Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Buitenlandse Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenlandse Zaken

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandt

Was ettelijke jaren terug de behandeling van het hoofdstuk Buitenlandse Zaken van betrekkelijk ondergeschikt belang, nam zij toen weinig tijd in het Parlement in beslag, thans is dat gans anders.

Nu is dit hoofdstuk bijzonder belangrijk geworden, neemt het bij de bespreking er van veel tijd in beslag en wordt een vrij ruime spreektijd voor de behandeling toegekend. Van die spreektijd maken de onderscheidene partijen gebruik, daar elke fractie in deze aan de debatten deelneemt. Dit is zeer wel te verstaan, want ons land is daarbij zeer nauw betrokken.

Het behoeft dan ook allerminst verwondering te wekken, dat ook de S.G.P. aan de debatten heeft deelgenomen. Voor haar voerde Ds. Zandt het woord. Dewijl zijn rede geen nadere toelichting vereist, laten wij haar in haar geheel hier thans volgen. Zij luidt als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Dat de verwerping van het Europese Verdedigingsverdrag door het Franse Parlement de voorstanders van de eenheid van Europa teleurgesteld heeft, sommigen hunner zelfs bitter teleurge­ steld heeft, is te verstaan. Zij dragen in deze eenheid de verwezenlijking van een zeer hoog en heerhjk ideaal, dat him zeer ter harte ging. Het moet erkend, dat zij zich hier te lande zeer beijverd hebben om dat te verwezenlijken. Tal van redevoeringen hebben zij daarvoor gehouden. En dat is volstrekt niet het enige, wat zij zich daarvoor hebben getroost. Zij hebben het in haar ijverig streven zelfs gedaan weten te krijgen, dat er

in twee steden

van ons land stemmingen in zake de Europeese eenheid zijn gehouden geworden. Daar deze stemmingen te hunnen gunste zijn uitgevallen, hebben zij deze steden

de eretitel van Europese steden

gegeven. Blijkbaar deden zij zulks om hun propaganda kracht bij te zetten, mogelijk zelfs wel in de hoop, dat zulks in andere landen navolging zou vinden. Zo doordrongen waren deze voorstanders van het goede bestaansrecht van hun ideaal en van de spoedige verwezenlijking er van, dat in een door hen belegde vergadering één hunner woordvoerders sprak, dat de tijd niet ver meer af was, dat men

algemeen Europees

zou denken en spreken.

Allerminst ligt het in onze bedoeling iets smalends of krenkends over hun betoonde ijver en hun ideaal te spreken. Dat wij desondanks onze instemming er niet mede kunnen betuigen, heeft gegronde redenen.

Eenheid valt inderdaad verre te verkiezen boven verdeeldheid en de staat van vrede verre boven die van oorlog. Het is zelfs een goddeUjk gebod, dat ons gebiedt vrede met alle mensen te houden in zoverre zulks mogelijk is.

Doch de weg, welke de voorstanders van de Europese eenheid ter bevordering van de vrede inslaan, en de middelen, welke zij daartoe aanwenden, welke blijkens de gewisselde stukken de volle instemming van de Regering en van zeer vele leden van het Parlement hebben, kunnen wij

om principiële redenen

niet goedkeuren.

Het vormt bij ons een zeer ernstig bezwaar, dat men aan deze eenheidsbeweging onze souvereiniteit, ons zelfstandig volksbestaan geheel of gedeeltelijk wü opofferen. Dit bezwaar spruit niet voort uit zuiver nationalistische beweegredenen; wij wensen niet een nationalisme te kweken, zoals dat onder meer in Duitsland gekweekt is. Wij komen er zelfs tegen op, als er een zekere nationale trots wordt gekweekt, zoals die in Duitsland tot op de scholen toe gekweekt is, waartegen de voormalige hofprediker Krummacher zijn stem heeft verheven, voorspellende, dat deze trots Duitsland tot de ondergang zou voeren. Doch anderzijds stellen wij onze souvereiniteit,

ons zelfstandig volksbestaan als een gave Gods op zeer hoge prijs, welke niet tot stand gekomen is dan met grote offers van goed en bloed. Uit deze oorzaak hebben wij ons verzet tegen het Europese Verdedigingsverdrag en betreuren wij het allerminst, dat dit thans van de baan is; gelijk vele Kamerleden blijkens het Voorlopig Verslag dit betreuren, omdat daarmede ook meteen de instelling van een supranationaal orgaan of supranationale organen tot het verleden behoort. Juist een supranationaal orgaan ontmoet bij ons een zeer ernstig principieel bezwaar. Daarin wordt bij ons, met ons en zonder ons — wij zijn maar een klein land — door grote Mogendheden zeer tot onze schande beslist.

Freule van Straalen

gaf vele jaren geleden een brochure uit, Waarin zij voorspelde, dat heel het internationale streven ons onze koloniën zou kosten. De uitkomst heeft haar daaria in het gelijk gesteld. Als haar grootste bezwaar tegen dat streven gaf zij aan, dat dit alles buiten God en Zijn geopenbaard Woord omging en dat daarom daarvan niets dan onheil te verwachten viel; een overtuiging, welke wij ten volle met haar delen. Dat was ook het grote bezwaar, dat mr. Groen van Prinsterer daartegen had, als hij het internationalisme veroordeelde als een zuiver revolutionnair streven, wat het ook inderdaad is. Het is dan ook een bewijs van een heel sterk verval bij antirevolutionnairen en christelijk-historischen, als zij

met zuiver instellingen revolutionnaire

als de Volkenbond en de Organisatie en andere soortgelijke instellingen al even hard dwepen als de revolutionnairen, waar zij toch jaar op jaar voor gepleit en hun instemming mede betuigd hebben.

Het ligt niet in onze bedoeling onze principiële bezwaren hiertegen uitvoerig uiteen te zetten. Meermalen is zulks door ons geschied. Wij achten ons er dan ook van ontslagen om dit thans weder te doen. Nochtans kan er niet te vaak worden gezegd, dat heel dat internationalisme en het heil, daarvan te verwachten, lijnrecht inloopt tegen de Heilige Schrift. Ik behoef daaraan niet veel woorden te wijden. Alleen zie ik mij genoodzaakt, een wederwoord tot ons geacht medelid

de heer Schmal

te richten, die ons op het punt van de Organisatie der Verenigde Naties bestreden heeft. Hij heeft ons daarbij woorden in de mond gelegd, welke wij nooit gezegd hebben. Wij hebben ons bij onze bestrijding van deze organisatie immer beroepen op Gods geopenbaard Woord. Dit wijst ons klaar en helder aan, welke weg wij ook in deze te bewandelen hebben. Hierbij is het voldoende en afdoend, als wij daaruit een paar uitspraken aanhalen.

Vervloekt

Is de man, zo wordt daarin uitgesproken, die vlees tot zijn arm stelt, en vertrouwt niet op prinsen, op des mensen kind, bij hetwelk geen heil is. Zijn geest gaat uit, hij keert wederom tot de aarde. Te dienzelven dage vergaan zijn aanslagen. En dit is nu juist bij de door ons gewraakte instituten het geval. Daar toch is

de mens,

Dat menselijk overleg met miskenning van God en Zijn Woord, het richtsnoer, waarnaar men zich geheel richt; het albestierend element. Dit moet op teleurstelling uitlopen. Dit brengt in allerlei vorm groot onheil. Het brengt mede, dat het recht met voeten getreden wordt en dat er tegen rede en eigen statuten en reglementen in keer op keer gehandeld wordt. Dat was onder meer het geval, toen de Organisatie der Verenigde Naties de Indische kwestie tot zich trok en was ook het geval, toen zij nu dit jaar de kwestie van Nieuw-Güinea in behandeling nam. Zeer terecht heeft onze delegatie er op gewezen, dat de organisatie daarmede onrecht beging, waar zij een aangelegenheid behandelde, waartoe zij niet bevoegd was. Daarom had zij, evenals

Frankrijk en Engeland

onder soortgelijke omstandigheden gedaan hebben, niet aan de discussies behoren deel te nemen. Niet, dat wij enige aanmerkingen hebben op de woorden, welke onze delegatie tijdens de behandeling van deze zaak gesproken heeft, maar toch zijn wij van gevoelen, dat de door onze delegatie gesproken woorden niet de doorslag hebben gegeven, maar veel meer wat door haar èn haar medestanders in deze aangelegenheid achter de schermen in particulier onderhoud is gedaan. Ook heeft een

deel van de Amerikaanse pers

het zijne er toe bijgedragen, dat de beslissing, welke in de Algemene Vergadering genomen is, betrekkelijk nog gunstig voor ons land verlopen is. Daarbij mag echter volstrekt niet uit het oog verloren worden, dat dit zeer op het kantje af met slechts één stem meer gebeurd is. Eén land meer had slechts vóór de resolutie, waarin de hoop is uitgesproken, dat Nederland en Indonesië de onderhandelingen zouden hervatten, behoeven te stemmen en de resolutie was met de vereiste meerderheid van tweederden aangenomen geworden. De stem, welke Nederland tegen heeft uitgebracht, heeft in dezen goed en wel beschouwd geen effect opgeleverd.

Ja, Mijnheer de Voorzitter, de aangelegenheid is beslist op het kantje af niet naar de zin van Indonesië beslist. JSt"i vendien is er geen waarborg, dat Indonesië, gelet op de uitslag, niet andermaal onder de één of andere vorm de Nieuw-Guinea-kwestie in de Organisatie der Verenigde Naties weer ter sprake brengt en dan kan

het politieke gekonkel

daar opnieuw weer een aanvang nemen, gelijk het nu een alleronverkwikkelijkst politiek gekonkel is geweest. Niet het recht en de gerechtigheid zijn daarbij gediend, maar het naakte eigenbelang, zoals dat keer op keer in deze Organisatie het geval is. Deze keer is het wel in heel bijzonder sterke mate aan de dag getreden. Amerika, dat de kool en de geit beide wilde sparen, hield zich buiten stemming. Zeer wel mogelijk, om de Aziatische landen, naar wier gunst het gedurig streeft, niet onwelgevallig te zijn, maar het gedroeg zich tegen zijn bondgenoot Nederland toch wel bijzonder onvriendelijk, zelfs vijandig. Alle Aziatische landen, welke in de aanneming van de resolutie een Aziatisch belang zagen, stemden uit overwegingen van belangenpolitiek, niet uit overwegingen van recht vóór de resolutie. Daarbij werd het Handvest der Organisatie, dat bepaalt, dat voor de handhaving van de rechten der mensen en volken, ook voor die van de kleinste, gewaakt en opgekomen moet worden, al heel jamerlijk geschonden.

Met het zelfbeschikkingsrecht der volken,

dat de Organisatie der Verenigde Naties in haar statuten belijdt als een kostbaar principe te zullen bevorderen en te handhaven, werd bij de beslissing niet de minste rekening gehouden. Dit is al op een sterke wijze naar voren gekomen. waar een Columbiaans voorstel, dat inhield, dat rekening moest worden gehouden met het verlangen van het hierbij betrokken volk, namelijk

het volk van Nieuw-Guinea,

werd verworpen. De wensen en de verlangens van deze bevolking zijn, in flagrante strijd met het Statuut van de Organisatie der Verenigde Naties, in het geheel niet in aanmerking genomen. Men spreekt niet dan de volkomen waarheid, als men zegt, dat over de bevolking van Nieuw-Guinea in de algemene vergadering dezer Organisatie is gehandeld, zoals er met vee op de beestenmarkt gehandeld wordt. Dit is al heel ergerlijk en gruwelijk en dit is volstrekt niet de enige keer, dat er op onbehoorhjke wijze in deze Organisatie gehandeld werd. Men bedenke maar eens, hoe er met

de Republiek der Zuid-Molukken

gehandeld is. Deze Republiek is een overeenkomst, namelijk die van de Haagse Ronde-Tafelconferentie het zelfbeschikkingsrecht toegekend; zowel Nederland als Indonesië hebben dat recht in die overeenkomst erkend en gewaarborgd.

Doch nauwelijks was de overeenkomst getekend of Indonesië — de Minister-President dr. Drees heeft dit zelf openlijk in deze Kamer erkend — heeft dit recht met wapengeweld vernietigd. Zij ontroofde

Ambon

dat recht. Deze geweldadige beroving had niet alleen Nederland, maar ook de Organisatie der Verenigde Naties krachtens haar Handvest zeer ter harte behoren te gaan, wanneer n.l. haar daden in overeenstemming zouden zijn met haar woorden. Aan mooie woorden ontbreekt het in de Organisatie der Verenigde Naties niet, ofschoon er daar ook ruzie op ruzie is. Zij heeft echter niet alleen geen vinger er voor uitgestoken om het begane schrikkelijke /onrecht ongedaan te maken, zij heeft de gerechtvaardigde klachten van de vertegenwoordigers van de republiek der Molukken zelfs geen gehoor willen geven, niet eens die vertegenwoordigers te woord gestaan. Zij heeft hen smadelijk ter deure uitgewezen, want het strookte niet met haar belangen. En als het

met haar belangen

niet strookt, toont men daar keer op keer weer maling te hebben aan alle recht en gerechtigheid. Hierbij komt nog, Mijnheer de Voorzitter, dat, evenals bij de Volkenbond, ook thans in de Organisatie der Verenigde Naties de volken weer in twee kampen verdeeld staan. Er wordt daar niet steeds in parlementaire bewoordingen gesproken. Er is daar redetwist op redetwist, en dat volstrekt niet altijd in behoorlijke bewoordingen. Daarbij wordt de Organisatie, welke als een instituut ter bevordering van de wereldvrede was opgericht, misbruikt als een forum, waarop men propaganda maakt voor de eigen belangen. Vooral de Sovjet-Unie betoont zich daarin een grootmeester, waar haar gedelegeerden daarin meermalen het woord voeren om de volken tegen de Westerse Mogendheden op te hitsen. Bovendien hebben zij al meer dan vijftig keer daar het vetorecht uitgeoefend. Dat noemt men dan een vergadering van het recht, terwijl men alle recht met een veto-verbod ongedaan kan maken om de uitvoering van besluiten, die inderdaad recht inhouden, te verhinderen. Zo vertoont deze Organisatie het droeve beeld van een vereniging, waarin de belangenpolitiek ongebreideld heerst en

waar het recht verguisd wordt.

Uit hetzelfde beginsel levende als de Organisatie der Verenigde Naties, staan de conferenties, die gehouden worden. In het Voorlopig Verslag is door zeer vele leden opgemerkt, dat de Conferentie van Berhjn, welke dit jaar werd gehouden, op een totale mislukking is uitgelopen. Wij zijn met deze leden van hetzelfde gevoelen. Trouwens op dit punt heerst er vrijwel in de gehele wereld een zeldzaam voorkomend eenparig gevoelen. Wij lezen ten aanzien van deze conferentie, om hetgeen daarover in het Voorlopig Verslag is gezegd letterlijk aan te halen:

„Tal van leden constateerden zelfs een achteruitgang in de verhouding Oost-West, maar de conferentie te Berlijn heeft niets opgeleverd; te Geneve was het alleen het communistische blok, dat voordelen heeft behaald o.a. in zake Indo-China, terwijl ook de onderlinge verhouding tussen de westerse grote mogendheden daar nogal wat te wensen overliet".

Inderdaad hebben

deze twee conferenties

de vrede, noch de ontwapening, noch de goede verstandhouding onder de volken gediend. Men is daarbij geen stap verder gekomen tot een goede verstandhouding onder de volken, noch tot de ontwapening.

Het is hierbij wel zeer opmerkelijk, dat alle Regeringen gedurig getuigen, dat het voornaamste doeleinde van haar po-Utiek is om de vrede te bevorderen en te dienen. Vooral de

Sovjet-Unie

dient zich aan als een apostel des vredes, waar zij bij voortduring optreedt in de rol van een vredelievende Mogendheid en de met haar verbonden volken als de vredelievende betitelt. Het merkwaaj^ige hierbij is wel, dat zij daarbij de sterkst bewapende Mogendheid is en blijft. Ook is het merkwaardig, dat zij steeds haar voorstellen tot ontwapening aldus inkleedt, dat zij bij de door haar voorgestelde ontwapening steeds de sterkst bewapende Mogendheid blijft en deze immer ten gunste van haar bewapening uitvallen. Even merkwaardig is het, dat, in weerwil van al de betoonde ijver voor de bevordering van de vrede, de bewapening steeds schrikkelijker vormen aanneemt. Daarvan leggen de atoom-en waterstofbommen een onwedersprekelijk getuigenis af. Zo het ooit tot een oorlog mocht komen, dan zal hij veel wreder en verschrikkelijker zijn dan er ooit tevoren één is geweest. Heel deze gevoerde politiek met

haar schril contrast ten opzichte van woorden en daden

en het najagen van illusies kunnen wij onmogelijk als een deugdelijke aanvaarden. Zij brengt teleurstelling op teleurstelling en is uiteindelijk tot een totale mislukking gedoemd, hetgeen wij verklaren niet op grond van eigen wijsheid, maar op die van de uitspraken van Gods onfeilbaar Woord, dat ons leert, dat wat God miskent, zoals Hij in de politiek wordt miskend, en van Hem afvalt, zeker moet vallen.

Terugkomende, Mijnheer de Voorzitter, op het Europese Defensieverdrag, is het ons uit het Voorlopig Verslag gebleken, dat de voorstanders er van het nog altijd meer heel slecht kunnen verdragen, dat

de supranationale organen

daarmede van de baan zijn en dat zij er nog altijd hun zinnen op hebben gezet om deze in de één of andere vorm weder in te voeren. Zij spelen daarbij een hoog spel. De Engelse Minister van Bui- tenlandse Zaken, Eden, heeft toch kort geleden nog verklaard, dat Engeland daar niet aan wil en dat het, waar het heeft toegezegd, dat het vijftig jaar lang een troepenmacht op het vasteland van Europa wü stationneren, tot het uiterste is gegaan, waartoe het kon en wüde gaan. Het is zeer wel te verstaan, dat een land als Engeland, en ook Frankrijk, zich niet onder een supranationaal orgaan willen gesteld zien, dat hun de wet kan voorschrijven en waai-van zij allerlei nadeel voor het eigen land kunnen verwachten.

Het is geen kleinigheid, dat

Engeland

zich met zijn troepenmacht verbonden heeft, voor de verdediging en veüigheid van West-Europa op te komen, waardoor, indien de Londen-Parijsovereenkomsten door de onderscheidene Parlementen worden goedgekeurd, een hele stap in de goed richting gedaan zal zijn. Dit is verre te verkiezen boven de Europese eenheid, welke in het Europese Defensieverdrag werd nagestreefd, welke slechts eenheid van een klein deel van de volken van Europa omvatte en bovendien geen wezenlijke eenheid was, daar zij

slechts op papier

bestond.

Mijnheer de Voorzitter! In dit verband stellen wij nogmaals vast, dat een bondgenootschappelijk optreden in het Noord-Atlantisch Pact bij ons geen bezwaar ontmoet. Wij achten dit inet het oog op een dreigend oorlogsgevaar van de kant van de Sovjet-Unie zelfs noodzakelijk. In deze materie wordt van de zijde van Rusland wel opgemerkt, dat de herbewapening van Duitsland, welke krachtens de Londens-Parijse overeenkomsten zal plaats vinden, het militarisme van Duitsland zal doen herleven, een schrikbeeld, waarmede het werkt en vooral Frankrijk van de goedkeuring van de genoemde overeenkomsten zoekt terrug te houden. Stellig zijn

aan de herbewapening van West-Duitsland

bezwaren verbonden en het is zeer begrijpelijk, dat vele Fransen daarvoor huiverig zijn, aangezien de Duitse legers binnen een betrekkelijk korte tijd driemaal hun land zijn binnengevallen. Toch dient hierbij vooral niet uit het oog te worden verloren, dat de Russische Regering in dit geval een zeer eenzijdige en onjuiste voorstelling van zaken geeft, aangezien zij het is, die

het militarisme reeds in Oost-Duitsland

deed herleven in de vorm van een zwaarbewapend politieleger. Wij zijn dan ook van oordeel, dat onder de gegeven omstandigheden, trots de gevaren, welke er aan verbonden zijn, het voor de goede verdediging van West-Europa een geboden zaak is, dat West-Duitsland weder bewapend wordt, alsook dat het zijn souvereiniteit herkrijgt.

Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot de bespreking van een ander onderwerp, wens ik mijn grote voldoening er over uit te spreken, dat onze Regering heeft verklaard, dat

de souvereiniteit over Nieuw-Gmnea

bij Nederland berust. Zij volharde in dit standpunt en levere Nieuw-Guinea niet aan Indonesië ter wille van het internationalisme over, ook niet als er van Indonesische zijde in de één of andere vorm weder een beroep op de Organisatie der Verenigde Naties wordt gedaan, hetgeen te duchten is, aangezien de grote meerderheid van de leden dier organisatie Indonesië-gezind blijkt te zijn. In dit verband wensen wij een woord van grote erkentehjkheid te spreken over de houding, welke het Departement van Buitenlandse Zaken ten aanzien

van de gevangengenomen Nederlanders

in Indonesië heeft aangenomen. Het heeft onze volkomen instemming, dat dit er krachtig tegen optreedt, dat de Nederlandse gevangenen worden mishandeld en door allerlei gewelddadige middelen worden geprest verklaringen af te leggen, welke de Regering van Soekamo begeert.

Over Indonesië sprekende, zouden wij de Minister willen vragen of er niets aan te doen valt, dat het Hoge Commissariaat

spoediger inlichtingen

verstrekt. We hebben onlangs een geval aan de Minister ter kennis gebracht betreffende een persoon, die uit Indonesië naar Nederland wü en kan gaan, maar die zijn nog jonge kinderen niet mag medenemen. De Minister heeft ons schrijven zeer welwillend beantwoord, ons mededelende, dat er door hem over dit punt inlichtingen zouden worden ingewonnen bij het Hoge Commissariaat. Er is reeds geruime tijd verlopen en wij hebben over deze aangelegenheid nog niets naders vernomen. Wij zouden het wel zeer wenselijk achten, indien de door de Regering zelf gevraagde inlichtingen spoedig door het Hoge Commissariaat werden verstrekt.

Ten aanzien van de Koninklijke rede,

gehouden aan het statie-diner bij de ontvangst van de Franse President Coty in de Burgerzaal van het Paleis op de Dam, waarvoor de Regering in hoogste instantie uitsluitend de verantwoordeKjkheid draagt, wensen wij ter kennis van de Regering te brengen, dat daarbij woorden zijn gesprokenj welke in brede kringen grote ontstemming en afkeuring hebben teweeggebracht, woorden, die naar het gevoelen van deze kringen kennelijk inhielden een verheerlijking van de leuze der Franse revolutie „vrijheid, gelijkheid en broederschap". Zo schreef het blad „Polemios", Eiicumenisch-Nationale Publicaties op Calvinistische grondslag:

„Reeds om redenen van nationale eenheid mogen wij protesteren, dat woorden van zo omstreden aard, waartegen twee grote Nederlandse partijen zijn opgericht, omvattende meer dan 20% van ons Nederlandse volk, aan ons staatshoofd zijn gegeven om uit te spreken en dat nog wel ten overstaan van het staatshoofd der Franse Republiek. Maar meer nog treft het ons, dat deze rede is uitgesproken mede onder verantwoordelijkheid van twee . anti-revolutionnaire en twee christe-, lijk-historische Ministers".

Wij kunnen deze ontstemming verstaan en volkomen delen. Wij wensen over deze aangelegenheid maar liefst zo kort en sober mogelijk te spreken, maar wij konden het toch niet nalaten deze ontstemming aan de Regering kenbaar te dat zoiets zich in de teokomst niet zal maken, daarbij de hoop uitsprekende, herhalen. '

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, brengen wij opnieuw de

geloofsvervolging in Spanje en Columbia

en in andere landen ter sprake, waarbij wij weder ons scherp protest daartegen willen laten horen. Daar is van verschillende zijden, inzonderheid van de roomskatholieke zijde, wel ontkend, dat er nog geloofsvervolgingen in Columbia plaats grijpen, doch deze ontkenningen laten zich met de waarheid niet verdragen. Zij hebben er nog wel degelijk plaats en zijn zelfs van recente datum. Dit bHjkt wel heel overtuigend uit één der laatste bulletins van de Cedec,

de Evangelische van Columbia, Federatie

waarin vrijwel alle protestantse formaties en zendingsbewegingen van het land samenwerken. Daarin werd vermeld, zoals o.a. ook door de „Nieuwe Haagsche Courant" van 21 Juni j.l. is medegedeeld, dat het niet alleen de Staat is, die steeds strenger tegen de protestanten gaat optreden, maar dat ook 'roomskatholieke geestelijken, van aartsbisschop tot pastoor, de protestantse Columbianen zoveel mogelijk hindernissen in de weg trachten te leggen. Kinderen worden opgestookt om door schreeuwen en rozenkrans-bidden aan de ingang van protestantse kapellen de eredienst onmogelijk te maken. Bisschop Posada van Istmina gaf een warme aanbeveling voor een schimplied op de protestantse „ketters"; de politie wordt aangemaand bijbels in protestantse kerken en gezinnen in beslag te nemen.

In de Memorie van Antwoord erkent de Regering, dat zich in dit jaar nog incidenten hebben voorgedaan, als ook dat de activiteit op godsdienstig gebied van protestantse gezindten aan beperkingen van de kant van de Colimibiaanse Regering is onderworpen. Daarin is

een bevestiging

te zien van de verdrukking der protestanten, waarover de Cedec en andere berichten bij voortduring hebben gewaagd en nog gewagen. Wij doen nogmaals een ernstig beroep op de Regering om pogingen in het werk te stellen um aan de onderdrukking en vervolging der protestanten in Columbia een einde te maken. Zij zou daarvoor

een beroep op de paus

kimnen doen. Verklaarde deze zich tegen de onderdrulcking en vervolging der protestanten — het behoefde hem maar één woord te kosten — dan was er aan deze jammerlijke en ergerlijke vervolging en onderdrukking der protestanten 'n einde. Dan was er ook 'n einde aan de onderdrukking en vervolging der protestanten in andere landen,

o.a. in Spanje.

Wat het laatst genoemde land betreft, daar hebben deze ook nog plaats, tot in het Spaanse leger toe. Op 11 Sep. 1.1. moesten de militairen in een marinierskwartier trouw zweren aan de Spaanse vlag, hetgeen door een religieuze dienst werd voorafgegaan, waarbij een dag tevoren door de kapitein bevel gegeven was, de mis te aanbidden en een beeld eer te bewijzen. Een protestants müitair had toen reeds aan de kapitein verklaard, dat hij dit onmogehjk kon doen, waarop de kapitein hem antwoordde: „dan doe je het onder dwang, anders krijg je een klap voor je hersens met mijn sabel". En bij deze bedreiging alleen is het niet gebleven. De militair begaf zich naar de aalmoezenier, hem vragende, met welke bevoegdheid zij hem konden dwingen iets tegen zijn geweten en geloofsovertuiging in te doen. De aalmoezenier klapte toen de deur voor zijn neus dicht, zeggende: „doe wat je wüt en ik zal doen, wat ik wil". In weerwil van dit alles bleef de militair staan bij de religieuze dienst, terwijl de anderen neerknielden, met het gevolg, dat hij in de gevangenis is geworpen. Dit staaltje van gewetens-en geloofsonderdrukking zou met zeer vele gevallen te vermeerderen zijn. Wij zien er echter van af om daarvan melding te maken, daar het

onbetwistbaar zeker

is, dat de protestanten nog onderdrukt en vervolgd worden en de metliodes van de inquisitie daar nog heersen. Het spreekt vanzelf, dat wij als protestanten onze protestantse geloofsgenoten niet in de steek willen laten en scherp tegen deze methodes der inquisitie opkomen. Verder wülen wij een beroep op onze Regering doen om alle middelen aan te wenden, dat deze methodes niet meer zullen worden toegepast. Wij doen dit met een zeker recht en met te groter vrijmoedigheid, waar in de gewisselde stukken door de Regering wordt verklaard, dat de rechten van de mens haar ter harte gaan. Maar dit niet alleen; niet slechts de Regering heeft de mond vol van de rechten van de mens, maar ook zeer vele Kamerleden.

Tenslotte nog een kort woord over het

gezantschap bij het Vaticaan,

Wij handhaven het standpunt, dat wij te dezer zake innemen, geheel en al, doch moeten er van afzien een amendement tot afschaffing daarvan in te dienen, dewijl wij, toen wij dit in het eerste zittingsjaar van deze Kamer in 1952 bij het optreden van dit Ministerie poogden te doen, van geen enkele Kamerfractie en van geen enkel Kamerlid enige steun ontvingen, ook niet van de anti-revolutionnairen en zelfs niet van de christehjk-historischen, zodat een voorstel tot afschaffing zelfs niet in behandeling kon komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 januari 1955

De Banier | 8 Pagina's

Buitenlandse Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 januari 1955

De Banier | 8 Pagina's