Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De afgelegde regeringsverklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De afgelegde regeringsverklaring

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds Zandt

Op Dinsdag 7 Juni is dan de Tweede Kamer weder in zitting bijeengekomen. Er was bij lange na niet zulk een belangstelling voor de vergadering, als voor die, waarin over het lot van het ministerie-Drees een beshssing viel. De gereserveerde tribrme en de loges waren hoogst matig bezet en ook de pubheke tribune puilde niet meer uit, zoals dat op 17 Mei het geval was. Daar was ook enige reden voor. Het stond toch boven alle bedenking vast, dat het ministerie weer in het zadel zat.

Na opening van de zitting verkreeg al heel spoedig de minister-president het woord om de aangekondigde regeringsverklaring af te leggen. Dit nam slechts tien minuten in beslag. De verklaring zelf bevatte vrijwel niets, wat niet reeds uit de dagbladen bekend was.

Nadat deze was afgelegd, werd de vergadering tot half drie geschorst, opdat de fracties gelegenheid zouden hebben om zich nader over de afgelegde regeringsverklaring te beraden.

Alle fractieleiders hebben daarna het woord gevoerd. Het eerst kwam professor Oud aan het woord, die één en al bewondering was; zelfs zeide hij een grenzeloze bewondering te hebben voor hetgeen Mr. Burger, die zelf niet ter vergadering aanwezig was, bereikt had, waarbij wel vast staat, dat prof. Oud hier niet namens alle liberalen sprak. Ons sdjn wel liberalen bekend, die het tegendeel van bewondering voor de prestaties van Mr. Burger hebben.

Ook de volgende spi-eker, de heer Weiter, had deze allerminst. En hij was volstrekt niet de enige onder de verdere sprekers, die de bewondering van prof. Oud niet deelde. Dit geldt ook ten aanzien van Ds. Zandt, die namens de Kamerfractie der S.G.P. bij deze gelegenheid het woord voerde.

Waar diens rede geen nadere toelichting behoeft, laten wij haar in haar geheel volgen. Ds. Zandt sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Zo zijn wij dan weder in deze Kamer in vergadering bijeen, op de dag af precies drie weken geleden, aan de avond van de dag, waarop wij tengevolge van de kabinetscrisis uiteen gingen. Het is ook weer

precies hetzelfde ministerie

en ook precies dezelfde samenstelling van de Kamer, als nu juist drie weken geleden. Inmiddels heeft er

een koehandel

ter reconstructie van het Kabinet-Drees plaats gehad, al even onverkwikkelijk als die, welke is bedreven, toen dit kabinet tot stand kwam. Het is ook au weer een loven en bieden, een meten en passen, een wederzijdse touwtrekkerij van jewelste geweest.

Niet minder dan drie formateurs en tal van vergaderingen en besprekingen zijn er aan te pas gekomen, alvorens het kabinet ongedeerd in zijn voegen kon worden opgericht. Dit is mogelijk geworden door het sluiten van een compromis. Heel deze affaire heeft groot opzien in het land verwekt,

maar geen bewondering,

integendeel. Zij heeft er toe bijgedragen, dat het reeds zo sterk gedaalde aanzien van regering en parlement nog enige graden gezakt is.

Een dagblad

heeft onder het opschrift , , Het nieuwe Kabinet. Passen en meten, smakeloos politiek zout", in een artikel, waarin het zijn verheugenis er over uitsprak, dat het Kabinet-Drees uiterlijk onbeschadigd op zijn stoelen is teruggekeerd, voorts in dat artikel geschreven: „Met de beste wü ter wereld is het niet mogelijk over de kabinetscrisis en haar oplossing maar één goed woord te zeggen". Voorts wordt in dat artikel gezegd: „In besloten kamers hebben vrijwel alle partijen en wat erger is, ook de regering, gedeeltelijk toegegeven, wat zij in het openbaar debat gezegd hebben onaanvaardbaar te achten". En zo zouden er

meer uitspraken

uit de pers aan te halen zijn, welke zich alle in scherp afkeurende zin over de ministeriële crisis en over de wijze van haar oplossing hebben uitgelaten. Dit behoeft volstrekt geen verwondering te baren, want heel deze affaire biedt, van welke kant ook bezien,

een hoogst onverkwikkelijke aanblik

en is in het bijzonder geschikt om het prestige van regering en parlement te schaden en een aversie — zelfs een sterke aversie — tegen alle politiek te verwekken.

De historie ervan begon al ver van verheven, toen het kabinet de wetsvoorstellen van de huurverhoging en de belastingverlaging onafscheidelijk aan elkander koppelde. Het verdere verloop werd nog

verslechterd,

doordat de Minister-President namens het gehele ministerie verklaarde, dat" het zou aftreden indien de huui-voorstellen door de Kamer werden verworpen. Daardoor kwam de Kamer, vooral de Kamerleden, die het kabinet hun steun hadden toegezegd en daarmede zekere verplichtingen op zich hadden genomen, onder pressie zelfs

in een zekere dwangpositie

te staan. Het geval deed zich voor, dat zij tenslotte voor een wetsvoorstel stemden, waar zij zich zowel schriftelijk als mondeling met alle beslistheid tegen hadden verklaard. Hierin heeft naar ons gevoelen iefe immoreels gele^n. De Kamerfractie van de K.V.P. stemde in haar geheel vóór en de Kamerfracties van de Christelijke Historische Unie en de Anti-Revolutionnaire Partij voor de overgrote meerderheid.

De Kamerfractie van de Partij van de Arbeid,

welke toch stellig verplichtingen tegenover het kabinet had, stemde tegen.

Zij maakte daarmee de brokken;

zij bracht feitelijk het Kabinet-Drees ten val. Neen, Mijnheer de Voorzitter, niet de kleine partijen droegen hiervan de schuld, al werd het wetsvoorstel inzake de huurverhoging met een meerderheid van nota bene slechts twee stemmen verworpen.

De kleine partijen

hebben, waar zij geheel vrij stonden, dit wetsvoorstel op zijn mérites beoordeeld en er naar eer en geweten tegen gestemd. Zij hebben gestemd tegen een wetsvoorstel, waarmee geen enkel Kamerlid zich had kunnen verenigen en waarvoor men in heel de Kamer geen enkel goed woord over had. Al bleek bij deze stemming, dat

een kleine partij

in de Kamer veel belangrijker is en \^eCT* meer gewicht in de schaal kan leggen dan door menigeen, vooral door de grote partijen in de dagen van verkiezingen erkend is en wordt, nochtans gaat het niet aan hun de val van het Ministerie-Drees in de schoenen te schuiven, al is het waar, dat, indien één van die twee kleine partijen voor het huurvoorstel had gestemd, de Ministers op hun zetels gezeten waren gebleven. Het moet voor

de socialistische ministers

wel een heel onverkwikkelijke zaak zijn geweest, dat het in feite de socialistische Kamerleden zijn geweest, die hen van hun zetels stieten. Kan men op de berichten van de dagbladen afgaan — en er bestaat geen gegronde reden om aan de juistheid van die berichten te twijfelen — dan zijn in de te Amsterdam gehouden vergadering van de Partij van de Arbeid door de socialistische ministers scherpe woorden van afkeuring tegen de socialistische Kamerleden gericht. Hoe dit ook zij, ook in dit opzicht heeft de affahe voor tal van leden van de Partij van de Arbeid een zeer onverkwikkelijke kant. Dit heeft deze affaire in haar verdere verloop eveneens

voor tal en tal van Nederlanders.

In het begin van de ontstane ministeriële crisis sprak

professor Romme

het fiere woord, dat er niet gekramd en gelijmd, maar geheeld moest worden. Is er overeenkomstig dat fiere woord gehandeld? Het is er ver vandaan! Nauwelijks toch was dat woord gesproken, of er werd al een gans andere richting ingeslagen.

Het lijmen en krammen

begon reeds direct. Eerst had het geen succes. Zelfs toen de voorzitter van deze Kamer een poging aanwendde om het Kabinet-Drees te reconstrueren, verklaarde de rooms-katholieke

Volkskrant,

dat deze poging tot vruchteloosheid was gedoemd. Doch in dezen werd het spreekwoord „De aanhouder wint" bewaarheid.

Mr. Burger

zou de man zijn, die het zinkende schip op het droge bracht. Vergadering na vergadering werd belegd. Tal van private onderonsjes en besprekingen hadden plaats, nu eens met deze dan weer met gene fractievoorzitter, tot met de Minister-President toe. Nu eens werd de kans van de heer Burger om het Kabinet-Drees te reconstrueren in de pers als een ijdele slag in de lucht aangemerkt en dan weer stegen zijn papieren tot vrijwel honderd procent in de beoordeling van de pers. Op het allerlaatst, toen het schip al dicht bij de haven genaderd was, stak er weer een storm op, waardoor het schip van de heer Burger in het gezicht van de haven nog dreigde te stranden.

De socialistische Kamerfractie

stelde namelijk de eis van de verplichting tot onderhoud door de huiseigenaren. Zij wüde de vijf procent huurverhoging niet toegekend zien aan de huiseigenaren, die hun verhuurde woningen niet naar behoren hadden onderhouden. Ten slotte bleek dit een storm in een glas water te zijn, gelijk heel de affaire betreffende de mkiisteriële crisis, als wij op de uitkomst letten,

een storm in een glas water

is geweest. De lijmpot is bij de reconstructie van het kabinet toch danig aangesproken en een hele doos met krammen is daarbij voor de dag gehaald en er is zodanig gelijmd en gekramd, dat het Ministerie-Drees gelijmd en gekramd is teruggekomen.

De vraag rijst als vanzelf, waarom niet veel eerder een zodanig overleg is gepleegd tussen de regering en de haar steunende vier partijen, n.l. de Rooms-Katholieke, de Anti-Revolutionnaire, de Christelijk-Historische en de Socialistische.

Dan was ons bespaard gebleven, dat het prestige van regering en parlement zulk een enorme deuk had gekregen. Waarom heeft de regering zo hardnekkig geweigerd een verandering in haar wetsvoorstellen te brengen, waar zij, wat het huurvoorstel betrof, toch wel wist, dat heel de Kamer daarvan niets moest hebben? Waarom heeft de Partij van de Arbeid zo hardnekkig gestaan op de invoering van de huurbelasting, welke zij nu, althans voor het ogenblik, heeft laten varen? Beide zijn in deze

door de knieën gegaan,

hetgeen ook het geval is ten aanzien van het totale bedrag aan belastingverlaging, ten opzichte waarvan de regering stokstijf vast hield, dat zij niet verder kon gaan met de verlaging van de belasting dan tot het bedrag van ƒ 502 millioen. Waarom heeft de socialistische Kamerfractie, die eigenlijk niets van de verlaging van belastingen moest hebben, er nu nota bene in toegestemd, dat het totaal van de verlaging van de belasting van ƒ 502 millioen naar schatting nog met

een bedrag van ƒ 60 a ƒ 70 millioen

wordt overschreden? Waarom kon nu door de regering wel aanvaard worden, dat de opcenten van de grondbelasting, welke uit de bezettingstijd stammen, afgeschaft worden, hetgeen zij vroeger z; o beslist geweigerd heeft? Waarom is nu

de verlaging van de inkomstenen loonbelasting

verminderd van 8 tot 6%? Zo zouden er nog tal van vragen te stellen zijn, bepaaldelijk ook ten aanzien van de algemene huurverhoging, welke regering en Partij van de Arbeid eerst beslist van de hand hebben gewezen en nu bij het compromis hebben aanvaard, Wanneer er eerder op bepaalde punten toegegeven was, waarop nu wel toegegeven is, dan hadden ons de zozeer onverkwikkelijke geschiedenis van de kabinetscrisis en de gevolgen daarvan bespaard kunnen blijven.

Op het compromis zelf

zullen wij thans niet verder ingaan, doch eerst de desbetreffende wetsvoorstellen, welke in dit compromis aangekondigd zijn, afwachten. Wel kunnen wij edhter thans naar onze overtuiging en naar die van vele duizenden Nederlanders, met zékerheid vaststellen, dat bij het onderhandelen en het sluiten van het compromis de vier regeringspartijen op de stoel van de regering zijn gaan zitten en hebben gezeten en dat

de regering is geregeerd en tot een beheersinstituut is verlaagd geworden.

Ook valt met zekerheid te constateren, dat hier opnieuw een zeer onverkwikkelijke koehandel is gedreven en er op een wijze gelijmd en gekramd is, welke zijn wedergade in heel onze parlementaire geschiedenis niet kent. Hierbij zij voorts nog opgemerkt, dat het ons heeft teleurgesteld, dat de verlaging van de inkomsten-en loonbelasting is teruggebracht van 8 op 6%. Het wil ons voorkomen, wat nog immer onze vaste overtuiging is, dat de belastingen nog veel krachtiger

verlaagd kunnen worden

en ook hadden behoren te worden, ten bate van het particuliere-en het bedrijfsleven. Onzerzijds is er reeds op gewezen, dat in 1951 — een belastingverhoging, waartegen wij destijds hebben gestemd — ƒ 245 millioen te veel belasting door de regering aan ons volk is opgelegd. Voorts is het een onwedersprekelijk feit, dat de opbrengsten der belastingen de ramingen van jaar op jaar in heel sterke mate overtroffen hebben. Vervolgens, waar ook volgens de verklaring van de regering zelf het nationale inkomen van ons volk aanzienlijk vermeerderd is, wat ook al een verlaging van de belastingen wettigt, wijzen wij er op dat, ook dit punt in aanmer« king genomen, er alle reden voor bestaat om tot

een sterkere verlaging van de belastingen

over te gaan. Het is daarom dan ook, dat er bij ons

zeer ernstige bezwaren

bestaan, dat de verlaging van de loonen inkomstenbelasting van 8 top 6% verlaagd wordt. Dit toch achten wij voor minder draagkrachtigen, onder wie er zijn in de vergeten groep en ook onder de arbeiders allerminst gewenst.

Ook maakt het bij ons een vraag uit, of de compensaties, welke de regering voorstelt voor de huurverhoging, wel voldoende zullen zijn, doch vsdj wensen op dit punt thans geen nader oordeel uit te spreken, daar dit punt beter te beoordelen zal zijn, als het desbetreffende nieuwe voorstel van de regering bij de Kamer zal zijn ingediend. Hetzelfde geldt ook ten aanzien van de huurverhoging, want zoals deze zaak thans staat, is er van een definitieve oplossing allerminst sprake. Zo is het ook al gesteld met de zo brandende kwestie van de woningnood.

Deze is ook nog allerminst opgelost; zij vormt 'nog steeds na zovele jaren een grote bron van maatschappelijke volkseDende.

Nu heeft de regering in de door de minister-president. Dr. Drees, afgelegde verklaring gezegd, dat er aanleiding voor de regering bestaat om de volgende twee zaken bij de wet te regelen: a. hetgeen ten aanzien van de huren van onbewoonbaar verklaarde-woningen thans is geregeld in artikel 3 van het Besluit bijzondere huurprijzen 1954;

b. de mogelijkheid om tot verlaging van de huur van woningen te komen, die niet formeel onbewoonbaar zijn verklaard, doch met dergelijke woningen op één lijn te stellen zijn.

Het is stellig van belang, dat op dit punt een goede en deugdelijke regeling tot stand komt. Doch van veel groter en zelfs van dringend urgent belang beschouwen wij het, dat alles in het werk gesteld zal worden, dat de woningnood, ook al

door het particulier initiatief

meer in te schakelen, zoveel mogelijk opgeheven zal worden. Wij achten zulks van zulk een groot gewicht, dat wij dit gedurig bij de regering bepleit hebben en ook niet hebben kunnen nalaten dit nogmaals krachtig bij dit kabinet bij deze gelegenheid te bepleiten. Voorts zouden wij de regering

een paar vragen

willen stellen, welke wij gaarne door haar beantwoord wensen te zien.

In de heden ons verstrekte regeringsverklaring is gezegd: „Na de consultaties, die hebben plaats gehad nadat het kabinet zijn ontslag had aangeboden, was er reden om aan te nemen, dat er geen uitzicht bestond op de vorming van een ander kabinet, dat eventueel werkzaam zou kunnen zijn tot het normale einde van de lopende parlementaire periode". Gaarne zouden wij nader ingelicht worden over de gronden, welke de regering voor deze haar opvatting heeft.

Ook zouden wij gaame nader door de regering ingelicht worden over het voornemen der regering om in het wetsvoorstel tot huurverhoging met 5% een clausule op te nemen omtrent het vervallen van die huurverhoging als het noodzakelijke onderhoud verwaarloosd wordt.

Voorts wensen wij er bij de regering ten sterkste op aan te dringen,

dat de belastingverlagingen

zoal niet met terugwerkende kracht op 1 Juli 1955 dan toch ten spoedigste voor of op 1 Augustus zullen kunnen ingaan. Uitstel van de verlagingen, zoals de regering voorstelt, levert grote bezwaren op, gelijk reeds tot uiting is gekomen

in de textielbranche,

waarin de klacht vernomen wordt, dat het publiek het kopen uitstelt vanwege de te verwachten prijsverlagingen.

Tenslotte spreken wij ons groot leedwezen er over uit, dat van het gereconstrueerde Kabinet-Drees niet te verwachten valt, dat het zich

naar Gods Woord en Wet

zal richten, hetgeen naar Gods getuigenis noodzakelijk is voor het voeren van een goed regeringsbeleid.

De minister-president bracht ook al in zijn beantwoording van de verschillende sprekers niets nieuws naar voren. De door Ds. Zandt gestelde vragen werden in algemene zin met verwijzing naar de wetsontwerpen, waarin daar nader op ingegaan zal worden, beantwoord.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1955

De Banier | 8 Pagina's

De afgelegde regeringsverklaring

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1955

De Banier | 8 Pagina's