Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ontferming van de goede Herder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ontferming van de goede Herder

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebhen. Uattheüs 9 : 36

De zakelijke inhoud van dit door Jezus gesproken woord vinden we herhaalde malen terug in het Oude Testament.

Denk slechts aan de geschiedenis van Achab, Josafat en de profeet Micha. De profeet des Heeren, , gehaald uit de gevangenis, sprak: „Ik zag het ganse Israël verstrooid op de bergen, gehjk schapen, die geen herder hebben". In Achabs dagen diende het tienstammemijk de Baal, daar had Izebel zorg voor gedi-agen. Josafat, de koning van het tvi? eestammenrijk, hielp Achab in de strijd tegen de Syriërs. In die dagen waren er profeten in overvloed, maar door God geroepen profeten helaas weinig. En Micha — een ware profeet — zat in de gevangenis.

Droeve toestand! Israël kreeg weinig goede voorlichting over de ware dienst van God. En een volk, dat God verlaat, heeft smart op smart te vrezen.

Op een vraag van Josafat, of er nog een vs'are profeet in Israël is, noemt Achab Micha, en deze ware profeet spreekt dan het oordeel uit over een koning en zijn volk, die God verlaten.

In Jezus' dagen vk'aren de toestanden niet beter. Vierhonderd jaren hadden de profeten niet gesproken. Het verbondsvolk kwam in steeds dikkere duisternis. Eerst brengt men Gods Woord slechts een klein beetje verdraaid voor de aandacht van het volk, doch iedere keer wordt er meer vergif in de prediking gemengd en tenslotte kan het volk niet meer buiten de opium, die niet geroepen leraars het volk toedienen.

De Borg heeft dan ook een buitengewoon zvcare taak op zich genomen, als Hij in de waardigheid van hoogste Profeet Zijn volk gaat bearbeiden.

Nu heeft iedere nieuweling in den beginne wel belangstelling. Is hij een goed redenaar — een zaak, waar in onze dagen niet minder op gelet wordt dan vroeger — dan houdt hij zijn gehoor wel.

De tijd, waarin wij leven, is er één van snelheid; welnu, daar past een vlotte spreker bij. Beheerst hij zijn stof en kent hij de regelen èn theoretisch èn practisch om een kapstok te vervaardigen en de klederen daaraan op te hangen, dan hoort u zeggen: Dat is een goede dominee. Verder neemt men maar aan, dat de prediker een kind van God is en voor de mensen is de zaak klaar.

Zo ziet de mens aan wat voor ogen is, maar... . God ziet het hart aan!

En de van de Vader gezonden hoogste Profeet ziet eveneens het hart aan en werkt met Zijn prediking niet alleen op intellectuele vermogens, of eenzijdig op de wü, doch óók op het hart, ja, op die drie zaken tegehjk.

Hij, de hoogste Profeet, is de Prediker met een bewogen Hogepriesterhjk hart, en weet medelijden te hebben met verdoolden en van God afgevallen mensen, die — het is volkomen waar — het teken der besnijdenis bezitten.

Hij, de hoogste Profeet, is tevens de eeuwige Koning, Die uit de banden en fcoeien der rampzaligheid weet te verlossen, hetgeen de beste prediker van heden en verleden en van de toekomst niet vermag.

Deze Prediker, u in het kort voorgesteld, ziet op één van Zijn rondreizen door Palestina een grote schare. Menigmaal had hij scharen ontmoet en tot de scharen gesproken. De eerste keer was Hij ook een nieuweling voor Israël. De prediking was er nogal goed ingegaan, want de mensen kwamen, indien enigszins mogelijk, terug en verbreidden het gerucht, dat ze nu iemand gehoord hadden als nooit tevoren.

In het begin hebben de andere predikers Jezus met rust gelaten, maar als zij zien, dat hun invloed vermindert, komen zij steeds meer in opstand. Eerst vragend, dan lasterend, en tenslotte aanvallend. De hoogste Profeet het de genoemde predikers niet met rust. Hij viel hen met open vizier aan, en dat laat zich een niet geroepen prediker niet welgevallen. Een „gered" mens — en zo is het ook onder de dominees, die zichzelf roepen — is nooit de schuldige, wel eens een schuldige; maar een verloren zondaar — en zo moet iedere prediker zich door ontdekkend genadelicht hebben leren kennen — is altijd de schuldenaar, omdat hij de zonde als bron leerde kennen van zijn schulden. Zij krijgen behoefte aan redding, zahging, verzoening; een „gered" mens weet daar niets van.

Ongelukkige Israëlieten, die geleid worden door zulke predikers.

Maar nu Jezus komt, zal dat anders worden? Hij, de enige zuivere Prediker, zal Zijn gehoor weten te boeien met een keurige voordracht niet alleen, maar zeker door de waarheid, die Hij brengt. Hij is immers zelf de Waarheid!

Mijn lezer(es), de hoogste Profeet heeft ondervonden, dat de waarheid bij de mens de meeste tegenstand ontmoet; een waarheid wil hij nog wel horen, zon al­ gemene waarheid, maar de waarheid, die recht op de man afkomt, wil niemand horen. Gods Woord zegt er van:

Hij zocht alom, maar ach! Hij vond er geen; Want alle vlees is trouw'loos afgeweken; Het land is vol van stinkende gebreken. Geen sterveling wil 't pad der deugd betreên; Ja, zelfs niet één.

Een recht geroepen prediker zal om te beginnen deze waarheid eerst van zichzelf moeten geloven, zal hij anderen de algenoegzame Borg kunnen prediken. En de predikers in Israël geloofden dit wel van Jezus en van Zijn volgelingen, maar niet van zichzelf. Dat zij vijandig tegenover de hoogste Profeet stonden, behoeft dan verder geen betoog. En als de volgelingen van de valse profeten hun leiders geloven, moeten zij evenmin iets van de Prediker der gerechtigheid hebben. Terwijl zij, die, door wederbarende werkingen des Heiligen Geestes, de hoogste Profeet liefkregen, zich leerden kennen als ongelukkigen, die door geschonken geloofsoefeningen nu alles in '!fe^. gaan .zoeken, wat tot hun zaligheid van node is.

De Farizeeën hebben, nadat Jezus een stomme genezen had, gezegd: „Hij werpt de duivelen uit door de overste der duivelen" (vers 34).

Maar Jezus laat Zich door niets en niemand terughouden. Hij gaat door met Zijn arbeid onder verkeerd voorgelichte mensen.

Hij ziet hier ellendigen, die ontferming behoeven. Gods Woord noemt hen vermoeiden en verstrooiden, gehjk schapen, •die geen herder hebben.

Vermoeiden — ja, en dan in de betekenis van gevilden, geschondenen.

Verstrooiden — maar dan zulken, die men neergeworpen had.

Hierbij past de wolf, die zijn prooi neersmakt en dan aan stukken rijt.

U kent de wijze van vechten van een wolf? Eerst omsingelt hij met zijn soortgenoten de slachtoffers in een wijde kring. Steeds nauwer maken zij de cirkel en eindelijk valt de aanvoerder der wolven het eerst aan en tracht de keel van de prooi open te scheuren. Dan springt hij terug en opnieuw valt hij aan. Als de aangevallenen genoeg afgetakeld zijn, verscheuren de wolven de schapen en eten alles op w . .a; 'mn gading is.

Is dit door Jezus gekozen beeld niet te erg? Kunnen dominees zó handelen?

Laten we dit tekstwoord nog eens lezen met de verklaring: .... omdat zij gevild, geschonden en neergeworpen waren, als schapen, die geen herder hebben.

Jezus bedoelt hier schapen, die in Kanaan niet in omtuinde vlakten graasden, maar in soms ruwe, onherbergzame oorden hun kost opzochten.

De Heere vergelijkt de scharen met zulke schapen. Ze worden gevild en geschonden. Lees Ezechiël 34 : 2—6: Wee de herderen Israels, die zichzelf weiden! . . . .Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn al het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren. Mijn schapen dolen op alle bergen en op alle hoge heuvel, ja. Mijn schapen zijn verstrooid op de ganse aardbodem; en er is niemand, die er naar vi"aagt, en niemand, die ze zoekt".

Integendeel: „Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol; gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet. De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en hardigheid".

Scheveningen

Ds. J. C. v. Ravenswaay

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1955

De Banier | 8 Pagina's

De ontferming van de goede Herder

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1955

De Banier | 8 Pagina's