Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LI.

Nog andere historische geschriften van Groen.

Herdenking Heiligerlee 1868.

De in het voorafgegane genoemde „Archieven van het Huis van Oranje-Nassau" en het „Handboek der Geschiedenis van het Vaderland" vormen op historisch gebied wel de voornaamste werken van Mr. Groen van Piinsterer. Daarnaast heeft hij echter nog verscheidene andere historische geschriften in het licht gegeven. Op enkele ervan hebben wij reeds de aandacht gevestigd, zoals op zijn „Antwoord aan Mr. van Hall" en op zijn uitvoerige verhandeling over „Maurits en Oldebarnevelt", ter wederlegging van de valse voorstelliagen van de Amerikaanse gescheidschrijver Motley ten aanzien van prins Maurits. Voorts zouden genoemd kunnen worden zijn verhandeling over „Willem de Zwijger, zoals hij uit zijne briefwisseling nader wordt gekend", welke eerst als rede uitgesproken was, en zijn „Kort overzicht van de geschiedenis des Vaderlands", dat eveneens omsti-eeks 1842 werd uitgegeven en bestemd was om voor kinderen van tien a twaalf jaar door ouders en onderwijzers als leidraad te worden gebruikt. Dat dit korte overzicht in trek was, blijkt wel daaruit, dat het verscheidene malen herdrukt werd; in 1866 verscheen reeds de vierde druk. g o r

Vervolgens gaf hij in 1842 een bundel „Vaderlandse zangen" uit, ten gebruike bij zijn „Kort overzicht van de geschiedenis des Vaderlands". In dit werkje is bij elk belangrijk feit onzer geschiedenis een gedicht gevoegd uit de werken van onderscheidene Nederlandse dichters, zoals Bilderdijk, Da Costa, Cats, Van Alphen, Vondel en anderen, waarvan de meeste door Groen met een kort woord worden ingeleid. In 1856 bleek er van dit werkje een tweede druk nodig te zijn. Verder gaf Groen adviezen over historische verhandelingen, o.a. aan het Prow d j b G D d s o n l v k o vinciaal Uti-echts Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, en leverde hij ook historische bijdragen voor bladen. Zo verscheen van hem in een Haags dagblad een feuilleton over de reeds eerder genoemde Brusselse predikant Merle d'Aubigné en diens werk. In 1863 gaf hij ter gelegenheid van de 50-jarige herdenking van Neerlands onafhankelijkheid een drietal geschriften uit, terwijl ook de herdenking van de slag bij Waterloo voor hem aanleiding was om daaraan in 1865 een beknopte verhandeling te wijden.

Wat het eerstbedoelde geschrift betreft, tot titel di-agend: „1813 in het licht der volkshistorie herdacht", daarin behandelt Groen een viertal hoofdgedachten. Eerst staat hij stil bij hetgeen het Huis van Oranje voor Nederland geweest is. In een vijftiental pagina's wordt daarin een schets gegeven van de verdiensten van Prins Willem I, Maurits, Frederik Hendrik, Willem II, Hl en IV. In de volgende zes pagina's gaat Groen na hoe de scheiding tussen Nederland en Oranje ontstaan is, namelijk door revolutionnaire vriendschap met hetzelfde land — waarmede Frankrijk bedoeld wordt — dat reeds meermalen aan Nederland een jjewisse ondergang berokkend zou hebben, indien Oranje niet als middel in Gods hand daartussen gekomen was.

Daarna wijdt Groen een hoofdstuk aan de bittere en jammerhjke gevolgen der scheiding tussen Nederland en Oranje, om in het vierde of laatste hoofdstuk a te gaan wat er in 1813, toen Nederand en Oranje herenigd werden, vooriel. Ook van dit werk, waarin op benopte wijze een helder overzicht van nze Vaderlandse geschiedenis vanaf de vestiging der Republiek gegeven wordt, verscheen een tweede druk, en zelfs heel spoedig na de eerste, namelijk in November 1863.

Hiermede zijn wij echter nog niet aan het einde van Groens werkzaamheden op historisch gebied. In 1868 zag hij zich namelijk genoodzaakt de pen op te nemen tegen een geschrift van Roomse zijde. Naar aanleiding toch van de 300jarige herdenking van de overwinning bij Heihgerlee, door graaf Lodewijk van Nassau op de Spanjaarden behaald, hield de pastoor van Bovenkerk, Brouwers geheten, te Amsterdam een rede, getiteld: „De Nederlanden en de gevierden te Heiligerlee". Een rede, die stof gaf tot grote ergernis, doordat genoemde pastoor daarin de nagedachtenis van graaf Lodewijk op ergerlijke wijze smaadde door hem o.m, te noemen: „Eén der snoodste en doemwaardigste figuren van zijn tijd".

Groens aandacht werd op deze rede gevestigd door iemand, wiens naam hij niet genoemd heeft, doch wiens brief hij wel grotendeels heeft weergegeven. De briefschrijver begint daarin met op te merken, dat de houding der Rooms-Katholieken hier te lande, vooral in de laatste tijd, zijn hart met diepe weemoed vervulde. Een beoordeling, of liever veroordeling van het gebeurde te Heiligerlee, gelijk door de heer Brouwers geschied was, kon en mocht volgens hem niet zonder krachtige weerspraak blijven. Daarop vervolgde de briefschrijver: „Zijn woord heeft mijne ziele als verscheurd; want zulk een honende taal was, zelfs na al hetgeen Dr. Nuyens durfde schrijven en de Rooms-KathoKeke blam g w h D o g v l h den uitspraken, in Nederland nog niet gehoord. En dan de listige taktiek om, bij de verklaring van de gebeurtenis, niet in rekening te brengen de godsdienstige of kerkelijke beweging! Dat is hunnerzijds ©en zich plaatsen op het moderne standpunt, dat eveneens de heilloze kunst verstaat om de historie (bijv. van Israël) van haar leidend beginsel te ontdoen, zodat de verovering van Kanaan een wedeiTechtelijke daad, de houding van David tegenover Saul sluw overleg, zijn formering van krijgsbenden binnen 's lands een revolutionnahe beweging wordt".

De briefschrijver merkt voorts op, dat hij het zich kan indenken, dat pastoor Brouwers de beweging calvinistisch, dweepziek en ketters noemde, omdat hij als Rooms-Katholiek de zaak niet anders bezien kon, maar dat hij verzuimde de dieper Bggende oorzaken in het licht te stellen, dat was volgens hem partijdig, ja, naar hij maar al te zeer vreesde, sluw overleg. Daarom achtte hij het nodig, dat niet alleen van de zijde van Dr. Fruin en Van Vloten tegen pastoor Brouwers de strijd zou aangebonden worden, doch ook van Christelijk-Hervormde zijde, waarop hij liet volgen: „Wie is daartoe beter in staat, wie er meer rechtstreeks toe geroepen, dan gij, die ons de onschatbare Archives hebt bezorgd, onze historie hebt bearbeid, uw leven hebt gewijd aan de hoogste belangen der natie, en die tenslotte door de tegenpartij (ook door de heer Brouwers) wordt geciteerd op een wijze als Scholten (een modeiTT professor - Red.) Calvijn weet te gebniiken.... Mijn bede is om een antwoord op deze Rabsaké's taal en mijn hart begeert 't het liefst van v.".

Dit verzoek vond bij Groen een gunstig onthaal. Ook hij was van oordeel, dat tegen het onwaardig optreden, de valse voorstellingen en de verguizing van een lid van het Huis van Oranje-Nassau behoorde opgekomen te worden.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1955

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1955

De Banier | 8 Pagina's