Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LVII.

Brouwers en Dr. Nuyens. Graaf Lodewijk en de beeldenstorm.

De vorige keer hebben wij kortelijks gewezen op het leven en het werk van de Rooms-katholieke geschiedschrijver Dr. Nuyens. Wij deden dit, omdat pastoor Brouwers zich in zijn rede meermalen op hem beriep als „een man van uitstekende kunde en oprechtheid, een geschiedlcundige gelijk Nederland er slechts zeer weinigen bezit". Daarbij is het echter wel zeer opmerkelijk, dat pastoor Brouwers, de redenaar van 1868, die de telgen uit het Huis van Oranje-Nassau zo zeer verguisde, maar koning Filips II door dik en dun verdedigde, slechts datgene van Dr. Nuyens overnam, wat hem welgevallig was. Dat bijvoorbeeld deze in zijn hoofdwerk over de „Geschiedenis der Nederlandse Beroerten in de 16e eeuw" er melding van maakt, dat het opdragen van het bevel over de Spaanse troepenmacht door Filips II bij diens vertrek uit de Nederlanden slechts diende om de argwaan der Nederlanders te stillen en dat met het feitehjk bevel twee Spanjaarden belast waren, werd door de heer Brouwers ten enenmale verzwegen. Verzwegen werd door hem ook het kerkelijke of godsdienstige vraagstuk, dat de gemoederen in de 16e eeuw zó zeer in beslag nam en één der voornaamste oorzaken was van de opstand tegen Spanje, terwijl Dr. Nuyens hierop wel in zijn voornoemd werk de aandacht gevestigd had. Deze historieschrijver noemde toch drie grondoorzaken van de opstand:

1. de strijd van de adel tegen het koninklijk gezag;

2. de afkeer tussen Nederlanders en Spanjaarden;

3. de Reformatie.

Zelfs erkende Dr. Nuyens, dat het de adel, ook al werd deze geholpen door de Spanjolenhaat des volks, niet gelukt zou zijn om zulk een beroering, zulk een vol­ ledige omverwerping der bestaande toestanden uit te lokken, indien er geen Plervorming was geweest. Dr. Nuyens kwam dan ook tot de uitspraak, dat de Hervorming het gehele leven der zestiende eeuw beheerste.

Maar desondanks werd daarvan door pastoor Brouwers met geen woord gerept en liet hij Dr. Nuyens, die hij in zijn rede ten aanzien van andere punten meer dan eens noemde, rusten. Hij haalde Dr. Nuyens dus slechts aan warmeer hem dat in zijn kraam te pas kwam. En daarvoor bood het boek van Dr. Nuyens ook genoegzame stof. Om maar op één punt te wijzen, vestigen wij de aandacht op de beeldenstorm, welke door pastoor Brouwers ook al in zijn rede ter sprake werd gebracht met betrekking tot graaf Willem Lodewijk, de overwinnaar van de slag bij Heihgerlee. De heer Brouwers stelde nameHjk de vraag of Lodevsdjk van Nassau schuldig is aan de beeldstormerij. Zelf wilde hij daarop niet een dhect bevestigend antwoord geven, hij bepaalde zich er toe vroegere geschiedkundigen te laten spreken. Onder hen werd ook Dr. Nuyens vermeld, die in zijn hoofdwerk aangaande deze kwestie als slotsom van een uitgewerkt betoog het volgende schreef: „Zonder te durven beslissen dat Oranje's broeder juist het plan tot de beeldenslorm beraamd zal hebben, valt zijn medeplichtigheid daaraan niet weg te rekenen".

Mr. Groen van Prinsterer noemde deze zin in zijn „Heihgerlee en Ultramontaanse kritiek" een dubbel merkwaardige volzin, zowel om de behoedzaamheid der aarzeling als om de kordaatheid der uitspraak.

Dr. Nuyens durft toch, aldus Groen, niet te beslissen, dat graaf Lodewijk in boosaardig overleg het plan tot de beeldenstorm beraamd heeft, ook niet, dat hij er medeplichtig aan is geweest, maar desniettegenstaande verklaart hij, dat zijn medeplichtigheid niet weg te rekenen valt. Deze laatste passage nu werd door pastoor Brouwers mede aangegrepen om daarmede bij zijn hoorders de indruk te wekken, dat Lodewijk van Nassau inderdaad medeplichtig is geweest aan de beeldenstorm. Ook een aanhaling uit de „Archieven van het Huis van Oranje-Nassau", door Groen uitgegeven, werd door pastoor Brouwers daartoe misbruikt. Natuurlijk geheel ten onrechte, gelijk nader aangetoond zal worden, maar dit deerde pastoor Brouwers niet. Zowel uit wat Dr. Nuyens hieromti-ent geschreven had, alsook wat anderen er over vermeld en zelfs de , , Archives" van Groen van Prinsterer er van aan het licht gebracht hadden, meende pastoor Brouwers te kunnen afleiden, dat Lodewijk aan de galg loon naar werk zou hebben gehad. Ja, hij herhaalde dit nog eens triomferend door te verklaren, dat Amsterdam voor drie eeuwen, op de dag, die morgen gevierd wordt, bij algemene volksstemming met negentig per honderd Lodewijk van Nassau heel wat anders zou hebben opgericht dan men te Heihgerlee wilde oprichten.

Tegen die honende taal kwam Groen in zijn verweerschrift met kracht op. Hij erkende daarbij, dat er vroeger onzekerheid was geweest omtrent de al of niet medepHchtigheid van graaf Lodewijk aan de beeldenstorm, die in 1566 plaats greep. De drie Nederlandse geschiedschrijvers. Te Water, Wagenaar en Büderdijk, hadden dit door enkele Roomse geschiedschrijvers verspreide gerucht onbewezen en twijfelachtig genoemd. Zij meenden, dat er voor dit gerucht geen genoegzame grond was om het voor onfeilbaar te houden. Door de uitgave van de „Archieven van het Huis Oranje-Nassau" is dit gerucht echter tot volle klaarheid gebracht, namelijk dat het niet meer dan een gerucht is, waaraan alle grond van waarheid ten enenmale ontbreekt. Pastoor Brouwers en Dr. Nuyens hadden dit beiden kunnen en althans behoren te weten, daar de bedoelde „Archives", handelend over het jaar 1566, reeds in 1835 door Groen uitgegeven waren en hun zeer goed bekend waren. Hieromtrent schrijft Groen in zijn verweerschrift woordelijk het volgende:

„Voor de verhouding van Lodewijk van Nassau tot de beeldenstorm zijn de Archives schier de enige bron. .. . Ook Brouwers en Dr. Nuyens hebben zich enkel of vooral op de Archives beroepen. Ook zij; doch waren zij inderdaad met de inhoud bekend? Hebben zij daaruit, met billijke waardschatting, het voor en tegen ontleend? Is het zelfvertrouwen hunner uitspraak het bewijs, dat zij met de ernst ener phchtmatige nauwgezetheid hebben onderzocht en overdacht? Of brengt deze overmaat van fiducie veeleer de onvolledigheid der navorsing en de eenzijdigheid der oordeelvelling in het volle Hcht? De beantwoording dezer vraag zal ons de graad van voortreffelijkheid leren kennen der Ultramontaanse kritiek.. Welk gebruik heeft ze, om haar aanklacht tegen Lodewijk te staven, van het tweed© deel der Archives gemaakt? "

Tot zover Mr. Groen van Prinsterer, op wiens „Archives" wij met betrekking tot dit onderwei-p D.V. in het vervolg nader zullen ingaan.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1955

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1955

De Banier | 8 Pagina's