Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gaat om uw hart

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gaat om uw hart

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijn zoon, geef Mij uw hart! Spreuken 23 : 26a

®

De Heere God is de Volzalige in Zichzelf. Niemand en niets buiten Hem kan Zijn zaligheid vergroten. Zelfs Zijn troongeesten, de engelen, kunnen dat niet. Hoe zou Hij dan van mensenhanden gediend kunnen worden als iets behoevende?

Gij gevoelt: dat kan niet. Tot het God Zijn behoort het volkomen, het algenoegzaam zijn in Zichzelf.

Het is dan ook niet zo, dat de Heere ons nodig heeft. Neen, wij hebben Hem nodig voor de tijd, van onze ontvangenis af tot oaze stervensure toe, voor de eeuwigheid, van het begin tot het einde. En toch zijn er nog zo velen, die menen de Heere iets toe te kunnen brengen. Misschien ook gij, die dit leest?

Men meent Hem van dienst te zijn door van zijji ge'd en goed iets af te staan voor de zending, voor de kerk, of voor de armen, die de Heere Jezus in Zijn plaats heeft achtergelaten.

En zeker, dat alles is goed te keuren. Het is een voorrecht, als gij niet zo zeer in de macht van het geld zijt gekomen, dat gij niets meer missen kunt voor deze belangen. Als gij nu maar niet meent Gode daarmede wat toe te kunnen brengen, want Zijns is al het goud en het zilver, en het vee op duizend bergen. Zijns is ook al het uwe.

En met welke werken zoudt gij Zijn geluk, Zijn luister willen vergroten? Als het licht van Gods Woord, het licht van de Heilige Geest op uw beste werken valt, zouden dan de vlekken en smetten niet voor de dag komen?

Maar onze gebeden dan, zijn die niet een Hefejijk reukwerk, Gode aangenaam? Ja, mijn lezer, maar alleen als wij leren ook daarop de dood te schrijven. Niet echter als wij menen, dat wij daarmede de grote Hemelkoning gelukkig maken. Het is dus, zoals ik reeds zei: De volzalige God heeft geen behoefte aan ons of aan ons werk. Het is precies andersom. Wij hebben Hem nodig in alles. Wat hebt gij, wat zijt gij, dat gij niet hebt ontvangen?

Een wonder is het dus, dat Hij nochtans iets van u vraagt, en wel uw hart!

Ja, dat is een eeuwig wonder, dat Hij, Die van mensenhanden niet wordt gediend als iets behoevende, toch nog iets van ons wil ontvangen. En het is geen kleinigheid ook. Hij vraagt om uw hart! En daarin ook om uw verstand, uw wil, uw gevoel, uw hand, uw talenten, uw tijd, uw geld. Hij vraagt, vragende om uw hart, om uw ganse persoon, met al uw gaven en krachten, met alles ook, wat gij bezit.

Hoor maar, hoe de Heiland al wat God van ons wil, aldus samenvat in Mattheüs 22 : 37-39: Gij zult hefhebben de Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede aan dit gelijk, is: ij zult uw naaste liefhebben als uzelf".

Dan zijn wij eerst recht gelukkig, mijn lezer, als ons hart aan God toebehoort; als wij met onze ganse persoonlijkheid en met al het onze Hem vrezen en dienen, en de naaste liefhebben als onszelf.

Wekt dit de begeerte niet bij u op, in dat wondere geluk te mogen delen?

Dat kan, ook na de ontzettende Paradijsgeschiedenis. Dat kan, omdat God alzo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Johannes 3 : 16).

Dat kan, omdat Hij, Die Zijn Zoon gegeven heeft tot in de kribbe van Bethlehem, tot aan het kruis van Golgotha, Die Zijn Geest heeft uitgestort om onwilligen gewillig te maken, nu van ons vraagt: Mijn zoon, geef Mij uw hart" (Spreuken 23 : 26a).

Ook het Oude Testament is van de Christus vol. De grote Profeet Zelf wekt ons aldus op: „Onderzoekt de Schriften.... die zijn het, die van Mij getuigen".

Christus komt tot ons, zoals Calvijn op grond van Gods Woord naar waarheid zegt, in het gewaad van de Heilige Schrift.

Ook het boek der Spreuken wil ons naar Hem heenleiden. Van een ware christin las ik eens, „dat zij verblijd werd in haar studie van het boek der Spreuken, omdat zij daarbij Christus zo dikwijls voor de geest had".

Herhaaldelijk komt de Wijsheid er in voor als een persoon, b.v. waar zij spreekt: oor Mij regeren de koningen". En wie anders dan de Zaligmaker kan spreken: Die Mij vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van de Heere. Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben de dood lief"? (Spreuken 8 : 35 en 36).

Die opperste Wijsheid, Jezus Christus, vraagt in de Naam van God de Vader: „Mijn zoon, geef Mij uw hart".

En een grote genade is het, dat God de Heere alles, wat Hij vraagt, ook gééft; geeft aan al de Zijnen, die Hij van eeuwigheid heeft liefgehad.

Wat voor gave is toch de gave, die van ons wordt gevraagd?

De gave, die van u wordt gevraagd, is niet iets om er trots op te zijn. Zij is het meest innerlijke van uw persoon, uw hart. En in dat diepe hart is de zonde diep doorgedrongen, van het Paradijs af aan. Hoe het van binnen gesteld is, blijkt in wat er uit opwelt. De Heere Jezus behandelt ons eerlijk. En nu zegt Hij: Uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen", (Matth. 15 : 19).

In de oorlogsjaren hebben wij weer tot onze schande gezien, dat het zo is, en niet anders.

Toch zijn er velen, die menen, dat hun hart nog zo slecht niet is. Er zijn er te allen tijde geweest, die zeggen met Pelagius, dat het kinderhart rein is, dat wij eerst leren zondigen door voorbeeld en navolging.

Nu is het zeker waar, dat er een toenemen is in de boosheid. Dit is echter een tot ontwikkeling komen van de kiemen, die in ons hart verborgen zijn van het uur van onze geboorte, van onze ontvangenis aan. Er zijn kinderen, die door hun ouders in de vreze des Heeren worden opgevoed; die een goed voorbeeld krijgen door Gods genade; met wie wordt gesproken over het ene nodige, en er wordt om gebeden; en die toch afvallen van het geloof, en toonbeelden van goddeloosheid worden.

De bekende vijand van het Christendom, iriedrich Nietzsche, die eens heeft gezegd: „Ik hoop de laatste christen in de wereld nog te overleven", was als kind een godsdienstige jongen. Hij schreef op 14-jarige leeftijd mooie gedichtjes over Jezus, „de Heiland der wereld", en als gymnasiast tekende hij een mooi plaatje voor zijn grootmoeder; een poort, en onder die poort deze woorden: „Verhoogt, o poorten, nu de boog!" (Psalm 24).

Eens had zijn veel oudere zuster hem meegenomen naar een kinderzendingsfeest. Na afloop overlegde de kleine Friedrich wat hij nu eens zou kunnen doen voor de kinderen in de heidenwereld. Hij koos uit zijn speelgoed de mooiste doos uit, om die de zendeling te brengen. Zijn zuster vond dat wel een beetje te erg en vroeg: „Maar Frits, zou God dan werkelijk het allermooiste moeten hebben? " Verontwaardigd antwoordde het kind: „Natuurlijk, Liesbeth, het is immers voor God!"

Maar de jonge Nietsche raakte onder de invloed van Schopenhauer, de grote pes­ simist. Hij ontdekte zijn boeken en verslond ze. En later schreef hij: „Het was Schopenhauer, die mij tot atheïsme dreef".

Zie toch biddend toe op wat gij leest, met wie gij omgaat, want ons hart is een hart, waarin de zaden en kiemen liggen van alle ketterijen, van alle ongerechtigheden.

Ach, wees toch zo dwaas niet als die Romein, die wenste, dat hij een venster in zijn hart had, opdat alle mensen konden zien wat daarin omging.

Als gij bij hoger licht, bij het licht van Gods Woord en Geest, wel eens een blik hebt mogen slaan in uw hart, dan zoudt gij, ware er zulk een venster in, er wel een vensterbhnd voor willen plaatsen om het inkijken te beletten.

Boerhave, de beroemde Leidse professor in de medicijnen, wist beter dan die Romein, hoe het met ons hart is gesteld. Als er een misdadiger zijn huis voorbij ter strafplaats werd geleid ( de doodstraf werd toen nog toegepast), dan sloot hij •de luiken van zijn kamer en knielde neer, om er God ootmoedig voor te danken, dat hij het niet was, die zulk een straf moest ondergaan.

Vosr\'%iar, de gave van ons hart, die in Spreuken 23 : 26 gevraagd wordt door de opperste Wijsheid, is zeker geen gave om er trots op te wezen, om er pronkend mee aan te komen.

Gelukkig degene, die er een oog voor heeft gekregen. Gelukkig? vraagt gij misschien. En het is waar, het maakt u diep ongelukkig; het perst bittere tranen uil uw ogen; het leert u iets kennen van uw kant, van de onmogelijkheid om zalig te worden; het stelt u vanwege Gods gerechtigheid voor een geopende hel en voor een gesloten hemel. Ongelukkig, diep ongelukkig, in de grootste nood.

En toch: gelukkig! Zo toch leert gij iets kennen van het eerste stuk, dat gekend moet worden om in de enige troost zalig te leven en te sterven. Het is immers dit stuk: „Hoe groot mijn zonden en ellenden zijn".

Doch daarover, zo de Heere wü, de volgende week verder.

Zeist

Ds. S. VAN DORP

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1955

De Banier | 8 Pagina's

Het gaat om uw hart

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1955

De Banier | 8 Pagina's