Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bestrijding van 'Groen door Mr. V. Hall. Door Groen beantwoord.

XLV.

Het streven van mr. Groen van Prinsterer om in zijn beschrijving der geschiedenis de volle waarheid aan het licht te brengen, vond lang niet bij ieder van zijn tijdgenoten instemming. Menige berisping viel hem hierover ten deel, in menig geschrift werd hij daarover aangevallen. Zo gaf mr. M. C. van Hall in 1844 een geschrift over de graaf van Brederode uit, waarin hij felle critiek op Groen leverde, omdat deze Brederode had getekend als een man zonder beginselen en zeden die voorts van echte moed beroofd was. Dat had Groen volgens hem niet moeten doen. Hij had veeleer de traditie moeten eerbiedigen en Brederode voor het nageslacht moeten laten in de luister waarmede het voorgeslacht hem gesierd had.

Groen van Prinsterer heeft dit geschrift van Van Hall niet onbeantwoord gelaten. Hij verdedigde zich tegen diens felle aanval in een geschrift, dat tot titel heeft: „Antwoord aan Mr. M. C. van Hall, Staatsraad, Kommandeur der orde van de Nederlandse Leeuw en Lid van het Koninklijk Nederlands Instituut". Hierin heeft Groen tevens een verdediging gegeven van zijn publicaties der brieven, die hij in het Huis-Archief gevonden had.

Om een indruk van zijn verdediging-te geven laten wij hier enkele passages uit het zo even vermelde geschrift volgen. Groen zegt daarin: „Wat is, in de regel, minder gepast dan het mededelen der vermaningen van een vader aan zijn minderjarige dochter! en evenwel was misschien geen stuk meer geschikt om graaf Jan van Nassau in zijn goedhartigheid en oprechte Godsvrucht te doen kennen dan de eenvoudige in grote haast geschreven regels waarin hij gravin Elizabeth of, gelijk hij ze noemt, zijn lieve Elsje, tot godsvrucht en nauwgezetheid, om de naam des Heeren en om de nagedachtenis van haar vrome moeder, opwekt. Wat zou meer in de termen van familie-geheimhouding vallen dan dat men, ter zake van schulden, het huisraad ter markt heeft laten brengen; en toch, als Willem I, om het land te kunnen verlossen, aan zijn teoeder schrijft: „het zal best zijn de meubels stuk voor stuk te verkopen", is dit geen onverschillige bijdrage ter waardering van de zelfopoffering waartoe hij in elke omstandigheid bereid was. Wat heeft meer uitsluitend tot de niet mededeelbare verborgenheden van eigen huisbeheer betrekking dan de weigering der broodleverancier, als men niet geregeld betaalt!

Desniettemin, wanneer graaf Jan, Stedehouder van Gelderland, in de ontboezeming der volheid van het gemoed, bericht, dat de bakker hem morgen niet meer leveren wil; dat hij, uit gebrek, zonder eten naar bed gaat, en in een huis zonder dak de snerpende winterkoude verduurt, dan leren wij uit deze voorwaar, zeer huiselijke details de wanbetaling en verwarring en jammerlijke gesteldheid van het Gewest op aanschouwelijke vsdjs kennen, en wij bewonderen en beminnen de man, die, ofschoon moedeloos en reikhalzend naar Dillenburg en zijn talrijk en dierbaar gezin, zich die vernedering en die kommer ten behoeve van het arme Nederland en van de verdrukte christenen getroost. Dooh wat ga ik verder? De meest huiselijke bijzonderheid, een kleinigheid, voor de oppervlakkige beschouwer niets beduidend, is vaak tot ware mensenkennis onwaardeerbaar, onmisbaar".

Vervolgens wijst Groen er in bedoeld geschrift op, dat hij de uitgave der brieven niet op eigen houtje heeft gedaan zonder medeweten des Konings, doch met uitdrukkelijk goedvinden van deze. Veelzeggend is dan ook het oordeel, dat door de letterkundige Potgieter is gegeven over het geschrift van Van Hall. In een brief, door Potgieter in 1845 aan de historicus Bakhuizen van den Brink gericht, schreef eerstgenoemde namelijk: „Plet boek van Van Hall was niet enkel uit liefde voor Brederode geschreven, ik geloof, dat haat tegen Groen er meer deel aan had. Men zou zo gaarne een voorwendsel gevonden hebben om de uitgave der Archives te belemmeren, te doen staken misschien. Ook wü men, dat Van Hall het oor der Koningin reeds gewonnen had. Die eerste indruk is nu wel door Groen's Antwoord bij Hare Majesteit weder uitgewist".

Uit deze passage blijkt wel zeer duidelijk, dat de motieven, waardoor mr. van Hall geleid werd, bij vooraanstaande personen in verdenking stonden en dat deze van oordeel waren, dat Van Hall zioh niet liet leiden door liefde tot de waarheid, maar door haat tegen Groen, veroorzaakt door afgunst op de bijzondere vertrouwenspositie welke door Groen werd bekleed alsmede door dat Groen in de ogen van velen zijner liberale tijdgenoten eigenhjk iemand was, die twee a drie honderd jaren te laat leefde. Voor dat Groen toch de schatkamer der Historische brieven binnentrad, zo verklaarde hij later zelf, had hij zioh aangesloten bij de secte, die altijd en overal wederspraak ontmoet en dit was op zichzelf reeds voldoende om velen tegen zich in het harnas te jagen. Dit blijkt onder meer ook uit een beoordeling van Groen's eerste deel der Archives door een letterkundig tijdschrift, waarin wel achting voor Groen's kennis en overtuiging wordt uitgesproken, maar waarin tevens op niet onduidelijke vi'ijze afkeer wordt getoond van Groen's onverbloemd uitkomen voor de door hem beleden beginselen. Zo laakte men het in Groen, dat hij steeds maar weer verwees naar de „pogingen en leerstellingen der Hervormers" en men stelde de vraag of het nu wel nodig was om altijd op hun standpunt te vei-wijlen en bij hunne geloofsbelijdenissen te bhjven zweren, terwijl de mensheid hen na drie eeuwen voorbijgestreefd is. Van hoe grote betekenis uit letter-en geschiedkundig oogpunt de inleiding op de Archives ook mocht zijn, men zou - aldus bedoeld tijdschrift - de waarde nog hoger gesteld hebben, indien men er geen staatkundige en godsdienstige geloofsbelijdenis van de heer Groen in had aangetroffen. Had Groen zich beperkt tot het ophelderen van documenten en het geven van overzichten en inleidingen, dau zouden zijn landgenoten en vreemde geschiedkundigen hem volgaarne de uiteenzetting van zijn bijzondere gevoelens geschonken hebben, daar deze slechts tot twistgeschrijf aanleiding kan geven. Groen liet zich door dergelijke beoordelingen echter niet van zijn stuk brengen. Onvermoeid ging hij voort om tegenover de beginselen van ongeloof en revolutie te stellen de beginselen van Gods Woord.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1955

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1955

De Banier | 8 Pagina's