Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

na tien jaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

na tien jaren

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is nu al weder tien jaren geleden, dat de bezetting van Nederland beëindigd werd.

Deze bezetting heeft over ons volk ontzaggelijk veel onheil gebracht.

In het eerste jaar der bezetting werd dat nog niet zo zeer gevoeld. Van jaar tot jaar nam echter de druk in ontstellende mate toe, zodat het een bijzonder zwaar juk werd, wat ons volk werd opgelegd. Niet weinige Nederlanders werden gedwongen in Duitsland arbeid te verrichten; weer anderen van hen hebben er in kampen moeten verkeren, waarbij ook al een niet gering getal van hen door meer dan wrede, hardvochtige behandeling het leven er bij heeft ingeschoten; gelijk ook in het eigen land er zijn neergeschoten, die de bezetters soms enige tijd onbegraven op de straat lieten liggen.

Uiterst zwaar voor onze bevolking was het laatste jaar der bezetting, niet het minst de befaamde hongerwinter. Daarin zijn er, die de zo verschrikkelijke hongerdood zijn gestorven. Het kwam daarin voor, dat op één enkele dag in Den Haag 30 mensen als slachtoffers van de honger op straat ineenzakten en stierven. En ook al heeft men uit gebrek aan het nodige voedsel dit niet met de dood behoeven te bekopen, dat het op door tallozen in den lande in die winter een zodanig gebrek geleden, dat het op hun zo sterk vermagerde aangezichten te lezen stond.

Wat al lange en gevaarlijke reizen zijn er ondernomen om enig voedsel te bekomen, en wat voor voedsel heeft men al gegeten om in het leven te bhjven! Had de 'bezetting ook nog maar enige tijd langer geduurd, het aantal slachtoffers, dat van de honger gestorven zou zijn, zou in de duizenden belopen hebben.

Ja, om in het kort te gaan, wat al leed is er geleden, wat al tranen zijn er geschreid, wat al bloed is er vergoten, wat al angst is er doorstaan, wat al schrik en vrees heeft men daar al beleefd, waar het neerweipen van bommen, gelijk in Rotterdam, grote branden en verwoestingen heeft aangericht, en ook ter plaatse, waar de gealhëerden en de Duitsers elkander in de lucht en te land bestreden hebben, en zelfs daar, waar men de V I's in de lucht zag verschijnen.

Voorwaar, er bestaat alle reden voor om de beëindiging van de bezetting en van de oorlog in ons land, nu tien jaren geleden, ootmoedig en dankbaar te gedenken. Doch voordat wij daarover gaan schrijven, wülen wij toch iets zeggen over de oorzaak van de gesel, waarmede wij geslagen zijn.

Het is waar, dat talrijken in den lande daarover niet gesproken of geschreven wUlen hebben, en dat het bij hen grote vsrevel verwekt, als dit gedaan wordt; sommigen gaan hierin zelfs zó ver, dat zij iemand, die zulks doet, voor duitsgezind of voor een vriend van het nationaal-socialisme aanmerken, ja, hem zelfs in particulier gesprek of bij geschrifte als een zodanige brandmerken. Ronduit zij hier dan verklaard, dat vsdj de oorlog, die Hitler ons land heeft aangezegd en aangedaan, als een gans onrechtvaardig gruwelstuk beschouwen en dat wij het binnenrukken der Duitse le­ gers in ons land, alsook de Nederlanders, die de Duitse bezetting hand-of spandiensten bewezen hebben, veroordelen. Ook wensen wij een woord van erkentelijkheid jegens degenen, die op de Grebbeberg of elders hun leven voor hun vaderland gegeven hebben, niet achterwege te laten. Tevens gedenken wij de achtergebleven verwanten van de slachtoffers van de oorlog en van de bezetting, die niet alleen zwaar getroffen zijn door de dood hunner verwanten, maar ook vaak daarmede in hun maatschappelijk bestaan, tot zelfs in hun broodwinning toe. En ook wensen wij hierbij allerminst over het hoofd te zien de infaam schandelijke, onuitsprekelijk gruwelijke wijze, waarop zo vele Joden door vergassing om het leven zijn gebracht.

Doch dit alles neemt niet weg, dat, al wil men geheel ten onrechte ons ondanks de even tevoren gedane verklaring als duitsgezind of als een vriend der nazi's, of als geen goede Nederlander aanmerken, wij om der Goddelijke waarheid wille ons gedrongen gevoelen om op de oorzaak van de oorlog en de bezetting te wijzen.

Wij zouden aan Gods Woord en waarheid te kort doen, als wij hierover zouden zwijgen. De profeten verklaren ons, dat God de Heere Israël vanwege hun zonde door de Assyriërs met de oorlog deed tuchtigen. Hieronymus schreef eenmaal: „Nostris peccatis fortes sunt barbari". Dit betekent in het Nederlands overgezet, dat Hieronymus de zonden der christenen aanmerkt als oorzaak, dat barbaarse volken de christenheid beoorloogden en hen overwonnen. En de dichter Da Costa dichtte: „God riep Napoleon", en 'dit naar zijn oordeel om de zonden der volken.

En stellig is ook de zonde de oorzaak, dat de Heere onze nationale zonden met een nationale straf bezocht heeft. De verachting en verzaking van God en Zijn Woord heeft de oorlog en bezetting van (Ie hemel als het ware afgesmeekt. Immer wordt het bewaarheid, dat wat de mens zaait, hij dat ook zal maaien, en dat wde wind zaait, storm zal oogsten. En wat dit nog zo veel te erger maakt, is, dat ten onzent zo vaak en zo schrikbarend ontbreekt, wat bij Daniël aanwezig was, als hij zeide: „Bij U, o Heere, is de gerechtigheid; maar bij ons de beschaamdheid des aangezichten, omdat wij tegen U hebben gezondigd".

Ach, hoe in-droevig is het toch, waar heel ons volk en geen enkele Nederlander uitgezonderd, door hun en zijn zonde het oordeel van de oorlog en de bezetting over zich hebben ingeroepen, daarvan zo bitter weinig kennis, zo weinig hartelijk leedwezen, zo weinig waar schuldbesef bij hen is, terwijl toch de Heere belooft, dat als Zijn volk zich schuldig verklaart. Hij tot hetzelve zal wederkeren.

Daarop lettend, hoe groot van lankmoedigheid en nederbuigend goed betoonde de Heere Hch tegenover ons volk, dat Hij het niet overgegeven heeft in de hand van zijn vijand. Dit had toch ook het geval kunnen zijn. En wie zou dan, lettend op de zonden des volks, met enig recht hebben kunnen beweren, dat dit niet verdiend was? En wat zou dan het lot van ons volk geweest zijn? Nie­ mand had het behoeven te bevreemden, wanneer de Nederlanders alsdan uit hun land zouden verdreven zijn en met achterlating van huis en have naar een vreemd land verbannen waren geworden. Voorzeker het is ten volle waard, dat op 5 Mei herdacht wordt, dat Nederland zijn eigen volksbestaan weder terug kreeg, jdat het niet voorgoed in de hand van de overweldiger, die het bezet had, werd overgegeven, en dat de Heere ons volk daarin beweldadigde, dat Hij, om in Bijbelse taal te spreken, andermaal mest om de boom legde.

De herdenking

Hierbij staat echter zeer te duchten, dat Degene de eer geheel en al onthouden wordt. Wie deze alleen geheel toekomt. Letten wij op de voorafgaande herdenkingen, daar werd de eer van de overwinning gegeven aan onze bondgenoten, hun staatsheden, hun legers en hun aanvoerders, en aan allen, die daarin een werkzaam aandeel hebben gehad.

Nu ligt het allerminst in onze bedoeling om hen te kleineren, die daarin een werkzaam aandeel hebben gehad. Inderdaad, d^ Amerikanen, Canadezen, Engelsen en zo vele anderen, ook Nederlanders, die mede gestreden hebben, is ons volk, naar de mens gesproken, dank verschuldigd. Zij hebben zich voor het behalen van de overwinning grote offers getroost. Velen hunner hebben daarvoor hun leven gegeven. De kerkhoven in ons land en daarbuiten zijn daarvan de sprekende bewijzen. Daarop hgt menigeen begraven, wiens dood voor zijn verwanten een zwaar verlies is.

Ook wensen wij niet te kort te doen aan het beleid der legeraanvoerders, in de oorlog betoond, of evenmin aan de moed en de strijdvaardigheid, welke de legers in de oorlog aan de dag hebben gelegd. Dit geldt ook voor het regeringsibeleid der geallieerde regeringen en niet het minst voor de standvastige houding, welke onze voormalige Koningin en Haar regering te Londen tijdens de oorlog aan de dag hebben gelegd.

Dit alles neemt echter niet weg, dat wij scherp protest aantekenen tegen de wijze, waarop tot dusver de beëindiging van de oorlog en van de bezetting ten onzent herdacht is geworden, waarbij de mens op de troon werd verheven en de Heere en Diens besturende leiding totaal miskend werden. Deze schepselverheerlijking is geen geringe zaak, maar een ernstig vergrijp, waarover in heel de Heilige Schrift een scherp vonnis gestreken wordt, zelfs de vervloeking Gods wordt uitgesproken.

En dit heeft niemand gering te schatten. Ook een regering niet; stelhg de overheid niet, die van Gods wege verplicht is Hem te gehoorzamen, zich naar Zijn getuigenis te richten en Hem in alles te erkennen.

Dit nu bezwaart ons ten zeerste, dat bij de onderhavige herdenking steeds het schepsel, niet de Heere verheerlijkt is; gelijk het ons ook ten zeerste bezwaart, dat daarbij door de regering steeds nagelaten is om ons volk tot verootmoediging voor Gods aangezicht aan te sporen, om het op te roepen de paden der zonde te verlaten en schuldig tot God, Zijn Woord en wet, terug te keren. Ook dit laatste verzuim mag niet licht geschat worden. De Heere eist — en dat met alle recht — dat tot de Wet en het Getuigenis zal teruggekeerd worden, daarnaar het leven zal ingericht worden, en verzekert daarbij, dat, indien iemand zulks niet doet, hij geen dageraad zal hebben.

Men zal er wel aan doen er aUe acht op te geven, dat in deze zo beslist mogelijk verzekerd wordt, dat deze geen dageraad zaZ hebben, en dat dit woord gesproken is door Hem, Die steeds Zijn Woord gestand doet en daarvan geen tittel of jota ter aarde zal laten vallen. Gewis, welke persoon of regering dan ook, die zich niet tot de Wet en het Getuigenis richt, deze zoi geen dageraad hebben. En waar dit zich richten tot de Wet en het Getuigenis in het regeringsbeleid al zo vele jaren gemist is, daar heeft men de toekomst donker in te zien en zich er niet over te verwonderen, dat er oordeel na oordeel te aanschouwen valt, het ene wee niet is heengegaan of het andere al weder gekomen is.

En wat ons hierbij al ten zeerste bezwaart, is, dat in weerwil van de ernst van onze tijd, üi weerwil van de gespannen toestand onder de volken, in weerwil van het nog steeds dreigend gevaar van het uitbreken van een derde wereldoorlog, het ten onzent nog steeds feest op feest is, en dat deze zo lichtzinnige, zondige en voor ons volk zo verderfelijke geest, door onze regering, daarin gesteund door verreweg het grootste deel van ons parlement, op allerlei wijze, ook door haar subsidies, aangekweekt instede van tegengegaan wordt. In deze geest, welke ons volk voor een zeer groot deel zo beheerst, valt onmiskenbaar een terugkeer tot het heidendom waar te nemen. De vraag naar „panem et circenses", brood en spelen, zoals deze eenmaal onder de heidenen aangetroffen werd, is bij talloze van onze landgenoten ook de grote levensvraag geworden. De zucht naar allerlei ijdel en zondig vermaak leeft hij hen in sterke mate. Deze treedt ook al heel duidelijk aan het hcht door de wij. ze, waarop er op 5 Mei feest gevierd zal worden.

Hoe er feest gevierd zal worden, en dat door velen, daarop geeft een bericht in de dagbladen ons een aUerdroevigste kijk!

Daarin is vermeld, dat het Initiatief Comité Amsterdam in het R.A.I.-gebouw op 5 Mei een groot bevrijdingsbal heeft georganiseerd, waarbij onder meer het dansorkest „The Ramblers" van 's avonds negen tot 's morgens vier uur zal optreden. Dit bevrijdingsbal zal voor een ieder toegankelijk zijn, alzo is er van de zijde van het onderhavig comité medegedeeld.

De zaal — zo luidt het bericht verder — zal passend versierd zijn, en behalve „The Ramblers" zal er ook nog een draaiorgel aanwezig zijn. Daarenboven zullen er nog allerlei andere attracties aan het publiek aangeboden worden; zo zal er onder andere een grote dansvloer zijn, waarop 5000 tot 6000 paren zullen kimnen dansen.

Het Initiatief Comité Amsterdam heeft voor deze aangelegenheid van het gemeenteibestuur een subsidie gekregen, en alle baten zullen afgedragen worden aan de Stichting 1940-1945.

En dit is voorzeker helaas allerminst de enige gelegenheid, waarbij met geld uit de overheidskassen bevorderd wordt, dat ons volk in een ijdel, zondig vermaak opgaat en dat met allerlei kermisvermaak de herdenkingsdag van 5 Mei Gode tergend, schrikbarend verzondigd wordt.

De toekomst

Letten wij er op op welke wijze de herdenkingsdag gevierd en doorgebracht wordt, dan worden wij met een bange vrees voor de toekomst vervuld. Weerklonk bij het ontzet van Leiden in heel die stad dit geroep: „Leyde, Leyde is ontzet; Gode lof in der eeuwigheid!" dan vormt dit wel een heel schril contrast met de manier, waarop bij andere gelegenheden de beëindiging van de oorlog en van de bezetting is herdacht. Meermalen is Gods Naam daarbij geheel verzwegen en Hem niet de minste eer toegekend, en ook al werd Gods Naam dan nog enkele malen daarbij genoemd, dan was het toch nog tenslotte zo, dat aan het schepsel toch de eer werd toegebracht.

En gelet op de tijdgeest, die er op uit is om de mens hoog op het schild te ver- heffen en de Heere gans en al van de troon te stoten, dan bestaat er alle reden voor om te concluderen, dat het er ook thans bij de herdenking weder eveneens zo naar toe zal gaan.

Voorts wat de viering van de herdenkingsdag zelf aangaat, daar heeft "ook de regering des lands en van zo menig ander publiek lichaam het hunne toe bijgedragen, dat de viering van deze dag maar al te zeer opgaat in zondig vermaak. Dit is wel geheel naar de smaak van een zeer groot deel van ons volk, dat hoe langer hoe meer naar aardse geneugten en begeerlijkheden vraagt. Doch weinig wordt hierbij bedacht, dat men zodoende dnik bezig ds om Gods geduchte toom over ons land te halen, en dat dit een strik is, waarin de duivel de mens stevig gevangen houdt; een strik, waarin de mens van nature zo gemakkelijk en zelfs zo gaarne gevangen is. Delila toch heeft Simson kunnen gevangen nemen en hem in de hand der Füistijnen lomnen overleveren, hetgeen al de krijgsbenden der Filistijnen met al hun wapens en wapengeweld niet hebben kunnen doen.

En hierbij valt niet te zeggen hoevelen in de strik van aardse geneugten en begeerhjkheden, van aardse genietingen en wellusten gevangen zitten, voor wie dit tot hun eeuwige rampzah^eid leidt.

Heel deze feestviering werkt er als vanzelf toe mede, dat ons volk nog al verharder ia het kwaad der zonde gaat leven en ook nog al driester en onbeschaamder al Gods geboden gaat overtreden en Gods dag, die al zo vresehjk ontheüigd wordt, nog driester en bruta­ ler zal ontheiligd worden.

Er is reden te ovei om, als dit alles overdacht wordt, de toekomst met grote bezorgdheid tegemoet te zien. Ook als wij acht geven op het feit, dat Jakob dun geworden is, zo vele rechtvaardigen weggeraapt worden vóór de dag des kwaads, Sion onder een wolk gaat en de wijze maagden zo vaak met de dwaze in slaap zijn, de geest van „wie onzer zal de meeste zijn" onder hen zo menigmaal wordt aangetroffen en de ootmoed menigwerf onder hen zo ontbreekt.

Men jubelt thans wel in vele kringen over de vooruitgang, over de hoogconjunctuur en wat meer van die aard is, maar men verzwijgt daarin veelal, dat Indië in deze tien jaren voor ons verloren ging en dat onze regering en een groot deel van ons parlement Ambon jammerlijk in de steek gelaten hebben en de trouw der Ambonezen beloond hebben met hen maar al te meedogenloos en verraderhjk aan gewelddadige overheersing prijs te geven.

Ook is het in de nu achter ons hggende tien jaren wel heel anders verlopen dan er voorspeld was. Het is een bepaald zeer ontstellend feit, dat de zedendehoten ook onder de jeugd zo toenemen en dat bij ons volle zich in toenemende mate de tekenen van ontkerstening voordoen. Deze tekenen van zo groot verval geven alleszins aanleiding tot gegronde verontrusting. Waar moet het met ons volk uiteindelijk op uitlopen, waar de verzaking en verachting van Gods geboden zich zo openbaren? Wat van de hoge God afvalt, dat moet toch zekerhjk vallen. Te allen tijde is het bewaarheid. en ook ten onzent zal het bewaarheid worden, dat Gods toom wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen.

Ook juicht men hoog uit over de bevrijding, doch ziet daarbij — heel het particuHere en bedrijfsleven gaat gebukt onder het juk van reglementen en wetten — geheel over het hoofd, dat door de invloed der sociahsten, daarin maar al te zeer gesteund door de K.V.P. en ook al in menig opzicht door de protestants Christehjke partijen, de dwang van Vadertje Staat zich op alle terreinen des levens uitbreidt. Men denke hierbij ook maar aan het feit, dat met instemming en goedkeuring van aUe partijen, behalve dan die van de S.G.P., die zich daartegen steeds verzet heeft, het zó ver gekomen is, dat het privüege van het geweten, waarvoor ons^e voorouders tachtig jaren de strijd gevoerd hebben, niet eens meer wordt ontzien. Dit ondervinden thans gewetensbezwaarde boeren en veehouders. Heeft men in de wet nog uitzonderingsbepalingen voor degenen, die gewetensbezwaren tegen het vervullen van de militaire dienstphcht hebben, aangebracht, dit is niet het geval ten aanzien van de gewetensbezwaarde boeren en veehouders. Met hun gewetensbezwaren wordt niet de minste rekening gehouden. Zo wordt er ten onzent met twee maten gemeten. Dit is wel heel onrechtvaardig. Het wordt in de Heihge Schrift als een zondig en goddeloos stuk veroordeeld. Hoogst grievend is het ook, want het staat wel vast, dat hier geen veinzerij in het spel is. Uit alles blijkt toch, dat men hier te doen heeft met inderdaad consciëntieuze personen. Velen hunner kunnen zich aan de regeringsmaatregelen niet onderwerpen, omdat aj deze in strijd met Gods geboden achten. Het zijn geen personen van revolutionnaire gezindheid, maar burgers, die regeringsgetrouw zijn geweest, in die zin, dat zij de wetten des lands overigens altijd gerespecteerd hebben, waaronder er zich bevinden, die hun noden aan de troon der genade mogen opdragen.

Nochtans kent men tegenover hen geen pardon. De regeringsmaatregelen zijn van een tyrannisch karakter, in zo verre, dat velen hunner gedwongen worden een beroep te laten varen, dat in hun familie van vader op kind, soms eeuwen lang, beoefend is geworden.

Is dat nu de vrijheid, waarover men zo de loftrompet steekt? Het is een volk in een soort van knechtelijke staat brengen. Gewis, alzo is het en niet anders. En dit is niet het enige geval, waarbij ons voDc in een soort van slaafse knechtelijke staat gebracht wordt. Men heeft de mond vol over Russische maatregelen en komt daarbij woorden tekort om deze op zijn scherpst af te keuren; maar diezelfde personen, die de staf zo breken over de Russische maatregelen, zijn druk in de weer om deze op velerlei gebied hier in ons land in te voeren. Geen wonder, dat bij velen de vrees ontstaat, dat de tijd niet ver meer af is, wanneer men niet mag kopen en verkopen, tenzij men het teken van het beest draagt, waarover in de Openbaring van Johannes gesproken wordt.

Bij alle gejubel over de vrijheid, over de vooruitgang, over de hoogconjunctuur en

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1955

De Banier | 8 Pagina's

na tien jaren

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1955

De Banier | 8 Pagina's