Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Visserijnota

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Visserijnota

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

II.

Rede van Ir van Dis

Voordat wij er toe over gaan het tweede gedeelte te plaatsen van de rede, welke Ir. van Dis namens de fractie der S.G.P. bij de behandeling der Visserijnota in de Tweede Kamer gehouden heeft, willen wij de aandacht even vestigen op het verslag over deze behandeling in de Nieuwe Haagse Courant van 2 Juli j.l. In dit verslag toch werden de afgevaardigde der S.G.P. uitspraken toegedacht, welke door hem helemaal niet gedaan zijn, die zelfs het tegenovergestelde weergeven van hetgeen Ir. van Dis heeft gezegd.

Zo wordt in genoemd parlementair verslag beweerd, dat de heren Van der Zaal (a.r.) en Van Dis meenden, dat daarvoor — bedoeld wordt de vergroting der vissersvloot — todi wel ruimte te vinden zal zijn. Waarheid is echter, dat de heer van Dis helemaal geen vergroting der vloot heeft bepleit, maar juist opgemerkt heeft, dat de ondernemers geen uitbreiding maar sanering of vernieuwing der vloot voorstaan, zuïks in tegenstelling met een vertegenwoordiger van de handel, die uitbreiding bepleit had.

Voorts is het pertinent onwaar, dat Ir. van Dis voor de export de vorming van een pool naar Duits model heeft bepleit, zoals in het verslag van de Nieuwe Haagse Courant werd beweerd. De afgevaardigde der S.G.P. heeft juist het tegenovergestelde bepleit, gelijk de lezers hieronder in het vervolg der rede kunnen constateren.

Uit het voorafgaande blijkt weer eens voor de zoveelste maal hoe voorzichtig men moet zijn met de parlementaire verslagen in de N. H. Crt. en de deze courant verwante bladen, wanneer het daarin gaat over wat door de afgevaardigden der S.G.P. is gezegd. Da-n blijkt de verslaggever van dit dagblad het met de waarheid helemaal niet nauw te nemen, gelijk dat onlangs bij de behandeling van het wetsontwerp in zake de lijkverbranding ook reeds kon vastgesteld worden.

Bovengenoemde voorbeelden bewijzen weer eens overduidelijk hoe noodzakelijk het is, dat de S.G.P. een eigen orgaan heeft en dat daarin de redevoeri-ngen harer Kamerleden volledig worden overgenomen, gelijk dit van het begin (1922) af gedaan is.

Thans overgaande tot het vervolg van de rede van Ir. van Dis, herinneren wij er aan, dat het eerste gedeelte besloot met te wijzen pp het feit, dat zelfs door de Duitse importeurs erkend wordt, dat de Nederlandse haring van zeer goede kwaliteit is.

Ir. van Dis sprak voorts als volgt:

Nog maar kort geleden, in Januari 1955, kwam in „De Visserijwereld" een artikel voor, overgenomen uit Duitse bron, waarin het Nederlandse product — het betrof hier gezouten haring —

ten zeerste geroemd

werd en voorts, dat het ondanks de 14 pet. invoerrechten door zijn kwaliteit geen hinder van de Duitse concurrenten ondervindt.

In dit verband. Mijnheer de Voorzitter, wensen wij op te merken, dat het zeer gewenst is om in commissies m zake visserijaangelegenheden aan de handel een ruimere plaats te geven. Zo ontving ik de klacht, dat in de Commissie-Tinbergen, waarin alle bedrijfstakken vertegenwoordigd waren, de export van

gezouten haring

ontbrak. Voorts werd er bij ons over geklaagd, dat de betekenis van de exporthandel in het rapport der Commissie-Tinbergen - niet alleen niet erkend wordt, doch dat daarin veeleer op uitschakeling van de exporthandel wordt aangedrongen, door te bepleiten het in leven roepen van een

pool,

naar het voorbeeld van de Deutsche Heringshandels Gesellschaft, hetgeen - ten gevolge zou hebben, dat, evenals destijds in Duitsland, de groothandelaren in de vissersplaatsen overbodig zouden worden. Een dergelijke pool toch houdt in, dat de functie van de reders dan beperkt zal zijn tot het uitrusten van de schepen, zodat zij over het aangevoerde product en het verhandelen daarvan niets meer te zeggen hebben.

Wij zouden dan ook ten sterkste bij de Minister willen voorstaan,

niet

tot het instellen van een pool naar Duits model over te gaan, daar zulks wel eens tot schade van de kwaliteit zou kunnen zijn in plaats dat een dergelijke regeling een prikkel tot kwaliteitsverhoging zou inhouden. Wie menen mocht, dat deze voorstelling van zaken te somber getekend is, vergelijke de resultaten der Duitse rederijen met haar „D.H.G.-pool" met de uitkomsten van het Nederlandse bedrijf met zijn handelaren. k d b

Het is voorts wel zeer opmerkelijk, dat — zoals het rapport-Tinbergen zelf vermeldt — in 1949 door de rederijen te d w

IJmuiden

voor de verse trawlerharing een dergelijke pool in praktijk is gebracht, doch in 1950 en 1951 niet is herhaald. Blijkbaar heeft deze regeling te IJmuiden h k R t d

dus niet voldaan. Van veel groter belang zou het voor een vlot verloop van de afzet zijn, wanneer de export niet zoveel

hinderpalen

in de weg gelegd werd als thans het geval is. Zodra toch een handelaar wil exporteren, stuit hij op een muur van voorschriften en voorwaarden, niet slechts in het buitenla-nd, doch ook in het binnenland. Ook is het voor de afzet van het allergrootste belang, dat handelspolitieke

belemmeringen,

die het buitenland tegenover onze invoer stelt, zoveel mogelijk uit de weg worden geruimd en dat er voortdurend op verlaging van invoerrechten en tarieven wordt aangedrongen.

Voor wat de binnenlandse afzet aangaat. Mijnheer de Voorzitter, heeft ons wel zeer getroffen de mededeling uit de Visserij-nota, dat het visverbruik voor Nederland

slechts 9 kg.

per jaar per hoofd der bevolking bedraagt, terwijl dit voor Duitsland 12, Denemarken 16, Zweden 20 en Engeland zelfs 25 kg. per hoofd der bevolking bedraagt. Nederland is alzo het minst vis etende land van de hiergenoemde landen. Met de Minister zijn wij het eens, dat er getracht moet worden daarin verandering te brengen, daar de vis als rijk eiwithoudend voedsel voor de voedselvoorziening van grote betekenis is. Dat echter het visverbruik in de steden procentsgewijs groter is dan op het

platteland,

is zeer begrijpelijk. Terecht wijst de Minister er in de Memorie van Antwoord op, dat men op het platteland het gebruik van vlees verkiest boven dat van vis. Vanouds heeft men op het platteland vlees genuttigd, zodat het zeer moeihjk is om daar het gebruik van vis ingang te doen vinden. Het ontbreken van een vlug werkend distributie-apparaat op het platteland heeft daar ongetwijfeld sterk toe bijgedragen. Hoewel daarin door het snelverkeer grote verandering gekomen is, wil het ons toch voorkomen, dat bij grote delen der plattelandsbevolking, inzonderheid de

boerenbevolldng,

de vis er moeilijk in zal gaan. Wij zijn het overisjens met de Minister geheel eens, wanneer door hem in de Memorie van Antwoord wordt verklaard, dat het regelen van de visaanvoer een taak is, welke aan het bedrijfsleven behoort te worden overgelaten. In dit verband brengt de Minister ook de

eerbiediging van de Zondag

ter sprake. Hij merkt in de Memorie van Antwoord dienaangaande op, dat op de kotter-en loggervloot algemeen de Zondagsrust en de Zondagsheiliging wordt voorgestaan, zodat de opvarenden van de kleine-en loggertrawlervloot zonder dringende noodzaak des Zondags

niet op zee

blijven. Hierdoor wordt volgens de Minister ook verklaard, dat bijvoorbeeld de Maandagmarkten te IJmuiden en Scheveningen soms overladen .zijn, terwijl op andere werkdagen minder en dikwijls te weinig schepen vis aanvoeren. Daar deze gang van zaken zich heeft ontwikkeld op levensbeschouwelijke en godsdienstige gronden, acht de Regering het, nog afgezien van de praktische moeilijkheden, bezwaarhjk om dwingend in te grijpen. n v b p

Mijnheer de Voorzitter! Wij waarderen dit standpunt ten zeerste en wij bepleiten, dat de Minister zich van dit standpunt niet zal laten afbrengen. Ook niet wanneer het de

verre visserij

betreft. Wat de Minister dienaangaande in de Memorie van Antwoord opmerkt, roept bij ons echter enige ongerustheid op.

En zulks te meer, als wij bedenken, dat de Regering op ander gebied — wij wijzen op de autobusdienstondernemingen, zoals b.v. de

Veluwse Autobus Dienstondememing,

waarvan het personeel voorheen des Zondags geen dienst behoefde te verrichten — ook de voorwaarde van Zondagsarbeid ging stellen op straffe van ontslag. Hier paste zij dus wel degelijk dwang, zij het dan

indirecte dwang,

toe. De geachte bewindsman toch verklaart in zijn Memorie van Antwoord het volgende:

„Wel ziet de eerste endergetekende echter de mogelijkheid, indien het verre visserijproject tot ontwikkeling komt, aan te verlenen subsidies voorwaarden te verbinden, welke een regelmatiger aanvoer van het product kunnen garanderen".

Mijnheer de Voorzitter! Wij zouden de Minister de vraag wülen stellen, welke soort van voorwaarden door hem hier worden bedoeld. Is het de bedoeling de ondernemers en de opvarenden van de verrevisserijschepen ook indirect te gaan dwingen des Zondags te werken? Indien dit het geval mocht zijn, moeten wij daartegen met alle beslistheid opkomen, allereerst om

principiële,

doch ook om sociale redenen. Mocht het daartoe komen, dan hopen wij, dat de bemanningen der verrevisserijschepen eenparig zullen weigeren om bij deze visserij slaafse arbeid op Zondag te verrichten, evenals de opvarenden van de kleine-en loggertrawlervloot des Zondags weigeren te werken. Zulk een weigeren van het verrichten van arbeid op Zondag, waarbij het dus niet gaat om meer loon te verkrijgen, achten wij ten volle verantwoord, ja, zelfs

geboden,

daar toch nadrukkelijk in Gods Woord geleerd wordt, dat men Gode meer gehoorzaam behoort te zijn dan de mensen.

rachtens dit bevel hebben in de loop der jaren reeds verscheidene vakbekwae vissers de visserij vaarwel gezegd, erwijl vele anderen zich aan de visserij iet willen geven, wanneer daaraan voor en Zondagsarbeid verbonden is. Wij wensen daarom nogmaals ten sterkste ij de Minister te bepleiten het daarheen e willen leiden, dat er op

heel de vissersvloot

es Zondags niet zal worden gewerkt n dat er dus ook eventueel ten aanzien an de verrevisserij geen dwang tot Zonagsarbeid zal worden uitgeoefend, ook een indirecte dwang.

at voorts de verrevisserij betreft, Mijneer de Voorzitter, waarvan sommigen ogal grote verwachting koesteren, heben wij met instemming uit de Memorie an Antwoord vernomen, dat de Miniser ten deze een voorzichtig beleid geoden acht en daarom eerst met een aar oude schepen proefnemingen wil oen. Aan de verrevisserij zijn toch

zeer grote moeilijldieden

verbonden. Aan de schepen worden hogere eisen gesteld, de motoren moeten een groot vermogen hebben tot IQOO pk toe, met liefst nog een hulpmotor van 250 pk om de snelheid bij uit-en thuisvaren te verhogen. Voorts zijn de exploitatiekosten zeer hoog — bij de Britse verrevisserij b.v. heeft een schipper een jaarsalaris van gemiddeld ƒ 45.000, de bemanning circa ƒ 200 per week — zodat het met het oog op de rendabiliteit noodzakelijk is om zo

groot mogelijke vangsten

te hebben, ten einde aan de consument vis tegen lage prijs te kunnen leveren. De weersgesteldheid speelt daarbij een grote rol. Bij ongunstig weer zijn de vangsten slecht en kan het voorkomen, zoals het ook voorgekomen is, dat men 2y2 week weg was en bij elkaar pas 3 dagen had kunnen vissen. Vervolgens speelt bij de verrezeevis de

kwaliteit

een voorname rol, daar de afzet hiermede ten nauwste samenhangt. Wat de kwaliteit van de verrezeevis, die hoofdzakelijk uit kabeljauw, koolvis en roodbaars bestaat, is mij weleens medegedeeld, dat deze nogal wat te wensen overlaat. De verrezeevis schijnt meer waterachtig van smaak te zijn en ook minder voedzaam, doch vooral ook minderwaardig doordat ze zo lang onderweg is, hetgeen aan de geur te bemerken moet zijn. De

kwaliteit van deze vis

is dus niet gelijk aan die van de verse Noordzeevis, die, zoals in het rapport der Commissie-Tinbergen wordt opgemerkt, mede ten gevolge van de korte heen-en terugreis der vaartuigen, een zeer goede kwaliteit heeft. De kwaliteit der verrezeevis kan daarbij niet halen en daarom is het een grote vraag of er voor deze vis, ook al noemt men die dan „volksvis" en

„goedkope volksvis",

in Nederland wel voldoende afzet zal te vinden zijn. De meerderheid van de Commissie-Tinbergen blijkt daaromtrent nogal optimistisch gestemd te zijn, maar in het rapport dezer commissie vallen ten aanzien van kwaliteit en afzet der verrezeevis ook nog andere klanken te beluisteren, die verre van optimistisch zijn. Zk) wordt op blz. 106 van dit rapport verklaard, dat de kwaliteit van de vis, afkomstig van de Barentszee, van de visgronden bij het Bereneiland en bij Spitsbergen, veelal van die aard is, dat zij voor menselijke consumptie

minder in trek

is. Fileren zal weinig baat brengen, want als de kwaliteit van het visvlees eenmaal aangetast is, zo staat in het rapport, kan fileren en/of bakken daarin geen verbetering meer brengen. Het zal dus zaak zijn om te zorgen, dat de kwaliteit zo goed mogelijk is. De Britse verrevisserij doet daartoe al het mogelijke. In 1954 kregen de schippers van deze vloot orders om steeds meer het bewaren van vis op ijs in rekken toe te passen, opdat de vis in

bere conditie

zou worden aangevoerd. Opmerkelijk is het echter, Mijnheer de Voorzitter, dat de Britse regering, die wel de kleine zeevisserij en de kustvisserij met subsidies en kredieten steunt, aan de Britse verrevisserij geen enkele vorm van steun biedt. Geen steun voor het bouwen, noch voor het onderhoud, noch voor de exploitatie, noch voor de vangst. De Britse verrevisserijvloot, die de meest moderne en efficiënte ter wereld is en uit 273 schepen met een waarde van 235 millioen bestaat, werkt dus uitsluitend met

particulier kapitaal,

zoals vermeld werd in een onlangs verschenen jaarverslag over de Britse verrevisserij in 1954. Het valt echter niet te ontkennen, dat aan de verrevisserij grote risico's verbonden zijn. Hierop ziende, is het dan ook zeer wel te verstaan dat — zoals de Minister in de Memorie van Antwoord opmerkt — in rederskringen ten onzent de belangstelling voor de verrevisserij

maar matig is.

Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot de IJssehneervissers, kunnen wij verklaren met voldoening uit de Nota er van kennis genomen te hebben, dat in het Vlootplan ten behoeve van hen een 40tal kotters zullen worden gebouwd. Wij achtten het zeer noodzakelijk, dat er ten aanzien van de

IJssehneervissers

zo spoedig mogehjk maatregelen genomen worden. De toestand der IJsselmeervisserij, alsook die van de houders van nevenbedrijven en de handel, is toch van die aard, dat langer wachten schier niet mogelijk is. De aanbouw van een 40-tal kotters zal onget\vijfeld enige verlichting geven, maar daarmede zullen de moeilijkheden nog niet uit de weg geruimd zijn.

Wij zouden er daarom ten sterkste bij de Minister op willen aandringen ten deze in overleg te treden met zijn

ambtgenoot van Waterstaat,

die bij de behandeling der laatste Zuiderzeefondsbegroting de spoedige indie­ ning van een wetsont\^'erp ten behoeve van de IJssehneervissers en overige belanghebbenden aankondigde. Met spanning wordt er door de hierbij betrokkenen op de indiening van dit wetsontwerp gewacht, doch tot op heden is het, voor zover mij bekend is, nog niet ingediend. Ook zou het zeer wenselijk zijn, dat het rapport van de Commissie-Van der Zaal spoedig ter kennis van de Kamer wordt gebracht. Wat de

financieringsregeling

va> n het Vlootplan betreft, Mijnheer de Voorzitter, zouden wij het wenselijk achten, dat er een lagere dan de voorgestelde rente wordt geëist, hetgeen vooral ook de kleine zelfstandige ondernemers en de IJsselmeervissers, aan wie de visgronden door de inpoldering van het IJsselmeer ontnomen zijn, ten goede zou komen. Voorts zou het zeer aan te bevelen zijn, ter bevordering van het slopen van oude schepen, die door de sanering vrijwel alle waarde zullen verliezen, een

slooppremie

toe te kennen, daar het zeer waarschijnlijk is, dat versclieidene ondernemers anders niet in staat zullen zijn, de vereiste 23 pet. op te brengen, met het gevolg, dat zij hun oude vaartuigen niet door nieuwe zullen kunnen vervangen. Bovendien zou men het toekennen van een slooppremie kunnen zien als een tegemoetkoming in de door de ondernemers geleden verliezen in de jaren 1945—1948 als gevolg van de door de Regering vastgelegde lage maximumprijzen, die volgens de ondernemers in andere landen 170 pet. hoger lagen en die mede met de hoge belastingen en de devaluatie oorzaak waren, dat men niet in voldoende mate tot vernieuwing kon overgaan. Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, staan wij voor, dat de ondernemers, die hun

nieuwbouw

zelf financieren, niet achtergesteld worden bij hen, die volgens de Visserijnota met Overheidssteun nieuwe schepen bouwen. Volgens de in deze Nota gedane voorstellen toch verkeren de eerstgenoemden, voor het geval zich ernstige moeilijkheden voordoen, ten aanzien van de laatstgenoemden in een nadelige positie, hetgeen wij funest achten voor de bevordering van het

particulier initiatief.

Wij zouden het daarom een belangrijke verbetering achten, wanneer de minister zich bereid verklaarde, de faciliteiten niet slechts te zullen koppelen aan investeringen, die krachtens de Visserijnota geschieden, doch aan de investeringen in het algemeen. Ook ten aanzien van de ondernemers, die reeds vóór het tot stand komen van de regeling der Visserijnota tot vernieuwing zijn overgegaan, achten wij, billijkheidshalve, een tegemoetkomende regeling te dezer zake geboden.

Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij bij de Minister er krachtig op aan te dringen, dat door hem bij zijn ambtgenoot van Waterstaat, ja, bij heel het Kabinet, stappen zullen worden gedaan om op korte termijn over te gaan tot het verlaeteren van de

buitenhaven te Scheveningen.

Deze verbetering is dringend nodig, daar de Scheveningse visserij in haar ontwikkeling door de huidige benarde toestand van de buitenhaven ernstig belemmerd wordt en achterop dreigt te geraken. In het uitvoerig en gedocvraienteerd adres van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor 's-Gravenhage, dat ons dezer dagen met het oog op de behandeling der Visserijnota is toegezonden, worden de talrijke gebreken, die er aan de Scheveningse haven kleven, duidelijk aangegeven. Ook wordt daarin met waardevolle gegevens de grote economische betekenis van deze haven duidelijk aangetoond. De verbetering en vergroting der Scheveningse buitenhaven is daarom een zeer urgente, zelfs een

brandende

kwestie, zowel voor de Scheveningse bevolking, de reders en de handel als voor de positie van Nederland op visserijgebied tegenover het buitenland.

Dit is nog nader geaccentueerd door een viertal sprekers op de Maandag 27 Juni 1.1. gehouden buitengewone vergadering in het gebouw van de visafslag aan de dr. Lelykade te Scheveningen, waarbij zij met klem van redenen de noodzakelijkheid van

verbetering en vergroting

van de buitenhaven in het licht hebben gesteld.

Op die verbetering hebben wij reeds sedert jaren aangedrongen bij de behandeling van achtereenvolgende begrotingen van Waterstaat. Gezien de grote belangen, die bij deze haven betrokken zijn, hebben wij gemeend bij de behandeling van de vernieuwing der vloot tevens de vernieuwing van de

Scheveningse buitenhaven

bij deze Minister te moeten bepleiten. Wij hopen zeer, dat de Minister ten deze zijn volle medewerking zal verlenen, daar de belangen der Scheveningse visserij en in het bijzonder ook de levens van de opvarenden der schepen bij een spoedige totstandkoming van een goede buitenhaven ten nauwste betrokken zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1955

De Banier | 8 Pagina's

De Visserijnota

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1955

De Banier | 8 Pagina's