Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het roepen om de Heilige Geest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het roepen om de Heilige Geest

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

o fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloeien! Ontwaak, noordenwind, en kom, gij zuidenwind, doorwaai mijn hof.

Hooglied 4 : 15—16a

In Ezechiëls profetieën wordt ons getekend een uitgebreid veld met alle door de zon verschrompelde doodsbeenderen, waaraan het minste levenssap ontbreekt. En wat daar de verwondering van de profeet volkomen gemaakt moet hebben, is het Goddelijk woord: „Mensenkind, zuUen deze beenderen levend worden? " Ezechiël zegt: „Heere, Gij weet het". Nu, lezers, een dode zondaar is het beeld van die beenderen. Als beenderen verstrooid aan de mond van het graf. Doch de Heere zegt; „De wind blaast waarheen hij wü, en men hoort zijn geluid, en men weet niet vanwaar hij komt en waar hij henengaat; alzo is een iegelijk, die uit de Geest geboren is". „Kom, gij noordenwind", daar roept de bruid om, dat God zondaren mocht bekeren. Dat is zo noodzakelijk in onze dagen, dat de wind des Geestes door de hof van Gods kerk gaat waaien. Er wordt geklaagd: Er worden zo weinig mensen bekeerd; er is geen doorbrekend werk bij Gods kinderen. Weet ge waarom niet? De nood is niet opgebonden in het hart van Gods kerk. De bede: „Kom, gij noordenwind, en kom, gij zuidenwind", wordt zo weinig vernomen. Er worden geen kinderen in Gods kerk geboren, omdat er geen nood is. Wij hebben smarten gehad en niets dan wind gebaard. Als er geen barensweeën zijn in de kerk, worden er geen kinderen geboren.

Wij gaan allemaal aan de uitwendige kant mooie huisjes bouwen. Het kerkhof ziet er 'ook netjes uit en op het kerkhof is het mooi, maar het is een kerkhofstilte. Zo is het ook in de kerk: Een kerkhofstilte. Als het gaat waaien — ga maar na in de zomer, als het heet is en gij zegt: Het is zo drukkend en benauwd — als het dan gaat waaien, zegt gij: „Daar knapt het van op". Dan worden de vuile dampen verdreven en komt er een gezuiverde atmosfeer.

De wind is noodzakelijk; zij geeft groei en kracht en zuivert de lucht. De wind is vrij en onwederslandelijk in zijn bediening. Wie kan hem tegenhouden? De noordenwind der ontdekking, maar ook de zuidenvmd der vertroosting. Dan denk ik aan Eha, die staat in de spelonk. Hij bewindt zijn aangezicht met zijn mantel, en dan een vreselijke storm, die voorbijgaat. Hij denkt: De Heere zal in het onweder zijn. Maar noch in het onweder, noch in de storm is de Heere. Daar komt het suizen van een zachte stilte en daar spreekt de Heere: „Wat maakt gij hier, Elia? " Een zachte stilte, dat is de zoete komst, de komst van de Geest der vertroosting.

Hebben wij die stem reeds beluisterd in de nood van onze arme ziel? Hoe zoet is die stem; die stem is uit aUe stemmen kenbaar, het is de stem van het Woord Gods tot Zijn kerk, het woord van zaligheid door de Heüige Geest.

„O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten". Er staat geschreven: „Heere, geef het goede, dan zullen wij betalen de varren onzer Hppen". En; „Als Gij mijn hart verwijd zult hebben, dan zal ik het pad van Uw geboden lopen".

De Heere komt tot Zijn hof, dan ziet Hij de vrucht. Zijn eigen werk, dat al Zijn deugden verheerlijkt. Daarorn bidt de kerk. Daar is het de kerk om te doen, om de eer en de verheerlijking van des Heeren Naam.

Nog een enkel woord, en wij ziiUen eindigen. Och, mijn medereizigers, vn] hebben allemaal een ziel, voor de eeuvngheid geschapen. Wij liggen allemaal dood. Dat Ezechiëlsveld is ons niet vreemd. Weet gij, lezers, wat het ergste is? Dat de mens waant, dat hij leeft. Dat voert duizenden zielen naar de afgrond, dat is de taal van onze tegenwoordige tijd, van ons eigengerechtig, zelfgenoegzaam en gepolijst Christendom, dat zichzelf aangekleed heeft, maar nooit de ontkledende kracht van Gods Heilige Geest ondervonden heeft, dat vreemdeling is van de noordenwind. Daarom is er ook geen plaats voor de zuidenwind der vertroosting van Gods Geest Wij mochten eens tot onszelf inkeren.

Hoe staat het persoonlijk met ons? Wij hebben allemaal een kostelijke ziel voor de eeuwigheid. Wij zullen met God verzoend moeten worden, en als de Heere uw ziel in het verbond brengt, gaat het niet zoals tegenwoordig. Dat gaat op de oude manier, zoals gij dat vindt bij onze oudvaderen. Dat moeten wij niet laten vallen, anders zijn wij het kwijt. Wij zijn het eigenlijk al kwijt. Wij hebben allemaal nieuwe ideeën. Weet gij waar ze voor zijn, die nieuwe ideeën in de kerk en de nieuwe vormen? Zit het in de vorm? Weineen! Maar het is er om te doen om door de nieuwe vorm nieuwe leringen in de kerk te brengen. Om met een nieuwe wind van leer in te stemmen. Allerlei wind van leer, niet de wind van Gods Geest. Daarop komt het juist aan. Als Gods Geest gaat waaien, hebben we gezegd, worden de vuile dampen verdreven. Die wind is nodig. Wat leren %vij dan verstaan? Die vuile dampen van ons eigen bestaan en onze eigengerechtigheid. Als wij dat leren, dan worden wij arme, ontklede mensen, die zichzelf niet helpen kunnen; daar moet God aan te pas komen. Er zijn mensen, die kimnen zichzelf helpen. Gods volk kan zichzelf niet helpen. Hebben wij nu onze naam gehoord? Gods Woord noemt onze naam. Wij leren daardoor verstaan, wat wij door de zonden geworden zijn. Als wij dat niet leren, als wij niet verstaan, wat wij door de zonden geworden zijn, wat zullen wij dan met de Heere Jezus doen? Dan hebben \wj genoeg aan onszelf, zijn \vij \'ervuld met onszelf. Allemaal lid van een eigen hulp. Daarom; Wij moeten arm zondaar voor God worden. Verloren, arme zondaren, in de dood terecht komend met onszelf. Dan wordt de nood geboren, waar de kerk uitroept: „O fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloeien". Het is de Heilige Geest, Die ontdekt, maar Die ook Christus voor het oog der ziel ontdekt, waardoor de kerk zegt: „Al wat aan Hem is, is gans begeerhjk". Uit de nood leert de kerk schreien en roepen. Dan is het van tweeën één:

Geef mij Jezus, of ik sterf; Buiten Jezus is geen leven. Maar een eeuwig zielsverderf.

Als de Heere door de 2niiden\\-ind des Geestes komt te spreken tot het arme volk, dan is het de taal der vertroosting, dan komt Hij neergebogenen oprichten. „Die in het stof lag neergebogen, wordt door Hem weer opgericht".

Welgelukzahg dan, die de kracht van de Pinkstergeest zo mag ervaren, die zal door de Geest om de Geest bidden: „Kom, gij noordenwind, en kom, gij zuidenwind".

Grand-Rapids

Ds. C. SMITS

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1955

De Banier | 8 Pagina's

Het roepen om de Heilige Geest

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1955

De Banier | 8 Pagina's