Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrijheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrijheid

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daar is op 5 Mei jongstleden wat gejubeld over de vrijheid. Die jubel klinkt de mens als muziek in de oren. Het is hem zo geliefd, zich een vrije Nederlander, een vrije Fries, een vrije Zeeuw, een vrije Geldersman, of een vrije man te noemen. Dat is reeds van overoude tijden de mens zo welgevallig, om zich op zijn vrijheid te verheffen en daarin zich te beroemen. Dat deden de Joden ook al tijdens Jezus' omwandeling op aarde. Zij voerden de Heere Jezus tegen: „Wij zijn vrij en hebben nog nooit iemand gediend". Welk een verblinding! Zij hadden in Egypte's ticheloven gediend, zij hadden in de Babylonische baUtngschap een vreemd volk gediend, en zij waren op het ogenbilk, waarop zij deze woorden spraken, weder dienstbaar aan de Romeinse keizer. De munt, welke in hun land gangbaar was, toonde hun dit. Zij droeg toch de beeltenis van de Romeinse keizer. Doch in weerwil daarvan spraken de Joden in trotse overmoed des harten: „Wij zijn vrij en hebben nog nooit iemand gediend".

En wat onze vrijheid betreft, als men zich daarover zo verheft, ziet men gemeenlijk maar al te zeer over het hoofd, dat wij, naar de mens gesproken, zo afhankelijk van de grote mogendheden zijn geworden. Dit kwam in de Indische kwestie wel heel sterk aan de dag. De resolutie, welke te dier zake in de Veiligheidsraad van de Organisatie der Verenigde Naties werd aangenomen, werd in ons parlement knechtelijk aanvaard door de regering en de meerderheid van ons parlement. De vrees, bij de grote mogendheden in een slechte reputatie te komen staan, knechtte onze regering en een groot deel van de volksvertegenwoordiging zó zeer, dat zij de souvereiniteit over Indië prijsgaven.

En zo zijn er nog wel tal van andere voorbeelden bij te brengen, dat wij ons ten aanzien van de grote mogendheden in een knechtelijke staat bevinden. In menig opzicht schrijven zij ons land de wet voor; hetgeen met de onwedersprekelijke feiten voor ogen wel door niemand met gegronde redenen kan tegengesproken worden.

Van welke hoogte is Nederland in dat opzicht neergedaald. Eens was er een tijd, waarin - zoals elke historieschrijver dat ook erkent - er geen beslissing van enige betekenis door de grote mogendheden werd genomen, of Nederland werd daarin mede geraadpleegd; ja, het oordeel, dat Nederland daarover uitsprak, was meermalen van beslissende aard en deed, om een uitspraak van de Hberale Potgieter aan te halen, de evenaar in de weegschaal omslaan.

Doch toen richtte men in het landsbestuur en ook onder een groot deel van ons volk nog het oog op God de Heere. Een sprekend voorbeeld daarvan is wel, dat een duizendkoppige menigte in de duinen geknield lag. God de Heere smekende, dat Hij Michiel de Ruyter de overwinning mocht schenken, toen hij in de zeeslag van Kijkduin met onze vloot tegen een veel sterkere Engels-Franse vloot streed, met de uitslag, dat Bestevaêr de vijandelijke vloot zegenrijk versloeg.

Ja, daar is een tijd geweest in ons land, dat men zich niet ijdel op de vrijheid verhief, maar met koning Josafat beleed: „In ons is geen kracht, maar onze ogen zijn op U, de God van hemel en aarde, gericht".

Ach, hoe ver is het daar thans van af, waar men de mens zo op het schild verheft en de Heere zo miskent en Hem van Zijn troon zoekt te stoten! Hoe zeer heeft men de God onzer vaderen de rug toegekeerd!

Daarom verwondere men zich niet, dat men thans hoog opgeeft over onze vrij. heid, de herdenkingsdag van de beëindiging van de oorlog en van de bezetting zo met miskenning van de Heere en met allerlei ijdel, zondig vermaak viert, daar. bij maar al te zeer verzwijgende, dat ons land zich ten aanzien van de grote mogendheden onmiskenbaar in een soort van knechtelijke staat bevindt.

Evenzeer betoont men zich er blind voor, dat, in flagrante strijd met de vrijheid, thans het ene juk van staatsdwang na het andere, geheel overeenkomstig de wens van socialisten en communisten, ons volk wordt opgelegd. Het is daarbij zelfs zó ver gekomen, dat de vrijheid van het geweten, waarvoor onze vaderen mede een strijd van tachtig jaren gestreden hebben, niet m.eer wordt ontzien. Bij al de hooggestemde jubel over vrijheid, kan men thans waarnemen, dat gewetensbezwaarde boeren en veehouders hun vee wordt ontnomen. En geen enkele partij komt daartegen in verzet, steekt er een hand voor uit om zulks te beletten. Integendeel, de zo harde dwangmaatregelen vinden bijval en ondersteuning bij alle partijen, behalve dan bij de S.G.P. En wat de vrijheid aangaat, waarop de Joden zo prat gingen, ach, wij zijn evenzeer geknecht als dezen ook al waren. Ook wij zijn menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, met hen slaven der zonde en dienstknechten van de vorst der duisternis.

Doch het kenmerkt onze tijd zo, dat men daar niet over gesproken wil hebben. Spreekt men daarover, men wordt als een zwartgallige, als een pessimist gebrandmerkt, ja met een zwarte kool getekend en is deswege bij velen veracht en gehaat.

Daarin is in de loop der eeuwen niets veranderd.

Evenzeer als de Joden de ware vrijheid niet begeerden, maar de komst er van zelfs tegenstonden, zo is het heden ten dage nog.

Men roemt over de vrijheid, maar zit geketend en geknecht in de gevangenis. En het is hierbij wel bijzonder erg, dat de mens van nature de gevangenis zo bemint, de boeien en banden der zonde, waarmede hij daarin vastgebonden zit, zelfs kust en troetelt. Hij kiest toch van zichzelf immer de dood boven het leven en de duisternis boven het licht, ja haat het licht zelfs, dewijl het hem bestraft. Hij zit in de kerker temeer met uitgestoken ogen, als een blinde, die er de rechte kermis van mist, dat hij in zulk een vreselijke staat gevangen zit.

Welk een ontzettende staat is toch die van een mens, die door eigen schuld en zonde dood door en in de misdaden en zonden is, dat hij Gode dood en de zonde levend is, de zonde zijn element van vermaak is en hij de gevangenis liever heeft dan de ware vrijheid.

En nu is er maar Eén, Die hem de ware vrijheid veimag te schenken, want voor een ieder geldt het woord, dat Christus tot de Joden sprak: „Indien de Zoon u vrij maakt, zo zult gij waarlijk vrij zijn".

Elke andere vrijheid is slechts een valse, denkbeeldige vrijheid, waarbij de mens, de Joden gelijk, zich op de borst slaat, hogelijk van zijn vrijheid opgeeft, terwijl hij in der waarheid een gebondene des satans is.

Dat wij naar deze ware vrijheid mogen staan! Zo wij haar door Gods Geest en Woord deelachtig zijn geworden, dan krijgen v^^j de hand op de mond, kunnen wij ons niet meer vergenoegen met de valse en ijdele vrijheid, en zullen wij met de grote massa daar ook niet meer in kunnen roemen; dan zullen wij ook met de grote menigte de mens de eer niet geven van de beëindiging van de oorlog en van de bezetting, maar zullen wij naar de nieuwe mens, die in Christus Jezus ons geworden is, Gode de eer, lofen dankzegging toebrengen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1955

De Banier | 8 Pagina's

Vrijheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1955

De Banier | 8 Pagina's