantal van deze 8000 bedden is ondergebracht in tijdelijke barakken en een nog groter aantal in dagverblijven, dichtgemaakte balcons, verpleegsterskamers, zolders, i bestuurskamers en badkamers. Voorts zijn op alle afdelingen bedden bijgeschoven met als gevolg een

te kleine

gemiddelde ruimte per patiënt Het is dus inderdaad veel te rooskleurig voorgesteld, wanneer er wordt gezegd, gelijk de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in zijn rede tot installatie van de Commissie Ziekenhuisvraagstukken keeft gedaan, dat er 40.762 volwaardige bedden zijn. Wij doen daarom een ernstig beroep op de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting om de aangelegenheid van de bouwstop voor

ziekenhuisbouw

nog eens met zijn ambtgenoot van Sociale Zaken en van Volksgezondheid te bespreken en nog eens te willen nagaan, of het niet mogelijk is voor 1955 nog voldoende bouwvolume te vinden om de uitbouw en verbetering van ziekenhuiswezen voldoende voortgang te doen vinden.

Aan de replieken, welke na de rede van de Minister gehouden werden, werd ook deelgenomen door de afgevaardigde der S.G.P.. De

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 januari 1955

De Banier | 8 Pagina's

Wederopbouw en Volkshuisvesting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 januari 1955

De Banier | 8 Pagina's