Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gaat om uw hart

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gaat om uw hart

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

Mijn zoon, geef Mij uw hart! Spreuken 23 : 26a

De vorige week mochten wij bij de overdenking van Spreuken 23 : 26a: Mijn zoon, geef Mij uw hart", opmerken, dat de Heere, Die de volzalige God in Zichzelf is, niets van ons nodig heeft. Integendeel! het is geheel anders. Wij hebben Hem nodig, uitwendig en inwendig, voor de tijd en voor de eeuwigheid, van ogenblik tot ogenblik, en van stap tot stap. Och, dat wij, daarmede in overeenstemming, een diep afhankelijk, een arm, maar toch ook zo rijk, een biddend leven mochten hebben. Dat is uitermate begeerlijk, mijn lezer. Zo alleen wordt ons leven rijk en blij. Lezen wij niet van de kamerling: Hij reisde zijn weg met blijdschap"?

Maar al heeft de Heere God nu ons niet nodig, en niets van het onze, nu komt Hij toch tot ons om iets, om veel, orn alles van ons te vragen. Hij vraagt, en Hij heeft er recht op, het is naar Zijn heihge wet. Hij heeft ons zo geschapen, dat wij dat doen en geven konden. Hij vraagt dan: „Mijn zoon, geef Mij uw hart". Hij eist u op en al het uwe. Alles wat gij zijt en alles wat gij hebt, is immers van Hem ontvangen; het is Zijn gave. Hij vraagt dus om het Zijne.

Maar ach, wat is dat hart bedorven, onrein, dood door de zonden en de misdaden, sinds de val van Adam en Eva in het Paradijs. Door erf-en door dadelijke zonde is het verdoemelijk voor God. Is het dan geen wonder, dat de reine en heilige God naar zulke harten vraagt, om ze te behouden?

Om dit wonder nog duidelijker te doen uitkomen tegen de donkere achtergrond van de diepte van de boosheid van ons hart, gaan wij nu nog wat nader na wat het Woord van God zegt van dat hart. Op allerlei wijze bepaalt de BijbeLons bij de boosheid van ons hart. O, dat Gods Geest het zo toepasse, dat wij er iets van verstaan met smart en schaamte. Een paar voorbeelden wil ik met u overdenken.

Het eerste is, dat de Bijbel het centrum van ons bestaan, van onze persoonlijkheid tekent als „een stenen hart". En waarlijk! dat zien wij bevestigd, keer op keer. Koud als een steen blijft ons natuurlijk hart onder ernstige roepstemmen, bij het horen van wet en Evangelie. Een steen kan niet horen en niet zien. Doof is ook het hart voor het liefelijk geklank van het rijke Evangelie; doof voor de waarschuwingen en vermaningen van Gods wet. Blind is het voor het toornig oog van de Rechter; blind voor de verschrikkingen van de hel; blind voor de kloppende Heiland aan de gesloten deur van uw hart.

Zo komen we vanzelf op het tweede voorbeeld er van, hoe de Bijbel ons bepaalt bij de boosheid van het menselijk hart. Ook zo wordt het hart in de Heilige Schrift ons voorgesteld, namehjk als voorzien van een zware deur, die is gesloten met zeven grendels.

Van Lydia, de purperverkoopster van Thyatire, lezen wij immers: „Welker hart de Heere geopend heeft". Dat hart was tevoren dus een gesloten hart.

Ons hart is, zonder wedergeboorte, geheel voor God en Zijn dienst gesloten. Gesloten is het ook voor de onbekeerde zelf. Het is een kamer, waarin hij niet komt. Wie kent zijn eigen hart? Hebt gij wel eens gezien hoe uw hart er uitziet? Ik zal nu op grond van Gods Woord er u iets van zeggen. Een geheel volledige beschrijving kan ik er niet van geven. „Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja dodelijk, wie zal het kennen? " Ons hart dan gelijkt veel op een kamer, die vervuild is. Dit is niet overdreven. Denk maar aan de bekende bede van David: „Schep mij een rein hart, o God". In die onreine kamer is het ook erg donker. Het licht van Gods Woord en Geest moet er in vallen, zult gij zien hoe het er in uw hart uitziet.

Het is geen vierkante ruimte. Neen! Er zijn allerlei nissen in, die diep inlopen. En daarin bevinden zich afgodsbeelden. Hier ziet ge de Mammon. Daar staat een Venus, de godin van de wellust. Ginds Bacchus, de god van de drank. Verder een geliefde persoon, die gij verafgoodt. En in een verborgen hoek staat een groot beeld, met wierook er voor, en op de voet er van staat geschreven: „Het eigen Ik".

En nu gaat de afgoderij altijd gepaard met allerlei zonden en gruwelen. Zo is het ook hier. Waar zou het einde zijn als wij u die alle op moesten noemen? Toch draagt het vertrek des harten de tekenen van vervallen grootheid. Van de vroegere heerlijkheid zijn nog zo veel kleine overblijfselen behouden, naar luid van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, als genoegzaam zijn om de mens alle onschuld te benemen. Wij denken b.v. aan het geweten.

Ja, zó oirrein als wij u zeiden, en nog onreiner, is het menselijk hart. En als gij de boosheid uws harten bij ontdekkend Geesteslicht enigermate te zien en te betreuren hebt gekregen, buig u dan neder onder deze ontzaggelijke waarheid, dat ge slechts een klein stukske nederwaarts hebt gezien in de afgrond van binnen.

Nochtans wordt uw hart als een gave gevraagd door de Heere. Luister maar naar de Opperste Wijsheid, de Heere Jezus. Hij vraagt zo dringend: „Mijn zoon, geef Mij uw hart!"

Er wordt om uw hart gestreden. De we­ reld lokt zo vol van verleiding: „Geef het mij". De zonde dringt aan, zich begeerlijk voordoend: „Geef het mij". Satan komt, als een engel des lichts, met de verlokkelijkste verzoekingen: „Geef het mij". Maar nu komt ook de Opperste Wijsheid, de grote Profeet u vragen: „Mijn zoon, geef Mij uw hart". Wat zou het groot zijn, als gij mocht antwoorden, door Gods Geest bearbeid: „Heere, mijn hart is zo weerbarstig, neem Gij het maar!"

Zult gij het durven geven? Wij geven zo gaarne wat goeds. Als gij iets ten geschenke geeft, geeft gij niet het slechtste. Als gij eens iets zoudt mogen geven aan onze Koningin, wat zoudt gij u inspannen, wat zou het u een hoofdbrekens kosten om een geschenk te geven, Harer waardig! En zult gij nu dat boze hart, waarvan wij mogen zeggen: Het is als een gave gevraagd, en wel gevraagd door de Heere, zult gij het durven geven aan Hem, Die het opeist?

Ja, als deze twee, ons hart en de Heere, zo in één adem worden genoemd, dan mogen wij wel schrikken, daar de afstand zo oneindig groot is. Aan de Opperst.^ Wijsheid, Jezus Christus, kleeft geen 6< ibrek. Op aarde was Hij rein, zonder zonde. Nu in de hemel is Hij bekleed met majesteit en heerlijkheid. En als wij daar nu tegenover stellen ons hart, ja, dan mag vrees ons wel bevangen. Dan durven wij er niet mede tot Hem te gaan. Dan durven wij niet te vragen: „Heere, neem Gij er bezit van".

De vraag verontrust u: Zou de toom des Zoons niet ontbranden als Hij zoveel onreinheid en gruwelen ziet? Dan is het, onder de ontdekking des Geestes: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens".

Wees echter maar niet bang om het te geven! De Heere Jezus ontvangt de zondaars en eet met henl

De Heiland vraagt er toch om! En Hij heeft niet van node dat iemand getuigen zou van de mens, want Hij Zelf weet, wat in de mens is (Joh. 2 : 25). Dit is aan de ene kant schrikwekkend, zeer zeker! zo lang de zonde uw lust is. Maar bemoedigend is het voor u als gij last hebt gekregen van uw zonde. Want o, gij, die dit leest, gij vreest er misschien voor, maar toch, gij kunt Hem niet tegenvallen.

Hij verstoot u niet om de onreinheid van uw hart. Als tollenaren en zondaren tot Hem kwamen, heeft Hij hen niet uitgeworpen..

Esns zat Hij aan in het huis van Simon de Farizeeër. Een zondares, een publieke vrouw, kwam tot Hem. En, hoewel deze vrouw zo slecht was, weerde Hij haar niet af. Met welgevallen ziet de Heiland neer op die vrouw, die tranen van droefheid weent over haar zonde, en tranen van liefde tot haar Meester. Die tranen, waarmede zij Zijn voeten nat maakte, verheugden Zijn hart meer dan de kostelijke maaltijd van de eigengerechtige Farizeeër. Hij laat haar begaan, als zij Zijn voeten afdroogt met het haar van haar hoofd, ze kust met haar mond, en ze zalft met zalf.

De Farizeeër denkt: Die Jezus zal toch wel geen profeet zijn, want dan zou hij weten wat en hoedanige deze vrouw is, die Hem aanraakt, want zij is een zondares! Duidelijk blijkt de Heere Jezus nu te zijn de Kenner der harten van allen. Hij leest die verborgen gedachten van Simon de Farizeeër. En tevens toont Hij te weten, dat de zonden van die vrouw vele waren.

De Farizeeër trekt zijn kleed dichter naar zich toe. Hij mocht eens verontreinigd worden door de aanraking met zulk een vrouw. Maar de Heere Jezus, gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was, spreekt Zijn Goddelijk machtwoord: „Uw zonden zijn u vergeven, die vele waren".

En nu is Jezus Christus gisteren en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid. Ook nu nog vraagt Hij: „Mijn Zoon, geef Mij uw hart". Welk een gadeloze ontferming, welk een onpeilbare liefde toch, nietwaar? Ach, dat door die liefde uw hart mocht worden vertederd en verbroken, dat het mocht worden: „Heere, hier ben ik met al mijn zonde en ellende; neem mijn hart zoals het is, en maak het wat het niet is".

Zeist

Ds. S. VAN DORP

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 1955

De Banier | 8 Pagina's

Het gaat om uw hart

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 1955

De Banier | 8 Pagina's