Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LVIII.

De beeldenstorm. Lodewijk van Nassau door pastoor Brouwers van medeplichtigheid beticht.

Het is zeer wel te verstaan, dat al wie met hart en ziel Rooms-Katholiek is en dit geldt dus ook voor pastoor Brouwers tegen wiens rede mr. Groen van Prinsterer opkwam, de beeldenstorm uit den jare 1566 een doorn in het oog is. Van jongs af aan toch is het bij de Rooms-Katholieken er als het ware ingehamerd, dat het niet slechts goed is de beelden in huizen en kerken te hebben en die te vereren, maar zelfs, dat dit Gode aangenaam is.

Niet minder is het echter te verstaan, dat de Reformatie tegen de valse leer van Rome in zake het vereren van beelden van heiligen met alle beslistheid opkwam. Zij beriep zich daarbij onder meer op het Goddelijk gebod en op de uitspraak des Heeren, dat er van de wet geen tittel noch jota vallen zal, zulks in tegenstelling met Rome, dat leert, dat het gebod in zake de beeldendienst in de Nieuwe Wet niet meer bestaat. Hoe meer de •Reformatie doorwerkte, des te sterker werd dan ook bij het volk de afkeer va-n de zogenaamde beeldenverering, waarin men niet anders dan afgoderij kreeg te zien. Die afkeer werd tenslotte zo. sterk, dat zij zich ook in daden begon te uiten.

Het merkwaardige daarbij was, dat deze daden niet tot een enkele plaats beperkt bleven, maar dat ze zich in korte tijd over vele plaatsen uitstrekten. Terecht wordt hierbij dan ook van de beeldenstorm gesproken. Zonder een vooropgezet plan toch, zonder dat de beeldenstormers in de onderscheidene plaatsen van elkander iets af wisten, trok deze beweging als een storm van de Franse grenzen door West-Vlaanderen, van daar naar Antwerpen, Gent en Amsterdam, naar Zeeland en Gelderland. De historieschrijver Brandt zegt er onder meer van, dat de beeldenstorm schielijk, als een bliksem, opkwam en voortvloog, zodat er in drie dagen meer dan vierhonderd kerken geplunderd werden. Bij troepen van enige honderden trokken de beeldenstormers voort, soms Psalmen zingend, meestal echter onder het aanheffen van Geuzenliederen, al wat van kerken of kloosters hun in de weg kwam, openbrekend om daar alles te verscheuren en te vernielen. Nu en dan verdeelde zich de troep, dan verenigden zij zich weder met anderen, die zij tegenkwamen en zo liepen zij het land af. Werden zij in sommige plaatsen al geweerd, zoals te Aalst, Dendermonde, Kortrijk en Brugge, elders vonden zij werk genoeg. Zo bijvoorbeeld stootte een aantal beeldstormers, met bijlen, mokers en hooivorken gewapend, in de buurt van Doornik op een abdij. Daar hieven zij de Tien Geboden aan, naar de berijming van Marot, door Petrus Dathenus aldus weergegeven:

Heft op uw hart en opent de-oren. Gij hard volk en traag in 't verstaan! Wilt alle Gods stemme nu horen. En Zijn geboden gadeslaan.

Nauwelijks hadden die honderden forse stemmen het derde vers, aldus luidend;

Laat u geen beeld maken noch snijden, Van enig ding in 't aardse dal; Zo gij die eert te enigei-tijden, Uw God zeer jaloers zijn zal,

ten einde gezongen of zij vielen met onweerstaanbaar geweld op het gebouw aan. Binnen één uur was er van het ganse klooster niets dan een puinhoop over.

Ook in Antwerpen ging het er raak naar toe. Daar toch bevond zich het middelpunt der Hervonning. Er was toen ter tijde een bloeiende Lutherse gemeente met twee predikanten, terwijl de HervoiTnden er drie predikanten hadden. Op een keer werd er op Zondag kennis gehouden, waarbij het beeld van de dusgenaamde schutsvrouw in plechtige ommegang omgedragen werd. In de stoet, die achter de processie aanging, waren echter heel wat lieden, in wier ogen deze hele vertoning een grote gruwel was. Zij waren het, die riepen: „Maaiken, 't is uw leste feestdag! Men zal haast mosselen met u zieden!" De stadsoverheid, die hiervan blijkbaar op de hoogte was gesteld, verwachtte niet veel goeds. Daarom liet zij het Mariabeeld, dat anders een week lang in het ruim der kerk ten toon gesteld werd, in hët koor der kerk wegbergen. Het volk schaarde zich nu voor het hek, waarachter het beeld was weggezet. Spottend k werd er gevraagd of Maaiken ook „Vive Ie Geus" wilde roepen, of dat de angst haar zo vroeg in haar nest joeg!

De volgende dagen ©ntstond er in de kerk zelf tumult, zo zelfs, dat de burgemeesters geen raad meer wisten. Zij begaven zich na beraadslaagd te hebben, onder het volk, liepen de kerk in en uit, totdat eindelijk een grote hoop volks door de ene, nog openstaande deur heenboorde en onder het aanheffen van Psalmen, bezit van de kathedraal nam. De kerkmeesters hadden nog maar net tijd om de reliquiën en andere kleinodiën in veiligheid te brengen, toen een andere deur opengestoten werd en allen, die nog buiten stonden, de kerk binnenstroomden. Nu kon met de uitroeiing der afgodische beelden begonnen worden. Allereerst kwam het Mariabeeld onder de moker. Binnen geen tijd lag het in gruzelementen ter aarde. Ladders werden tegen de pilaren gezet, touwen om de beelden geslagen, die daarop met forse handen naar omlaag getrokken werden. In weinige uren tijds was er zodoende van de vele beelden en de zeventig altaren niets dan gruis overgebleven. Opmerkelijk was het, dat ondanks het breken en hét naar beneden vallen van grote marmerblokken en zwate stukken steen en metaal, hierbij niemand der beeldenstormers gekwetst werd. En wel zeer opmerkelijk ook, dat in verscheidene plaatsen slechts een klein aantal van hen het werk verrichtte zonder daarin door magistraat verhinderd te worden, hoewel de overheidspersonen allerminst de Hervonning waren toegedaan. Te Dixmuiden bijv. vertoonden zich een 40-tal mannen voor de stad. Zij zeiden „van den Oppersten Heer gezonden te zijn, om de afgoden in de kerken af te wei^pen en te breken". Een zevental hunner werd daarop tot het stadhuis toegelaten en naar hun lastbrief gevraagd, waarop zij ten antwoord gaven, „dat zij niet twijfelden, of de Meester, die hen daartoe zond, zou hun desgevorderd ook wel een bewijs geven". Over de vraag wie de eigenlijke bewerkers van de beeldenstorm waren, is veel te doen geweest. Al direct kregen de predikanten en de edelen de schuld en van de edelen vooral graaf Lodewijk van Nassau, de broeder van de Prins van Oranje. Zelfs in 1868 nog trachtte pastoor Brouwers hem als één der voornaamste bewerkers er van aan de kaak te stellen. Geheel ten onrechte echter, zoals de redenaar zeer goed had kunnen weten. In 1835 toch gaf mr. Groen van Prinsterer het tweede deel zijner , .Archives" uit, dat juist over het jaar 1566 handelt en waarin de beweri'ng dat Lodewijk van Nassau medeplichtig aan de beeldenstorm zou zijn geweest, aan een onderzoek wordt onderworpen. Van de inhoud van dit deel had pastoor Brouwers blijkbaar ook wel kennis genomen. Hij had er echter slechts dat gedeelte uit aangehaald, wat in zijn kraam te pas kwam namelijk een brief van Lodewijk aan zijn broer graaf Jan, gedateerd 15 Augustus 1566, uit Antwerpen, enkele dagen voordat aldaar de storm losbrak.

(wordt vei-volgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1955

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1955

De Banier | 8 Pagina's